1871. Nu. 107. Woensdag 6 September. 29 Jaargang. Uitgever A. A. BAKKER Cz. B I Y Y E Y L A Y I). r. S t r ij cl en Liefde. i Se] L* 1 Ki HELDERSCHE N1EUWED1EPER COURANT. „Wij huldigen het goede." lvert nark Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1.30. franco per post - 1.65. Bureau: MOLENPLEIN, N°. 103. Prijs der Adverteiiticn: Van 14 regels GO cent, elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. 5 tl )erdi 30p( :n. 1 nart Woensdag don Sopt. vertrekt van hior do ist Indische mail vin Trlëst, por eersten trein. Vrijdag den 8 Scpt. vertrekt van hier de Oost- indische mail vin Brindisi, per trein van G.35 's nv. Vrijdag den 15 8ept. vertrekt van Uier dc West- mul! ndische mail over Southampton, per laatsten Irein. ondi :r a Welf chad oogi IIELDER en NIEUWEDIEP, 5 September. ^roc In de Nationale Vergadering te Parijs is bet jl. Donderdag eer lievig toegegaan. Aan de orde was het voorstel van cn lieer Rivet, betreffende de bestendiging der magt, die den lieer Thiers is opgedragen. De uitslag is geweest, at de heer Thiers aan liet hoofd der uitvoerende magt blijft ;eplaatst en deze bewindsman, die inmiddels met de geluk- rensclien der buitenlandsche regeringen zich gelukkig gevoelt, ,n leeft met genoegen opgemerkt, dat de bestendiging van h-iel jn gezag alom in bet land een goeden indruk beeft te- ■eeggebragt. In warme bewoordingen lieeft hij dan ook vergadering voor het hem geschonken vertrouwen 11 ank gezegd. Intusschen heeft de vergadering, waarin dat belangrijk esluit is genomen, eene treurige vermaardheid verkregen oor de onstuimigheid waarmede de debatten werden woerd, zoodat de voorzitter aanhoudend, maar vaak te ode ïrgeefs> He 0r(l0 trachtte te herstellen. Een berigtgever Sari stuigt er van 't Rumoer was zonder voorbeeld. Niet dan (Z. srgezeld van de meest liartstogtelijke bewegingen, spraken leden in telkens afgebrokene volzinnen, 't Viel moeijelijk pen b gelooven, in eene vergadering te zijn van de vertegen- I 'oordigers der natie. Er was geen sprake meer van eene 3r> iregelde discussie, men gesticuleerde, men schreeuwde, en duwde, kortom de liartstogten waren zoodanig nveging, dat het publiek zich meende verplaatst te zien in in Parijsclien club of Londensclie meeting. En dit Jan u S Dirk s ei Jan hart vai HIJS' non Het broy was irste keer, Brvuld had, ipt. (Slot.) van een mensch is toch zonderling! f)e dokter uit een spraakzaam en aardig mannetjeofschoon hij de toen hij bij mij kwam, zijn ambt vrij zwijgend bij mij was hij heden toch vertrouwelijker en meer opgewekt m te praten. Hij begon te spreken van den oorlog en van de hilosophische IDuitschers, die zoo onphilosophisch waren, dat zij iet liever toegaven dan te strijden met een zoo edel volk als de ransclien; verder sprak hij van den zonderlingen gril van von ismarek, „Monsieur Shylock" zooals hij hem noemde en zeide, hij evenals de afschuwelijke Bending, een stuk levend vleesch it liet lichaam van Frankrijk kon snijden. „Waarom," riep de kleine dokter uit, „hebben de Duitschers a den slag bij Sédan geen vrede gemaakt, nadat zij dien empereur, e hun den oorlog verklaard had, gevangen genomen en ons van im bevrijd hadden? Wij zouden dan door dankbaarheid aan 0 verbonden zijn geweest en zoo zouden de beide groote volken zamen verder voortgeschreden zijn naar het gemeenschappelijk Del van alle menschel). Ik was niet in een stemming om met den dokter daarover te (letwisten, maar toch kon ik mij niet weerhouden te antwoorden „Waarlijk dokter, dan zou Duitschland volhard hebben in zijn ide bescheiden rol, die er de oorzaak van is, dat het nergens aipathie ondervindt; dat Hollanders, Belgen, Zweden, Zwitsers al die kleine volken op ons neerzien met geringe achting, ons overwinning misgunnen en onzen roem verkleinen. Duitschland, oct gij weten, is eindelijk door de ervaring een weinig verstandiger worden. Het heeft Frankrijk reeds eenmaal van een Keizer irrijd, toen lieefi het Frankrijk in zijn geheel gelaten; het heeft ien duim breed van zijn grondgebied, niet eens Straatsburg, die lor Duitschland zoo gewichtige stad, terug verlangd. Hoe dank- »r Frankrijk daarvoor was, hebben wij in den loop van dit jaar idervonden; het heeft voortdurend onzen Rijn verlangd en ons ter dan eenmaal tot krijgstoerustingen gedwongen en nu heeft it ons plotseling den fakkel des oorlogs in het aangezicht geslingerd, oemt gij dat dankbaarheid? «Het Frankrijk van heden is niet meer het Frankrijk van 1814 1 1840," wierp de dokter daar tusschen in. „Ik wil u het genoegen doen, dokter," hervatte ik, „Frankrijk p leeuw te noemen, die wij, vreedzame Duitschers, nu helaas pmaal tot nabuur hebben. Een wesp stak den leeuw en maakte zoo woedend, dat hij tegen ons begon te brullen, ons wilde Scheuren en zijne klauwen naar ons uitstrekte. Nu hebben wij overwonnen en de wesp van zijn huid afgenomen. Moeten ij nu doen als de slaaf Androclus en op zijne dankbaarheid tenen? Dat zou zeer dwaas zijn. Het is veiliger, dat wij hem |n klauwen afsnijden." He dokter haalde de schouders op. „Ik geloof," aldus ging ik voort, „dat wij op een geheel andere 'jze tot oprechten vrede en ware vriendschap moeten komen. Dat 1 slechts dan gebeuren, wanneer wij met onverbiddelijke gestrengheid Boen, dat wij een even trotsch zelfbewustzijn hebben als de 'ilere volken. Dan zal men ons beginnen te achten, en zonder 'tóng, doctor, dat zult gij niet tegenspreken, bestaat er geen geschiedde bij liet nemen van liet besluit om de bestaande vertegenwoordiging des volks te verklaren tot Constituerende vergadering, met opdragt van 't uitvoerend gezag aan „den redder van Frankrijk." Een der leden van de regterzijde rigtte eenige schimpscheuten tegen den opstand van 4 September 1870 en tegen de mannen, die toen de hoofdrol speelden; de beer Testelin, hierover verontwaardigd, ant woordde met bitterheid: „wanneer die 4 September er niet geweest was, zoudt ge nog bezig zijn de laarzen van den Keizer te poetsen." Met gebalde vuisten vielen de tegen standers op den heer Testelin aan en later beeft, tengevolge van dit incident, een duel plaats gehad. De afgevaardigde Praslin is gewond aan zijn hoed, die door Testelin's degen is doorboord. Bloed beeft er dus niet gestroomd. Men verzekert ons, dat bet alhier onlangs van Java binnengekomen fregatschip Noordbrabant, kapitein J. II. Rovers, tehuis behoorende te Waalwijk, in Noordbrabant, wegens de groote afmetingen niet naar Amsterdam zal kunnen opvaren, zoodat de geheele lading alhier zal moeten gelost worden. Dit schip is bet grootste dat tot nu toe in de haven alhier is binnengekomen. Genoemde bodem is beladen door de Nederlandsche Handelmaatschappij met ongeveer 1500 last stukgoederen. De 31ste verjaardag van Z. K. H. de Prins van Oranje werd gisteren alhier op de gebruikelijke wijze gevierd. Jl. Zaturdag is de scherpschutters wedstrijd te Rotter dam geëindigd. Tot degenen, die een prijs behaalden, behoorde de sergeant J. J. Beckers, van het Artillerie- Vrijkorps alhier, die zich den 9den prijs op 300 passen zag toegewezen, bestaande in twee sierlijke kristallen wijn karaffen met zilver gemonteerd. Jl. Zondag namiddag hebben op het terrein nabij de Binnenhaven alhier weder volksvermakelijkheden plaats gehad, die, begunstigd door goed weder en opgeluisterd door muziekuitvoeringen, veel bezoekers tot zich lokten. vriendschap en geen liefde. Om Frankrijks liefde te winnen, moeten wij toonen, dat wij den gelijke van geboorte en niet meer den dienaar van den trotschen, aristocratischen heer zijn 1 Wij zijn lang genoeg de dienaars van de trotsche heeren-volken geweest. Wij hebben uitvindingen gedaan, waarmede gij gepronkt hebt; wij hebben als bedienden, die zich met de kleederen van hunne heeren opschikken, uwe modes aangenomen, uwe gewoonten nageaapt en uwe taal met de onze vermengd. Kan een ander volk ons op die wijze achten, ons dankbaar zijn, zooals gij het uitdrukt, alsof er bij volken van dankbaarheid sprake kan zijn Waarom heeft Frankrijk altijd gedacht, dat het ons den Rijn kon ontnemen en wanneer het hem beliefde, een wandeling naar Berlijn kon maken? Omdat het zichzelf voornamer hield. Als wij het nu toonen, dat wij even voornaam zijn, gij weet, voornaam komt van nemen, zal het in het vervolg niet meer ineenen, dat het beneden zijn waar digheid is met ons bevriend te zijn. Als wij Frankrijks vriendschap willen verkrijgen, moeten wij het den Elzas en Lotharingen ont nemen. Wij hebben recht op die landen en een man van eer, die een weinig van eigenwaarde bezit, laat zich zijn recht niet ontnemen. Slechts de dommen zijn bescheiden; slechts de dommen geven niet om het hunne en weten het niet te behouden." De doctor zag, dat zijne wijze om de dingen te beschouwen geen bijval vond; maar hij nam het zeer bedaard op, terwijl hij trotsch lachte, zeker zijnde, dat alles zeer spoedig een andere wending zou nemen en dat de republiek de binnen gedrongen horden van den heiligen grond van Frankrijk zou verdrijven. Toen hij weggegaan was, verviel ik weder in mijne vorige smartelijke mijmeringen. Die man had van een verzoening van Frankrijk en Duitschland gesproken. Was die verzoening mogelijk, wanneer twee jonge harten, die toch eigenlijk door niets anders gescheiden worden dan door den oorlog, die tusschen hunne landen was uitgebroken, zich niet eens met elkander zouden verzoenen De oorlog was als het ware de booze geest, door den duivel uitgezonden om zijn verschrikkelijk gift uit te spuwen over alles wat leefde, bloeide en groeide, over iedere vrucht, over ieder geluk, over iederen kring van menschen en over ieder hart dat warm sloeg. Ik had dat nog nooit zoo gevoeld, nog nooit was ik zoo aan gegrepen geworden door het gruwzame er van het was wel zeer egoïstisch van mij, dat ik het eerst zoo innig gevoelde, toen ik zelf daardoor getroffen werd. Die gedachten deden mij behoefte krijgen aan frissche lucht; ik liet mijn paard zadelen en reed uit met twee van mijn man schappen om een verkenningstocht te maken aan de andere zijde van den Oignon. Toen ik een uur later terugkwam, zag ik op de tafel in mijn kamer een brief liggen. Ik kende de hand niet, maar het was klaarblijkelijk een vrouwenhand. In de grootste opgewondenheid brak ik den brief open. De brief was onderteekend: Blanche. Zij schreef: „Ik begrijp mij zelf en dat wat in mij omgaat niet. Ik ben vertoornd op u en op mij zelf. En wanneer ik het mij zelf dui delijk wil maken, waarom ik vertoornd ben op u, zou ik wel willen weenen uit ergernis, dat ik het niet doen kan. Ik moet mij zelf bekennen, dat ik n groot onrecht, en ik gevoel, dat gij mij groote verootmoediging hebt aangedaan. En toch ben ik Volgens de Heraut zullen de heeren van AVassenaer van Catwijk en van Loon in de herfstzitting der Tweede Kamer een voorstel indienen, tot grondwetsherziening, voor zooveel art. 194 (het onderwijs) betreft. Omtrent de veelbesproken kwestie over het afleggen van den eed door Israëlieten met gedekten hoofde, bevat liet Weekblad voor Israëlieten een betoog van den Opper- rabijn Ferrares, waarin deze tot de volgende conclusie komt: „1. dat hij zich aansluit bij hen, die meer duidelijkheid verlangen in zake het afleggen van den eed door Israëlieten 2. dat hij het ongeoorloofd acht dat de eed door den Israëliet met ongedekten hooide worde gedaan3. dat voor den Israëliet, wiens individueele overtuiging hiermede in strijd is en die alzoo ongedekt blijft bij den af te leggen eed, nogtans die eed even verbindend en van dezelfde kracht is, alsof die handeling met gedekten hoofde heeft plaats gehad." De Noorsche brik Vigilant, kapt. Olsen, heeft in de Noordzee een bootje opgepikt, waarin zich twee knaapjes bevonden van 5 en 6 jaar oud. Zij waren uitgehongerd en verkleumd van koude. Zij verklaarden dat hunne ouders woonden op de kust van Jutland, dat zij in een bootje speelden aan het strand en door wind in zee waren weggedreven. Het stoomschip Orion, dat onlangs zonder quarantaine te houden uit Koningsbergen te Amsterdam binnen kwam en over welk verzuim nog al geschreven is, had een loods aan boord, die na geruimen tijd afwezig te zijn geweest, niet met de laatstelijk vastgestelde quarantaine-maatregelen hekend was. Beroepen te Leiden, dr. P. S. van Ronkel, pred. te Zutphen. Behalve eene beroeping naar IJsselstein, ontving ds. E. J. van Wisselingh J.Pzte Haarlemmermeer, er ook een naar Serooskerke. noch geraakt over bet een, noch over liet andere, zoo als toch natuurlijk zou zijn; en zelfs dit afwezig zijn van die zwakheid hoe zal ik het noemen? van de wraakzucht, van de geraaktheid, maakt mij toornig. Misschien wordt het ook eenigzins veroorzaakt door liet gevoel van hulpeloosheid, waardoor ik zelf niet weet, wat ik wil en wat ik kan. In ieder geval hebt gij getoond, zoo sterk te zijn, dat het voor mij geen schande is de overwonnene te zijn. Als overwonnene verzoek ik u dan ook om den vrede. Terwijl ik u toestem, dat gij mij, wat u zelf betreft, genezen hebt van de dwaze verachting van de zedelijke kracht ineenman, verlang ik van u, dat gij mij toestemt, dat ik niets slechts, niets onwaardigs heb gedaan, toen ik u zocht te bedriegen en toen ik zelfs trad in liet voorstel van den abt om uwe waakzaamheid door een kunstmatig middel onschadelijk te maken. En al was het niet goed, ik kon niet anders doen. Al zou ik het niet gedaan hebben om het geld van mijn vaderland te redden, dan kon ik toch geen weerstand bieden aan liet verlangen een einde te maken aan dien wederzijdschen argwaandie mij ongelukkig maakte. Door den stap, dien gij heden morgen gedaan hebt, hebt gij mij bewezen, dat mijn argwaan boos en geheel ongegrond was; ik beken het u openhartig, doe gij ook mij in uw hart geene verwijten en denk, als gij van hier gaat, met goedheid en in vrede aan Blanche Kühn. Ik behoef niet te zeggen, hoe gelukkig deze brief, die klaar blijkelijk in de grootste haast geschreven was, mij maakte. Ik was zóó gelukkig, dat ik den moed had naar boven te gaan om haar te bezoeken. Blanche stond in liet midden van de salon, toen ik binnentrad. Zij zag mij angstig aan, zij verroerde geen enkel lid, toen ik nader tradzij bleef daar zonder beweging staan, als bewust van liet beslissende, het over haar leven beslissende van deze samenkomst. Deze hare houding deed mijn moed, ik moet het bekennen, een weinig verminderen, en uit een beklemd gemoed kwamen de woorden, die ik sprak, voort: „Blanche!.... kunt gij dan gelooven, dat ik iets anders dan bewondering voed voor uwen moed, voor uwe sterkte, voor uwe tegenwoordigheid van geest, voor uwe zelfverloochenende hooghar tigheid? Dat ik iets anders gevoel dan medelijden over datgene, wat ik u heb moeten aandoen? O ja, laten wij vrede maken. Wij kunnen het doen. Gij zegt, dat gij het thans hebt ingezien, dat uwe achterdocht jegens mij ongegrond was, dat mijne liefde voor u niet gehuicheld, maar sterk, waar en diep was. Geef mij nu het bewijs, dat mijn achterdocht ongegrond was; dwing mij u op mijne knieën om vergeving voor dien argwaan te verzoeken..." „Voor welken argwaan?" zeide zij fluisterend, terwijl zij naar den grond zag. „Voor den argwaan, dat al uw goedheid, al uw deelneming voor mij slechts veroorzaakt werd door uwe vaderlandsliefde en door de berekening mijn eigen wil krachteloos te maken en mij aan uw juk te onderwerpen." „Dat kunt gij nu niet meer gelooven," antwoordde zij spoedig maar zacht, „maar ja, gij kondet dat met hetzelfde recht denken, waarmede ik achterdocht jegens u voedde. Welaan dan, ik wil u het bewijs geven, dat gij verlangt. Gij hebt mij verzocht na den vrede naar ons terug te mogen keeren.... Gij waart dan van plan," voegde zij er lachend bij, „mij velerlei dingen te zeggen, ik weet niet meer wat. Ik veroorloof u dus terug te mogen komen,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1871 | | pagina 1