1871. N°. 82.
Zondag 9 Julij.
29 Jaargang.
Wat wij wensclien. I.
Uitgever
bureau:
A. A. BAKKER
Cz.
BINNENLAND.
ren
RELDERSCHE
EN MEUWEDIEPER COURANT.
„W ij huldigen het goed e."
Verschijnt Dingsdag-, Dondeedag- «n Zatuedag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.30.
leze franco per post - 1.65.
MOLENPLEIN, N°. 163.
Prijs der Adv.rtenti.il: Van 14 reg.1. 60 .ent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letter, of vignetten worden uur plutiruimte berekend.
Woensdag den 18 Julij vertrekt van kier de
Oost-Indische mail vla Triest, per eersten trein.
Vrijdag den 1* Julij vertrekt van hier de Oost-
ladische inail via Brindisi, per trein van 6.85 's av.
Znturdag den 15 Julij vertrekt van hier de West-
Indische mail over Southampton, per laatsten trein.
IIHI.1I "'."'Ml m M.I.III....m I. --■-■.evyny.r..LIV—.
TIENDEN. I.
Het is al sints jaren zoo geweest, en wij vreezen, dat
het nog jaren zoo blijven zal, dat enkele vraagstukken de
aandacht van liet publiek uitsluitend bezig houden. Die
vragen zijn niet altijd de gewigtigsten en de voornaamsten.
Zij zijn op den voorgrond getreden, omdat zij bet eerst
opkwamen in een brein, dat de gave van spectakel-maken
in hooge mate bezat, of omdat de eene of andere staats
partij er zich van meester maakte met niet altijd zuivere
bedoelingen, of omdat zij door eene schijnbare eenvoudigheid
binnen den gedachtenkring van velen vielen. Zoo is de
anti-schoolwetbeweging eene hoofdzaak in ons volksleven
geworden, omdat iedereen zich verbeeldt, dat hij over zulke
eenvoudige zaken als schoolmeesters, scholen en gemoeds
bezwaren wel kan medepraten, en eene opinie mag hebben
zonder onderzoek. Zoo is de census-kwestie, die op zich
zelf bijna niemand belang inboezemt, aan de orde gesteld,
omdat de koperen longen van het Dagblad het „kruisigt!
kruisigt!" tegen de kieswet hebben aangeheven. En beide
die kwestiën voeren alleen daarom zulk een hoogen toon,
omdat zij de banier en de krijgskreet zijn geworden van
bepaalde staatspartijen.
Over deze en dergelijke verschilpunten hoort en ziet een
getrouw courantenlezend burger genoeg en meer dan genoeg.
Vooral in den tijd der verkiezingen. Maar over alle andere
volksbelangen verneemt hij van hen, die zich zoo gaarne
de voorlichters der natie noemen, niet veel meer dan
algemeene uitdrukkingen, schoonklinkende, maar onbestemde
zoogenaamde beginselen, welbegrepene vrijheid, handhaving
van het gezag, verbonden met eerbieding van individualiteit,
en hoe die oogverblindende algemeenheden verder heeten
mogen. Vandaar dat ook in de vergaderingen van ons
parlement de partijstrijd veel te veel tijd rooft, vandaar
dat zooveel nuttige en noodzakelijke wetten onafgedaan
blijven en telken jare op nieuw worden ingediend, soms
onderzocht, maar nooit in 't leven geroepen toch. De
afgevaardigden, die het volk vertegenwoordigen, worden
zelf in dwaling gebragt, ze meenen ligtelijk, dat die kwestiën
waarover het meeste gerucht wordt gemaakt, ook de voor
naamsten de meest-dringenden zijn. Voor deze ook heeft
eene niet altijd even zachtzinnige polemiek al het licht
ontstoken, dat van discussie te wachten is, voor die andere
meer bescheidene wenschen en verwachtingen zijn de ver
tegenwoordigers geheel op hunne eigene opvattingen en
inzigten aangewezen.
Misschien ook is de scherpe afscheiding, die hoe langer
hoe meer in het dagelijksch leven tusscheu personen van
verschillende rigtingen merkbaar wordt, een gevolg van dat
verschijnsel. Men kent van zijne tegenpartij alleen die
gevoelens, die het meest afwijken van eigene overtuiging,
nimmer valt het licht, bijna nimmer althans, op dat vele,
waartoe de eerlijke mannen uit alle partijen de handen in
elkander behoorden te slaan.
Het is het voornemen van de redactie dezer courant om
langzamerhand verschillende onderwerpen ter sprake te
brengen, die voorziening noodig hebben, te wijzen op hetgeen
Nederlandsche kiezers van hunne afgevaardigden belmoren
te vragen, boven en behalve hunne opinie over de vragen
van den dag. „Wat wij wenschen" kan de algemeene titel
dier artikelen zijn, omdat wij meenen dit meervoud te
mogen gebruiken, als uitdrukkende het gevoelen van velen
onzer partij; wij hopen ook van zeer velen uit andere partijen.
Indien er een onderwerp is, dat in een boerenherberg
kan worden behandeld door Koomschen zoowel als door
bijbelvaste landlieden, zonder dat er eenig gevaar voor de
glazen en flesschen van den kastelein ontstaat, dan is het
het onuitputtelijk onderwerp der tienden. Niemand drijft
het orthodox-Protestantisme zoover om op grond van
Leviticus XXVII 30, Deut. XIV 2228 en andere
bijbelplaatsen, de tienden te noemen eene goddelijke instelling,
waaraan men zich moet onderwerpen zonder morren, en
geen Katholiek volgende goloovig de schrijvers over kerkregt
als zij, zooals Grimaudet en anderen, zal de tienden uithet
kanonieke regt verdedigen. Allen zijn zij het daarover
eens, en het eigenbelang spreekt daarin zeer luide, dat de
tienden een bezwaar zijn voor den landbouw, de ontwikkeling
van de cultuur in den weg staan, en een zeer onbillijke
last daarstellen, omdat de eigenaar van den tiend, die niets
doet, voordeelen geniet van de verbeteringen, die door den
boer, die wel wat doet, worden aangebragt op zijn land.
De begeerte om ontslagen te worden van de betaling der
tienden door afkoop, hetzij ineens, hetzij in termijnen, is
algemeen, de aandrang om er van ontslagen te worden
krachtig, maar niet krachtig genoeg. Want nog nooit zijn
de landbouwers in dit district op de gedachte gekomen van
een goede wet op de afkoopbaarstelling der tienden te
maken tot het schibboleth bij de verkiezingen, zoo als dat
door niet-landbouwers geschiedt met de schoolwet,
de cultuurwet, en anderen.
Indien ouderdom eene instelling kon behoeden voor
slooping, indien de eerbied voor alles wat oud is, zoo
conservatief vér moest gaan, dat de oude instellingen eene
soort van onschendbaarheid verkregen, dan hadden de tienden
aanspraak om te worden ontzien. Zij zijn toch zeer oud.
In den bijbel en de geschiedenis der oudste volken
vinden wij ze terug. Oorspronkelijk schijnen zij vrijwillig
te zijn betaald. Zij waren offeranden, zij werden den
goden, wat ook toenmaals reeds beteekende: den priesters,
gegeven. Het tiende deel van het jonge vee en de vruchten
des lands vormden het offer, waarmede de landbouwer de
goden voor den zegen 'dankte, en te wachten rampspoed
trachtte te verbidden. Zoo gaf ook de krijgsman een tiende
deel van den behaalden buit aan de goden, die zijn leven
hadden beschermd, opdat zij zulks ook in den volgenden
krijg mogten doen.
Weldra werd een tiende gedeelte van den geheelen buit,
in den krijg behaald, door den aanvoerder als vergoeding
der gemaakte krijgskosten genoten, eerst als gewoonte, later
als regt. En naarmate zich meer en meer het begrip van
staat ontwikkelde, een staat die andere inkomsten en uitgaven
had, dan de vorst die aan zijn hoofd stond, bragt de
gewoonte mede ook tienden van den oogst en het vee,
als belasting op te brengen. Spoedig echter schijnt het
opbrengen dier tienden eene verpligting geworden te zijn.
I'mmers de profeet Samuel, den Israëlieten voorhoudende,
hoe onverstandig hun wensch naar een Koning was, zegt
reeds: De Koning zal „uw zaad en uwe wijngaarden ver
tienden, hij zal uwe kudden vertienden, en gij zult hem tot
knechten zijn." 1 Sam. VIII 11, 15, 17. De komunen
vorderden tienden van de overwonnene landen, en de
Grieksche tyrannenCicero zegt het uitdrukkelijk (in
Verrem III), hadden geene andere inkomsten.
Ten tijde van de vestiging der Christelijke kerk was het
eene gewoonte en zelfs eene kerkwet, dat ieder geloovige
een deel zijner inkomsten of bezittingen afstond aan de
armen. Later, onder de eerste Christen Keizers, kwam
voor de armen de schatkist der kerk in de plaats. Onder
Keizer Constantinus werden belangrijke schenkingen aan
de kerk gedaan. In de drie eerste eeuwen van het
Christendom schijnen die geschenken echter nog niet het
karakter van belasting op de vruchten of van vaste uitkeering
gehad te hebben. Toen echter de Christenen niet langer
om der geloofswille vervolgd werden, schijnt, met het gevaar
voor goed en leven, ook hunne vrijgevigheid te zijn ver
minderd. In de kerkredenen van Chrysostomus en
Augustinus vindt men de tienden voor het eerst vermeld.
Uit hunne herhaalde vermaningen aan de leeken om toch
tienden te geven, schijnt te blijken, dat er toen nog geen
regt om die te vorderen werd erkend, maar het alleen
een pligt der geloovigen was, de kerk op deze wijze, te
steunen.
Bij de steeds grooter wordende laauwheid der Christenen,
die de bronnen van inkomsten der kerk deden opdroogen,
werd het weldra behoefte het geven van tienden verpligtend
te stellen en tot een geloofsartikel te maken. Zich grondende
op de voorschriften van de Israelietische wetgeving, die de
verpligting inhield om tienden te betalen aan de Leviten,
kondigden verschillende kerkvergaderingen die af. De Synodus
Matisconensis of het concilie van Matisco in Bourgogne,
bedreigde hen, die weigerachtig bleven om aan de kerk de
tienden van vruchten en vee te geven, met de excommuni
catie of den kerkelijken ban. Wereldlijke straffen werden
op de weigerachtigen ecliter niet toegepast, en het burgerlijk
regt kende aan de kerk geen middel van regtsvordering op
die tienden toe, totdat Pepijn van Herstal, in Frankrijk,
de eerste wet uitvaardigde, waarbij de leeken tot het
betalen van tienden aan de kerk werden gedwongen. Op
dergelijke wijze is de geestelijkheid in de meeste landen
van het Christelijk Europa in het bezit gekomen van het
regt om tienden te heffen. In geval van verschil, werd de
beslissing des Pausen herhaaldelijk ingeroepen. Die be
slissingen werden opgenomen in de decretalen en na verloop
van tijd maken zij een deel uit van de regten der Christenkerk.
De geestelijkheid maakte echter van hare dus verkregene
regten weldra schromelijk misbruik; zij breidde haartiend-
regt uit over alle winsten uit handel en nijverheid ver
kregen, ja vroeg zelfs van den handwerksman het tiende
deel van zijn karig dagelijksch loon, terwijl zij aan den anderen
kant aan de vorsten het regt ontzegde om tienden en de
middeneeuwschen gewonen vorm van belasting te heffen.
Herhaaldelijk voerden deze afpersingen, want dien naam
verdiende op vele plaatsen de wijze waarop tienden werden
geheven, tot oorlogen zooals in 1073 in Saksen en Thuringen.
Keizer Karei V zelf, die voor zijn wereldrijk den steun
der geestelijkheid niet missen kon, vond het noodig bij een
plegtig edict in 1520 de uitbreiding van het tiendregt te
verbieden.
Er blijft ons nu over te zien, hoe de wereldlijke tienden,
aldus genoemd ter onderscheiding van die welke aan kerken
en kloosters werden gegeven, ontstaan zijn.
HELDER en NIEUWEDIEP, 8 Julij.
De uitslag der verkiezingen in Frankrijk is thans het
voornaamste onderwerp van bespreking in de staatkundige
wereld. Over het algemeen mag die uitslag zeer gunstig
worden genoemd, want de bestaande regering, met den heer
Thiers aan het hoofd, wordt door die uitspraak van de
meerderheid der kiezers zeer belangrijk gesteund. De legi
timisten, de Orleantische en Bonapartistische partijen hebben
ondervonden, dat hun streven op dit oogenblik bij de
bevolking geen steun vindt. De verschrikkelijke rampen, die
Frankrijk heeft geleden, doen blijkbaar meer verlangen naar
verlevendiging der volkswelvaart en bevestiging van een bewind,
dat de orde handhaaft, dan dat men zich zou inlaten met dy
nastieke belangen, die natuurlijk hij het belang van 't vaderland
moeten achterstaan. Inzonderheid heelt het platteland zich
gewroken over de beschuldiging, alsof de kiezers aldaar
zich door Konings- of Keizersgezinde partijen lieten leiden.
Onder anderen hebben zij getoond den moed te bezitten om
aan de vleitaal der vrienden van den ex-Keizer den rug
toe te keeren. Uit Parijs wordt verzekerd, dat de Nationale
Vergadering en het gouvernement zich nu spoedig te Parijs
zullen vestigen.
Het overbrengen van den zetel der Italiaansche regering
te Rome is den 4 dezer aldaar met een feestmaal gevierd.
Te dier gelegenheid werd herinnerd aan graaf Cavour, die
voor een tiental jaren de eenheid van Italië heeft voorbereid.
Den 6 dezer overleed alhier het oudste lid van onzen
gemeenteraad, de heer J. T. Zur Mühlen. Ofschoon zijn
hooge leeftijd en de ongesteldheid des ouderdoms hem
gedurende den laatsten tijd een minder werkzaam aandeel
deden nemen aan de behartiging der gemeente-belangen,
valt het niet te ontkennen, dat de overledene steeds
de belangen van deze gemeente gedurende zijn werkzaam
leven heeft voorgestaan en behartigd. In de naauwste
betrekking geplaatst tot alles wat betreft handel, scheep
vaart en binnenlandsch verkeer, mogt men zeggen, dat de
heer Zur Mühlen een nuttig, werkzaam leven achter zich
had. Overvloedige reden bestaat er dus om 's mans heen
gaan niet onopgemerkt te laten voorbijgaan.
Gisteren werd aan het Raadhuis alhier aan
besteed: Riolisering in de Nieuwstad en voetstraten aan
den Dijkweg en in de Dijkstraat. Er waren billetten
ingekomen van de navolgende heerenB. Swets ad
f 6629, S. Gooien 6500, H. J. Rlppens 6470, P.
Dekker 6394, J. van der Kamp f 6175, Gebr. Klein
6050, Gebr. Korff f 5895, P. Spruit 5890, Gebr.
Moorman 5850, J van der Woude f 5794, P. Verhey
5214, W. van der Wooning 5144, H. J. Janzen 4942.
De praclitbijbel op prachtlessenaar zal, naar men
verneemt, aan Prinses Marie tegen het einde van deze
maand op het paleis te Neuwied worden aangeboden.
Ds. L. J. van Rhijn, pred. bij de Hervormde gemeente
te Wassenaar, zal den 18 dezer het huwelijk kerkelijk
inzegenen.
Door het Provinciaal Bestuur van Noordholland is
jl. Donderdag aanbesteed: het maken van eikenhouten
deuren in de Zijper-schutsluis in het Noordh. Kanaal.
Minste inschrijver was de heer M. Deutekom, te Amster
dam, voor 11,247.
Blijkens een van de Kust van Guinea ontvangen
berigt, zou de gouverneur Nagtglas met de mail van 10 Junij
naar het vaderland terugkeeren. Hij zou het kommandement
overdragen aan den overste Hugenholtz, kommandant van
de Citadel van Antwerpen. (D.)
Uit het bij Terschelling gezonken Engelsche stoom
schip Octa zijn reeds 270 schuitjes tin opgevischtde
helmduiker verdient 45 pCt. van de geborgen waarde.
Als eene bijzonderheid wordt uit St. Maarten gemeld,
dat den 2 Junij 1868 aldaar een nieuwe school en onder
wijzerswoning is gebouwd, waarvan de hoeksteenen zijn
gelegd door den Edel Achtbaren heer burgemeester en drie
zijner kleinzonen, die allen den naam van D. Schermerhorn