VC1871. Nü. 94. Zondag 6 Augustus. 29 Jaargang. Uitgever A. A. BAKKER Cz. B I E L A i\ I). Strijd en Liefde. Persot 99 IIELDËRSCHE leien. NIEUWED1-EPER COURANT. „Wij huldigen het goede." 0.49 Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per Wartaalf 1.30. franco per post - 1.65. Wociisdni; den 9 Aug. vertrekt van hier de e roo^ostdndische mail via Triest, per eersten trein. «ure au: MOLENPLEIN, N°. 163. Prijs der Advertentie:): Vso 14 regels 10 sent, elke regel meer 15 cent. Groots letters of vignetten worden naar plaatsruimte bersksnd. 193, Vrijdn; den tl Aug. vertrekt van hier de üost- [ndische mail via Ilrindiai, per trein van 6.23 '8 nv. Oingsda; den 15 Ang. vertrekt van liicr de West- ltndische inail over Southampton, per laatstcn trein. Gal >a f fgeget^l Sept. De VOORZITTER van den RAAD der gemeente HELDER 1; irengt ter openbare kennis, dat DE RAAD ZAL VERGADEREN ip Dingsdag den 8 Augustus 1871, des avonds ten [EVEN ure. Helder, De Voorzitter voornoemd, den 4 Augustus 18 71. STAKMAN BOSSE. d f261 e Er» n f 16 laf- Sdel PUKTEN TER BEHANDELING: kilog ,]t Onderzoek geloofsbrieven van nieuwe leden. 2. Verslag onderzoek Gemeente-rekening over 1870. Adres van het bestuur van het Artillerie - Vrijkorps om toelage voor een wedstrijd, t. Ontruiming van het gebouw voor Postkantoor, i, Yoordragt van hulponderwijzers. i Koei 113 vi 10a Schai gevi kilog del Idelbu 0 kil 0 stui o) '6 Rt n, priji^ a 76 kw. 3., s logra N. i kilo; HELDER en NIEUWEDIEP, 5 Augustus. Berigten uit Engeland gewagen van eene min of meer 1 ernstige verdeeldheid in het ministerie. Men schijnt het er niet eens te zijn over de te nemen maatregelen met het 'f nog op de afkeuring, die het Hoogerhuis over eene der J*1 'egeringsdaden heeft uitgesproken. Men wil, dat Gladstone it' >en votum van vertrouwen van de lords wil afdwingen en j, dat andere ministers daar bepaald tegen zijn. Uit de En- ]0 gelsche dagbladen, hoezeer er ook zijn die het bewind ondersteunen, blijkt meer en meer, dat liet gebeurde, vooral om de wijze waarop het plaats greep, een onaangenamen indruk in het land heeft teweeggebragt. Dit bleek o. a. allerduidelijkst uit de belangstelling, waarmede de stemming over de afkeurings-motie werd tegemoet gezien. Talrijk was het publiek op de tribune aanwezig en de uitslag werd door de zaamgevloeide schare met luid gejuich begroet. (Vervolg.) Een uur later werd ons in de groote kamer der bedienden naast de keuken een goed en overvloedig avondeten voorgezet. De knecht bediende ons, de vrouwelijke dienstboden lieten zich Diet zien. Toen wij bijna gedaan hadden en de vermoeidheid onzer ledemateu, na het stillen van onzen honger, zich dubbel sterk liet gevoelen, trad de geestelijke bij ons binnen. Hij kwam naar mij toe, boog zich en vroeg met een zachte en welluidende stem of wij tevreden waren en of wij ook nog verder iets begeerden. Daarop nam hij een stoel, die hij naast de mijne aan het boveneinde van de tafel plaatste als om een langdurig onderhoud te begiunen. „Wij zijn, eerwaarde heer! daar, waar wij met de vriendelijkheid 54* ontvangen worden, die gij door deze vraag aan den dag legt, altijd 53^ tevreden; mag ik u een glas wijn inschenken? is De geestelijke nam het aan, een sigaar, die ik hem aanbood, weigerde hij. „Gij z;jt ulanen?" vroeg hij, een onderzoekenden blik over de bijna allen blonde en trouwhartige gezichten van mijne dischgenooteu latende gaan. "G'i ziet het aan onze uniform.» „Ik heb nooit met zekerheid kunnen vernemen uit welke land- streek van Duitsohland de ulanen afstammen en" voegde hij er '®i I aarzelende bij „van welke godsdienstige gezindte ze zijn." Een schaterend gelach was het dadelijk antwoord, dat de geeste lijke ontving, ofschoon ik van mijne zijde alles deed het te onder drukken, opdat hij zich niet beleedigd zou gevoelen. „De ulanen," aldus viel een moedwillig jong vrijwilliger in, die eerst voor vier weken tusschentijds zijn eindexamen gedaan had, om daarop dadelijk in dienst te treden, „de ulanen zijn een ver loren gegane stam van de oude Hunnen, die zich in de woud gebergten van den Ilarz ophield; toen Attila in 415 op de Kata- launische vlakte verslagen was, redden deze woeste wilden zich met hunne volksgoden op den Blocksberg, waar alle Galliërs ze reeds lang geweuscht hadden, en leidden daar een woest ruiterleven, altijd iu den zadel en op de ruggen hunner paarden, waarop zij geboren worden, trouwen en sterven. Een bewonderenswaardig volk, zegt reeds Tacitns, in zijne Germania groot door zijne ruwe deugden. Wat evenwel hunne godsdienstige gezindte betreft, moet ik u tot mijn leedwezen en met schaamte belijden, dat zij reeds onder Keizer Yalens tot het Arianisme overgehaald werden. Het zijn allen Arianen, die, zooals gij wel zult weten, niet volkomen aan de Godheid van Jezus gelooven. Deze verklaring werd op den droogsten toon en met het ernstigste gezicht van de wereld gegeven, maar door de overigen weder met een schaterend gelach ontvangen. „Als," aldus ging de uilenspiegel in ruiteruniform voort, zonder zich door iets iu de war te laten brengen, „als de omstandigheid, dat zij in kettersche verstoktheid de bepalingen van het concilie van Nicea over de beroemde eenswezendheid verwerpen, uwe verdere deelneming onwaardig doet schijnen, eerwaarde heer! dan kan ik er tot uwe verdere inlichting ten opzichte van dezen merkwaardigen 9* I6i 7 9* 71 8 3 61 41 *i H H 5* 9 9 9 lii 'A Mot belangstelling wordt dagelijks de blik gewend naar de berigten uit Rusland omtrent den voortgang der vreeselijke ziekte, de cliolera, die niet slechts in de westelijke provinciën en in Polen, maar ook in St. Petersburg en Moskau tal van offers eischt. De opmerking wordt vandaar geboord, dat op menschen, die zich slecht voeden en slecht wasschen, de ziekte den meesten invloed heeft. Voor regeringen en onderdanen in de westelijke landen van ons werelddeel zijn die tijdingen, zoo wij meenen, krachtige roepstemmen om tot bevordering van de gezondheid op te wekken en .om tot verwijdering van alles wat nadeelig daarvoor is te waarschuwen. Het is allezins wensclielijk, dat er handen aan het werk worden geslagen, want de ondervinding leert, dat onreinheid deze ziekte in de hand en dat zindelijkheid en frischheid deze ziekte tegenwerkt. In België is thans door het rapport eener speciale commissie de aandacht ernstig gevestigd op het lot der kindereu, die in mijnen en fabrieken moeten arbeiden. Men dringt met allen ernst aan op bet vaststellen van wettelijke bepalingen, waardoor een zoo grof misbruik van jeugdige arbeids krachten worde tegengegaan. Het moge nu maar niet bij een rapport blijven, want dat zou weinig baten en boven dien, dat de toestand dier kinderen zeer ongelukkig en beklagenswaardig is, dit behoefde het verslag niet eens als een nieuwtje te vertellen. Daarom: aan 't werk, heeren wetgevers Het aftreden van den heer Jules Favre als minister van Buitenlandsche Zaken in Frankrijk is een gewigtig feit in de staatkundige geschiedenis van den dag. Terwijl hij opstaat van zijne zitplaats aan de groene tafel, worden we herinnerd aan zijne volhardende pogingen om reeds gedurende het keizerlijk bewind de vaan der vrijheid omhoog te heffen aan zijn moedig besluit om op 2 September des vorigen jaars deel uit te maken van het bewind der nationale defensie j aan zijne moeite en zorgen besteed aan het tot stand brengen des vredes, in welke gewigtige taak hij zoowel tegen een groot deel der natie, als tegenover den vijandelijken onder bandelaar pal moest staan. Volgens berigt uit Parijs zal de heer Rémusat zijn opvolger zijn. volksstam bijvoegen, dat die volksstam onder meerdere volkseigen schappen één opmerkenswaardige eigenschap bezit, die ze tot goede speurhonden maakt en die hun eenvoudige van een stalen punt en zwarten wimpel voorziene lans in een zeer beroemde tooverroede verandert, die zich echter niet daar waar zich water, maar daar waar zich edel druivennat, in het diepst van den kelder verborgen, bevindt, steken blijft! Mijne kameraden kunnen het getuigen, dat wij, in weerwil van onze ketterij, wonderen doen." „Faroeur!" (potsenmaker) mompelde de geestelijke, terwijl de anderen weder begonnen te lachen. „Neem mijn kameraad zijn scherts niet kwalijk," zeide ik, „wij vinden hier in Frankrijk dikwijls een zoo groote onkunde omtrent Duitschland, dat het natuurlijk is, als wij daarbij aan onze aan vallen van vrolijkheid toegeven. „Het doet mij leed," zeide de geestelijke, „dat mijn vraag omtrent de afkomst der ulanen zulk een onkunde verried, die de lachlust der heeren opwekte. Ik heb ten minste geleerd, dat deze volksstam, nevens zijne geduchtlieid in den oorlog, zeer veel kennis bezit; men is niet gewoon onze soldaten van Attila, Arianisme, Keizer Valens en het Concilie van Nicea te hooren spreken. Zijn al uw kameraden zoo geleerd?" „Daarvoor kan ik niet iustaan," antwoordde ik lachend, „het is echter altijd mogelijk dat de een of ander van ons liet nog tot president van eenig geleerd genootschap brengt. Alleen mij zelren moet ik daarvan bescheiden uitzonderen. Het eenige wat ik in de geleerdheid gedaan heb, is: het met vrij veel moeite bij elkander flansen van een doctorale dissertatie." „He!.... gij zijt doctor? Doctor en onderofficier? Hoe is dat mogelijk „Hij is doctor in de rechten, onderofficier, baron en referendaris," riep nu de potsenmaker uit, „eeu man van top tot teen dat, wat men gewoon is de algen) eene dienstplichtigheid te noemen, of ook: den Kantiaanschen katagorischen Imperatief, in zijn betrekking tot vaderland, koning en karabinier met het zundnadel-geweer." De elf overigen mijner mede-tafelgenooten verstonden natuurlijk van dezen onzin niets, hetgeen hun echter niet belette wederom in een luid gelach uit te schateren. Ik zag aan het gezicht van den geestelijke, dat hij er over nadacht, of hij nog langer het mikpunt dezer vrolijkheid zou blijven, dan of hij heter zou doen zich terug te trekken. Daar ik echter begeerde, dat bij nog wat zou blijven om van hem iets naders aangaande onzen gastheer te vernemen, ontnam ik den potsenmaker spoedig het woord, door mij tot den geestelijke te wenden met de vraag: Zijt gij de huisgeestelijke of misschien de gouverneur van de kinderen in dit huis?" „Neem aan," antwoordde de geestelijke, „als gij een verklaring verlangt, dat ik het eerste ben, weshalve ik dan ook den heer vertegenwoordig...." „Is de eigenaar van het slot afwezig?" „Hij is dood, de heer Kühn is drie jaren geleden gestorven." „Was mijnheer Kühn een Duitscher?" „Hij was een Elzasser, hij had och hoe noemt men dat ook: des usines in het departement van den Boven-Rijn; Chateau- Giron behoorde oorspronkelijk aan zijn vrouw, die een Fransche is." Aangaande den heer A. D. Bamberg, die blijkens hierachter voorkomende advertentie zich eenigen tijd hier ter plaatse zal ophouden, leest men in de Arnh. Crt. van 21 Junij het volgende: „Gisteren avond vierde het genoot schap St. Jan een feest ter eere van den Paus. Tot opluistering daarvan was de heer A. D. Bamberg, zoon van den beroemden liofmechanicus D. L. Bamberg, uitge- noodigd eenige proeven van zijn talent te geven, welke de roem, die van zijnen vader op hem is overgegaan, weder ten volle hebben bevestigd. De verschillende toeren werden met onbegrijpelijke handigheid en tact uitgevoerd, en meermalen kwamen de lachspieren van de verzamelde talrijke menigte in beweging. Wij kunnen hem zeerjaanbevelen voor het geven van soirees in particuliere gezelschappen, waar men zich eens goed wil amuseren." Op Zondag 13 dezer zal de rederijkerskamer Olympia alhier bet zilveren feest van haar bestaan vieren. Op allezins feestelijke wijze zal zulks plaats hebben, terwijl ter opluistering der feestelijkheden het muziekkorps van het 7de regiment infanterie uit Utrecht zal werkzaam zijn. Bij gunstig weder zal op het stations-terrein alhier eene muziekuitvoering van het gezelschap Concordia plaats hebben op morgen (Zondag) namiddag ten ure. De sterfte tengevolge van de pokken was gedurende de eerste vijf maanden van bet loopende jaar in de volgende 12 grootere gemeenten van ons rijk als volgt: Amsterdam 969 dit is 0.34 pCt. der 281,805 inwoners. Dordrecht 8 0.03 25,359 Groningen. 163 0.42 38,254 Den Bosch 169 0.67 25,373 Leiden 271 0.68 39,959 Rotterdam 1603 1.30 123,097 Arnhem 14 0.04 33,081 Den Haag 1153 1.23 93,083 Haarlem 6 0.02 30,888 Leeuwarden 4 0.01 26,105 Maastricht 10 0.03 28,840 Utrecht 720 1.18 60,587 Naar men verzekert is bij den Raad van State aanhangig een wetsontwerp tot beteugeling van besmettelijke ziekten. „En deze dame woont hier? Ik meen haar bij onze aankomst op de stoep gezien te hebben." „Gij bedriegt u," antwoordde de geestelijke. „Mevrouw is lam en nauwelijks iu staat haar stoel te verlaten. Daardoor is zij genood zaakt geworden bij de nadering der Duitsche troepen in dit onbewaakte huis te blijven." „Daaraan, vind ik, heeft zij zeer goed gedaan; de beste bescherming die ze vinden kon, zal ze daardoor vinden, dat wij in het oog houden, dat er een zieke dame in huis is." De geestelijke antwoordde met eeu lichte buiging. „En die slanke jonge dame die ik zag?" „Is Mademoiselle Kühn, die hier tot verpleging harer moeder gebleven is.» „O! dat is braaf van haar!" „Dat ze haar plicht vervult?" „Dat ze geen vrees voor ons koestert.... maar waarlijk!» waarom zou ze dat doen, daar ze toch eigenlijk ook een Duitsehe is?" „Ah!" zeide de geestelijke lachend, „dat zou Mademoiselle Kühn waarlijk voor geen kompliment houden. Zij gevoelt zich geheel en al een Frausche; zij is in een Franseh klooster opgevoed en zeer in geestdrift ontvonkt voor Frankrijk, terwijl ze zeer tegen de Duitschers verbitterd is." „En gij," hernam ik, „die Duitsch spreekt en dus Duitsohland wel een weinig zult kennen, doet gij niets om uwe dame een weinig onpartijdiger te leeren oordeelen?» „Kunnen vrouwen onpartijdig oordeelen?" «Legt gij den nadruk op „onpartijdig" of op „oordeelen?" „Misschien," antwoordde bij, zijn glas even aan den mond zettende, „wel op beide woorden." „Dus zooals Lessing zegt: „Een vrouw die oordeelt is even onbehagelijk als een man die zich blanket!» Maar dnar de mannen in Frankrijk, zoo al niet zich zeiven, dan toch al hun daden zeer sterk met schoone phrasen hlanketten, konden de vrouwen ook wel eens begiuneu te oordeelen." „Wat zou dat helpen," zeide hij. „Zij zullen altjjd zóó oordeelen als het persoonlijk gevoel of een ondervinding van haar hart haar leert oordeelen en niets zal haar daarvan afbrengen en haar „onpar tijdig" leeren oordeelen." „En leert een ondervinding des harten mademoiselle Kühn slecht van de Duitschers te oordeelen?" Zijn stilzwijgen op deze vraag bewees mij, dat hij haar voor een weinig indiscreet hield; ik voegde er daarom terstond bij: „Ik ontdek, er blijft niets anders over, dan dat wij Duitschers, al9 we hier lang genoeg kunnen blijven, voor ons zeiven propaganda en zedelijke veroveringen maken moeten." „Gij zult, zoo gij van dit laatste punt uitgaat, geen enceinten en onoverwinnelijke buitenforten vinden," zeide de geestelijke. „Des te beter," antwoordde ik hem lachend, „want dan kan onze veldtocht hier rustig en stil ten einde worden gebracht, dat gij voor uw zieke mevrouw voorzeker zeer wenschelijk zult vinden. Houd gij u overtuigd, dat uwe frauc-tireurs de rust niet zullen verbreken, misschien niet reeds dezen nacht? Het is duidelijk, gij zult meer met deze lieden sympathiseren dan met ons, maar

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1871 | | pagina 1