STATEX-GENERAAL.
Benoemingen, enz.
•li in
De Middelb. Crt. verneemt, dat dezer dagen eene
internationale commissie is benoemd, waaraan is opgedragen
om de mogelijkheid te onderzoeken tot verbetering van
liet kanaal van Neuzen naar Gent in bet belang der groote
scheepvaart, de vaststelling van een politie-reglement voor
dat kanaal en de regeling van eenige afwatering-kwestiën
met België.
De conferentie van Chr. Geref. predikanten uit geheel
Nederland zal te Groningen den 27 en 28 Sept. plaats
hebben. Blijkens de agenda zullen dan belangrijke theo
logische vraagstukken behandeld worden.
Als een aardige zeldzaamheid wordt gemeldTe
Ureterp wonen de tweelingbroeders J. Keuning en D.
Keuning; de eerste is gehuwd met Otje van der Veen de
andere niet Maaske van der Veen. Beide vrouwen
schonken hunne echtgenooten 7 zonen en 5 dochters,
waarvan aan weerszijden nog 5 jongens en 2 meisjes in
leven zijn, wier voornamen gelijkluidend zijn met die
hunner neven en nichten.
Gisteren, den dag van den val van Rome, verscheen
de Tijd met een rouwrand en met een gedicht over dien
val. „Op 20 Sept. van het jaar 1870 schrijft genoemd
blad drong een talrijk leger van overweldigers, zonder
Koning aan zijn spits, de heilige stad binnen, om liet lang
begonnen en eerloos spel te voltooijen. Thans verjaart de
triomf van het kwaad over het goed, van het onregt over
het regt, van de misdaad over de deugd, van de revolutie
over het gezag, van de duisternis over het licht, van de
dood over het leven, van den satan over het rijk Gods.
Hoe levendig hernieuwen zich voor onzen geest al die
jammeren, over de kerk gebragt, al die heiligschennissen,
in brooddronkenheid gepleegd, al die huichelarij, waarmede
de geweldenaars zich maskeren, al den smaad en laster
over onzen dierbaren opperpriester en zijne trjfcwe dienaren
uitgestort! Tegenover al de middelen, die het geweld ter
overwinning voerde, staat der kerk slechts één wapen ten
dienste. Maar het is het wapen, dat haar altijd ten zege
praal geleid heefthet wapen, dat de eerste christenen
bezigden, wanneer zij, als ballingen, wien men in den open
lucht den levensadem afsneed, zich onder den grond ver
borgen. Dat wapen is het gebed!"
De Kleine Crt. ziet niet in, waarom de zedelijkheid
in gevaar zou verkeeren, indien jongens en meisjes ook op
de middelbare school te zamen werden onderwezen. De
Hollandsche jongen is nog meer naar den blooden dan naai
den driesten kant, als hij zich in tegenwoordigheid van
jonge dames bevindt; een weinigje meer gemakkelijkheid
in zijne bewegingen zou hem waarlijk niet misstaan. Indien
hij driftig is, zelfs bij 't brutale af, in de tegenwoor
digheid van de andere kunne weet hij zich te matigen,
ligt het in zijnen aard, honderd verschoonende omstandig
heden voor den dag te bx-engen, waar hij geen gereed werk I
kan laten zien, als er eene jonge dochter bij is, zal hij
zich schamen. Overigens wil de Kleine Crt., waar het
zonder groote bezwaren kan, toch liever afzonderlijke middel
bare scholen voor meisjes.
Met leedwezen mist de N. Rott. Crt. in de troonrede
dien opgewekten geest, dien frisschen moed, dat geloof in
zich zelf, waarvan zij had kunnen vervuld zijn, zonder tegen
bescheidenheid of goeden smaak te zondigen. Er wordt in
deze rede te veel licht op het verledene geworpen, te weinig
aan de toekomst gedacht. Waarom verneemt men niet,
dat de onderwei-pen omtrent de defensie de Kamer eerst
daags zullen bereiken? Van census, van agrarische wet
geen woord. Het hooger-onderwijs wordt voorbereid, meer
niet. Wat men in de troonrede leze of niet lezeeen diep
besef, dat wij in vele dingen schi-omelijk ten achter zijn;
dat er vele jaren zullen noodig zijn om tot stand te
brengen wat reeds lang tot stand gebragt moest zijn; dat
de nood dringt, en dat, na het verloren jaar, dubbele in
spanning pligt is, dat besef zal niemand er in vinden.
Tevredenheid is de grondtoon. Naar de N. R. Crt. hoopt,
zal het weldra blijken, uit woorden en daden der regering,
dat slechts uit overdreven bescheidenheid de troonrede zoo
somber is.
De Arnh. Crt. betoogt, dat 't noodeloos kan geacht
worden, argumenten tegen den oorlog te willen opsommen.
Theoretisch wordt door alle volken zeker de vrede ver-
heexTijkt en de oorlog gevloekt, maar hoezeer redenering
boven geweld, regt boven magt moest gaan, de oorlog,
met zijn schitterende en blinkende uniformen, zijn klinkende
trommen en schetterende trompetten, zijn helden en zege-
pralen, al die poëzie van den ooi-log blijft de gemoederen
soms opwinden en van de waarheid afleiden; op het slag
veld en in de hospitalen eerst leert men de werkelijke
ellende kennen, en 't is goed daarop telkens ter waarschu
wing te wijzen. De A. C. geeft daarom eene korte schets
van 'tgeen een Engelsclunan verhaalt van den jongsten
krijg. Zij schrijft: „Hij is sober in zijne beschrijving van
de verschrikkelijkheden van het slagveld; hij spaart zelfs
uw gevoel, maar juist, door die soberheid in het verschrik
kelijke, is het effect des te sterker. Ilij verhaalt b. v. hoe
hij op een pikdonkeren avond uit een boschje op eene
openbare plek kwam, waar zijne lantaarn uitwoei. Hij had
geene lucifers. Voortgaande struikelt hij over een ligchaam.
Ilij roept, geen antwoord; hij betast het gezigt, ijskoud,
de man was dood; opstaande struikelt hij over een tweede
lijk. In den zak van één der dooden vindt hij eindelijk
lucifers, steekt zijne lantaarn weder aan, en het licht boven
zijn hoofd houdende, ziet hij om zich heen. „Tot den dag
van mijn dood," schrijft hij, „zal ik nooit vergeten wat ik
toen zag; als een waaijer uitgestrekt met hunne voeten in
een gemeenschappelijk middelpunt, lagen acht mannen
omtrent in het midden der open plektusschen hen en de
zijde van het boschje, waaruit ik juist gekomen was, waren
de twee lijken over welke ik gestruikeld was, en in deze
kleine ruimte lagen nog vijf andere lijken. Ik was ver
pletterd vijftien dooden, en ik het éénig levend wezen
nabij houo, hoe vreeselijk was die stilteIk huiverde.
Juist terwijl ik mijne lantaarn liet zakken, zag ik een der
ligchainen in het midden eene beweging maken; dit bragt
mij weder tot mijzelven. Ik ging naar den gewondehij
had een vreesdij ke schedel wond ontvangen en zag er, daar
zijn gelaat met bloed bedekt was, niet als een mensch uit;
zijne oogen rolden in hunne kassen. Eene fractuur kon ik
niet vinden; ik vroeg hem waarom hij zich niet verwijderde;
hij wees op zijne knie en bij onderzoek bleek mij, dat het
bovendeel der knie geheel weggeschoten was."
Toen ik hem verliet, zeide hij: „Dat was een verschrikkelijk
kwade bom; wij, die hier liggen, zijn slechts de helft van
hen die zij getroffen heeft; de overigen zijn weggekropen."
Van de zeven overigen waren zes dood. Die Mont-Valérien-
bom had inderdaad haar werk gedaan; de zevende leefde
nog, maar hoe? Ik zal uwe zenuwen niet pijnigen met op
die vraag te antwoorden; zijne lippen waren blaauw; hij
fluisterde: „water! water!" ik gaf hem mijne flesch. Ik
wist dat aan hem niets meer te doen was." Na een ander
doodelijk gewonde bijgestaan te hebben, zocht de schrijver
andere hulpbehoevenden op. „Zij waren gemakkelijk te
vindenachter mij, voor mij, op zijde van mij. Men hoorde
van alle kanten nu de Duitsche smartkreet: Ilcrr Jesus!
dan de Eransche: mon Dieu! mon Dieu! Eenigen zaten;
anderen leunden tegen boomensommigen riepen om water,
anderen om hulp. Ik wenschte bijna dat ik ook gewond
ware; het was zoo verschrikkelijk niet in staat te wezen
hen allen te gelijk te helpen. Een arme kerel, die een
schot door de borst had gekregen, kon niet spreken; maar
terwijl ik bezig was een gewond kameraad naast hem te
helpen, hield hij niet op mij bij de rokspanden te trekken,
en telkens als ik mij naar hem toekeerde, wees hij met
een smeekenden blik op zijne wond. Er was iets zoo on
beschrijfelijk treurigs in deze stomme smart, dat het mij
ten diepste aandeed." - Toen des ochtends de Pruissisclie
troepen uit Versailles trokken, was er inzonderheid één
officier der landwelir, wiens mannelijk voorkomen des
schrijvers aandacht tot zich trok. „Reeds dikwijls te voren
had ik hem opgemerkthij had een gelaat, dat den stempel
van den meest kalmen moed droeg; van gestalte was hij
een Hercules. Heden was zijn anders zoo helder oog als
door zorg betrokken. Ik weet niet wat hem ontroerde.
Ik gevoelde mij onweerstaanbaar tot hem getrokken en oogde
hem na tot zijn zwarte helm in het verschiet verdween."
Hij zou hem nog eens terugzien. Des avonds terug-
keei-ende en bijna den straatweg bereikt hebbende, hoorde
hij, uit de duisternis, een zwak geroep om water. „Ik
haastte mij naar de plek vanwaar het geroep kwam en
vond in een greppel iemand op zijn rug liggen die zeer
moeijelijk ademde. Ik gaf hem water en begon toen te
zoeken waar zijne wond was; zijn hemd was heet, nat en
rood; ik scheurde het open en wierp door die beweging
mijne lantaarn om. Toen ik het licht weder aangestoken
had, zag ik het gelaat van den man; het was doodsbleek;
de dood had er zijn stempel reeds op gezet; mensclielijke
hulp was hier niet meer te verleenen. Ik uitte een kreet
van schrik. Het was de officier der landwelir, dien ik
dezen eigen ochtend nog gezien had in volle mannelijke
kracht, en die nu, tien uren later, stervend voor mij lag.
Ik vulde het gat in zijne borst met natgemaakte pluksel,
wikkelde hem in den overjas van een Eransch soldaat en
ging weg om een paar ziekendragers te gaan halqn.
Toen, na twintig of vijf en twintig minuten, de schrijver
terugkeerde, was de officier dood en van zijne kleederen
beroofd. „Ik onderzocht den hals; er waren geene teekenen
van wurging, en zoo vleide ik mij, dat het leven reeds
ontweken was, toen de giei-en van het slagveld het arme
lijk geplunderd hadden." Ons kort uittreksel van dit
beknopt tafereel van het slagveld besluiten wij met de
woorden van den schrijver: „Ja, dit is de oorlog. Is er
iets, dat de oorzaken van zulk een tooneel, als ik gepoogd
heb te schetsen, kan regt vaardigen En toch, wat ik u
verhaald heb is nog geen twintigste deel zoo afgrijselijk
als de vreeselijke werkelijkheid is; wat ik gezien heb
spookt mij nog steeds door het hoofil als eene vreeselijke
nachtmerrie; ik heb al die tafereelen nog telkens voor
oogen. w anneer dit genoeg is, om het leven somber te
maken van iemand, wiens streven alleen geweest is het
leed van anderen te verzachten, wat moeten dan wel de
vorsten gevoelen, die willens of gedachteloos de afschuwe
lijkheden en onuitsprekelijke ellende van den oorlog over
hunne medemenschen uitstorten Het is geen argument
dat nieuw is, maar dat even krachtig en onwederlegbaar
blijft, dit argument van het slagveld. Laten zij, die over
vrede en oorlog te gebieden hebben, het niet vergetenop
de slagvelden en in de hospitalen is het dat men leert,
wat werkelijk de oorlog is."
Mario, de koning der ténors, heeft voor goed het
tooneel vaarwel gezegd. Sedert 1839 trad hij 937 maal op.
Het drijvende paardenspel van Lentz, dat gedurende
den zomer op verschillende plaatsen aan den Rijn in Duitsch-
land goede zaken gemaakt heeft, wordt, naar men verzekert,
ook spoedig in ons land verwacht. Een ondernemend
Amerikaan heeft namelijk een paardenspel op een schip
doen bouwen, waarmede hij den Rijn afzakt en voorstel
lingen geeft in de verschillende steden die hij passeert. Op
deze wijze ontgaat hij de groote kosten van vervoer, van
voortdurend opslaan en afbreken en van de hooge stand
plaatsgelden, die anderen betalen moeten. Een paar houten
bruggen verbinden den cirque met den vasten wal, en na
het einde der voorstellingen drijft hij weder verder.
„Dat is heerlijke boter," zeide op de markt een
winkelier tot een vijftienjarigen boerenjongen, „dat stuk
boter neem ik, en zeg aan je moeder, dat ik haar in 't
vervolg altijd den boter wel wil afkoopen." „Dat zal
niet gaan," was het antwoord, „want moeder verkoopt
anders geen boter, maar in de melk, waarvan deze gemaakt
is, was een rat verdronken en daax-om zei moeder, dat zij
hem zelve niet gebruiken wilde, maar op de markt wel
zou kwijt raken."
Kerstc Humor.
Zitting van Dingsdag 19 September. De lieer van Bylat
beeft bet voorzitterschap aanvaard met het houden eeuer red
waarin bij o. a. aan de verdiensten van zijnen voorganger, di
heer van Beeck Vollenboven, buide bragt. De geloofsbrieven d
14 nieuwbenoemde leden zijn goedgekeurd. Er geschiedt kenni
geving van een aantal iugekomen stukken. De afdeelingen wordi
op nieuw zaniengesteld.
Tweede Hamer.
Zitting van Dingsdag 19 September. De geloofsbrieven di
nieuwbenoemde leden worden goedgekeurd. Onder voorzitterschi
van den lieer Hofïman, liet oudste lid in jaren, wordt overgegai
tot het opmaken der candidaten-lijst voor 't voorzitterschap,
eersten candidaat wordt gekozen de beer mr. W 11. Dullert, t
tweeden candidaat de beer jlir. C. M. Storm van 's Gravesanj
en tot derden candidaat de heer mr. E. Cremers. Deze lijst i
den Koning worden aangeboden.
Met den 81 Oct. a. s. worden de luits. ter zee lste kl. L. F.l som
Tuckermann, behoorende tot de rol van het wachtschip te Hellevoi verl
sluis en gedet. op bet flotillevaartuig Ilector, jhr. J. A. Koe
gedet. bij 's rijks werf te Willemsoord, G. Doorman, behooren
tot de rol van bet wachtschip te Hellevoetsluis en gedet. op t
verdedigingsvaartuig Wodan, jhr. C. C. Six, Kienende als lste o teler
op liet ramschip de Schorpioen, en L. C. Iloltzapffel, dienende i
lste off. op het wachtschip te Amsterdam, op non-act. gesteld
met den 1 Nov. daaraanv. worden de luits. ter zee lste kl. H. J.
van der Sloot gedet. bij 's rijks werf te Willemsoord, om aan 4
equipagem. te worden toegevoegd, J. J. llabets geplaatst in dei
van liet wachtschip te Hellevoetsluis en gedet. op het flotillevaartn
Ilector, L. J. E. Hajenius geplaatst in de rol van het wachtscl al
te Hellevoetsluis en gedet. op het verdedigingsvaartuig Wodi haar
J. M. II. Bervoets geplaatst op bet wachtschip te Hellevoetslir
L. G. C. van Wachendorff van Kijn als lste otf. op het ramsck verg
Schorpioen, K. A. Stakman Bosse op het wachtschip te Willemsoo
en A. baron Collot d'Escury als lste off. o.p het wachtschip
Amsterdam.
nie
gin
kaf
chij
zij
nat
wei
wei
wie
non
vebc
Lod
won
Zi
extr
Frar
Vem
Devi
Kam
Benoemd zijntot heemraad van Khijnland, provincie Noord- van
Zuidholland, J. van der Breggen Az. en mr. C. Cock; totheemn itede
van den polder Oostzaan, provincie Noordholland, K. Schaft; fcalf
hoogheemraad van Zeeburg en Diemerdijk, provincie NoordhollaUj^,,
en Utrecht, W. Bruyn Jz. naj;0
Aan den heer J. van Herwerden is, op verzoek, eervol ontsl rit i
verleend als commies der posterijen 3de kl.
BUITENLAND.
F r a n k r ij k.
geleg 5'
sla; at
jisi d'
do hi
isl gr;
tw g]
Door de Fransclie regering is officieël geconstateerd,
in den laatsten oorlog aan gesneuvelden of aan wonden
gestorven totaal 89,000 man. Telt men, zegt de Siè
hierbij de 120,000 Fransclie slagtoffers van den Krimoorl
de 40,000 gesneuvelden in Italië, de 35,000 in Mexico
de ongeveer 10,000 bij andere expeditiën in ver afgi
landen, fdan komt men tot een totaal van 294,000 s
offers, die het tweede keizerrijk van Frankrijk heeft geëii
plus het vei-lies van twee provinciën en de verdubbeli
van de schuld.
Koning Amedeus van Spanje heeft den heer Thii
benoemd tot ridder van het Gulden Vlies.
Naar de Liberté meldt, is het hooggr beroep
Ferré henevens dat van Rossel verworpen. De ter
veroordeelde drie petroleuses meent men, dat veranderi|9l
van straf zullen bekomen, terwijl Lullier, wiens beroep
verzoek om gratie ook is afgewezen, wegens krankzinni
beid in een gesticht zal worden opgesloten.
De commissie der Nationale Vergadering is, naar v<
zekerd wordt, met den heer Thiers en met den mini:
van Justitie van oordeel, dat het in de zaak der
eerstgenoemde personen volstrekt noodzakelijk is aan li
regt zijnen loop te laten, en wel om reden dat Ferré
bleken is aan de snoodste bedrijven van de Coinmufa;
bepaaldelijk het vermoorden der zoogenaamde gijzelaars
de brandstichtingen, een voornaam aandeel te hebben gein
en dat Rossel boven en behalve de algemeene pligten
burgers die van den militair geschonden heeft door-
vaandel te verlaten en tot den vijand over te loopen.
Volgens de Opinion Nationale wordt te Parijs ee
deputatie van Laplanders verwacht, uit omstreeks
personen bestaande, die meerendeels tot de aanzienlijk
des lands behooren.
Op hoe zonderlinge wijze de misdaden der Parij
commune uitgelegd kunnen worden, leert ons Abd—el—Kad|t
en zijne meening kan misschien wel een punt van ov
weging worden bij de commissie van onderzoek naar
oorzaken van den opstand!.... In een brief van den ex-ei
geeft deze als zijn gevoelen te kennen, dat een deel
Parijsche bevolking zoo woest, zoo verdierlijkt, zoo wre
geworden is, alléén omdat.... het gedurende het beleg zoovi
paardenvleesch gegeten heeftAls voorbeeld haalt hij zeki si
streken van Turkije aan, waar paardenvleesch gegeten wor
en van die paardenvleesch-eters sprekende, zegt hij letterli gi
„Hun hart is verstokt, en medelijden ontbreekt hun
eenenmale
Het Paris-Journal verhaalt, door welke curiei
omstandigheid dezer dagen zekere Fortunée Larredin, clt
redenaarster der „Boule noire" onder de Commune
Parijs, gearresteerd werd. Eens had zij in de club volgendi
wijze gesproken. „Burgeressen, ik heb prachtig rood ha
oordeelt zelve. (Daarbij trok de redenares de kam
haar kapsel.) Nu dan ik offer het aan het vaderlai
Morgen vroeg laat ik het afsnijden en treed in dienst
het 01ste bataillon, het bataillon Blanqui," en den andei
dag ging Fortunée Larredin werkelijk met kaal hoofd
in mannekleeding, met het geweer op schouder, naar
voorposten. Wat zij sedert heeft uitgevoerd, weet n>
i moet
de 1
hadd
piste:
ien c
zfoegü
Ni
In
georf
n E
iang
le t
later
over
zanre
eigen
In
vfclage
iet s
00
naar
Dc
op
antw
;raaf
poot
word
politi
,an
de li
Italië
c omda
ei
rijk
koppi
de I
held
ingen
de I
cjZwits
:oast
Hc
stapti
voere
werd
licht
Ook
itadr
De
;eme
t soort
verke
gekoi
wordi
De i
even
voort
natioi
eeniff
de v<
liebbt
tunne
uit In
het v
Brind
maler