1871. N°. 136.
Zondag 12 November.
29 Jaargang.
A. A. BAKKER Cz.
rd
EN
ËLDERSCHE
EËPE1
INT
„Wij huldigen het goede/
stol
art
ogi
ah
,un-
77]
ijzet
-c.
9!
24
- c
ran
val
om,
ïote-
nerl
Verschijnt üingsdag-, Donderdag- eu Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.30.
H franco per post - 1.65.
Uitgever
Bureau: HOLENPLEIN, X°. 103.
Prijs der Advertenticn: Van 14 regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
[eln
jver
om
ntjt
vu
[seli
Vis.
OOlj,
laai,
ireai
5.
Og'
r ei
t ei
VERTREKDAGEN DER BRIEVENMALEN
Naar Oost-Indiö: via Triest Dingsdag 14 Nov. 's av. 6 u. 30 m.
u Brindisi, Vrijdag 17 Nov. 's av. 6 u. 30 m.
West-lndie: viaSf.iVacaiVe.Diiigsclag 5 Dec. 'sav.6 u.30m.
So id/iampfon AVoensd.15No v.'sm. Ou. 2 5 m.
de Kust van Guinea: Woensdag 15 Nov. 'sm. 6 u. 25 m.
Kaap de Goede Hoop:Woensdag22Nov. 's m. 6 u. 25 m.
over Frankrijk en Donderdag 23 Nov. 's m. 6 u. 25 m.
De VOORZITTER van den RAAD der gemeente HELDER
brengt ter openbare kennis, dat DE RAAD ZAL VERGADEREN
op DINGSDAG den 14 NOVEMBER 1871, des AVONDS
ten ZEVEN ure.
Helder, De Voorzitter voornoemd,
den 11 November 1871. STAKMAN BOSSE.
PONTEN TER BEHANDELING
1. Beëediging van het jongst gekozen lid.
2. Rapport onderzoek begrooting 1872.
3. Benoeming leden Commissie Gemeentewerken.
4. Brief aftreding leden Schoolcommissie.
5. Mededeeling van ingekomen stukken.
BINNEN LTND~
HELDER en NIEUWEDIEP, 11 November.
De staatkundige geschiedenis van den dag is arm aan
gewigtige feiten, eene armoede, die niet te bejammeren valt,
als men zich herinnert hoe rijker voorraad, nu eenige
maanden geleden ook, overvloed van jammeren aanbragt.
In Mexico is de toestand weinig bevredigend; de opstan
delingen zijn dezer dagen echter door de regeringstroepen
geslagen. -In de Vereenigde Staten van Noord-Amerika
hebben in onderscheidene districten de liberalen de meer
derheid gehad bij de jongste verkiezingen. UitOostenrijk
wordt de verzekering vernomen, dat de vervanging van
den heer von Beust als minister van Buitenl. Zaken door
den heer Andrassy geene verandering zal veroorzaken in
Oostenrijk's verhouding tegenover het buitenland.
Ten aanzien van de linksche pogingen, door Prins Na
poleon in de jongste dagen, zoo hij meende in 't belang
der dynastie, aangewend, bevat de Amst. Crt. deze op
merkingen
Nog iets omtrent den brand te Chicst go.
Onder alle opgeschroefde beschrijvingen over de ramp welke
Chicago getroffen heeft, maakt zeker het eenvoudig verhaal eener
dame, die in de New-York Tribune haar wedervaren meedeelt en
van welk treffend schrijven liet Handelsblad een kort uittreksel
levert, eene loifelijke uitzondering. De volgende regelen zijn daar
aan ontleend:
„Zondag morgen hoorden wij in de kerk een indrukwekkende
preek van Robert Collyer, naar aanleiding van den tekst„Gelooft
ge dat zij, op wie de toren van Siloam viel, grooter zondaren
waren dan zij, die in Jeruzalem woonden?"
Hij hing een tafereel op van de zonde en ongeregtigheid der
groote steden en toonde de schrikwekkende doch natuurlijke ge
volgen aan van den onleschbaren dorst naar rijkdom en voorspoed,
die ons vaak zoo beginselloos maakt. Eeu menigte voorbeelden
baalde hij aan om te bewijzen, dat niet alleen de mannen van de
Erie-ring, niet alleen de bekende misdadigers van New-York,
maar dat iedere man en vrouw der Vereenigde Staten verantwoor
delijk is voor de gruwelen en schandalen, welke de wereld verbaasd
hadden, in zooverre zij niet werkten en streden om zulk een
krachtige, gezonde, openbare meeniug te vormen, welke dergelijke
dingen onmogelijk zou maken.
De preek maakte eeu diepen indruk op ons. Het was een schoone,
heldere dag, en wij gingen het tooneel zien van den brand van
den vorigeu dag, vol van medelijden voor de ongelukkigen, die
hijna alles verloren hadden.
Om half tien des avonds hoorde ik, terwijl ik bezig was mijn
klimop te begieten, dat de telegraafklok van liet naburige brand
spuithuis voortdurend bengelde. Mijn zustev speelde op de piano
en merkte ter loops op, dat zij benieuwd was of de puinhoopen
aan de West-Sideweder op nieuw waren gaan branden.
Om tien uur hoorden wij de telegraafklokken nog voortdurend
klepperen en een alarmklok luiden, en wij gingen naar bed, diep
betreurende dat nog meer eigendom verloren ging. Om 12 uur
maak ik mijn zuster wakker en zeg„Nooit heb ik zoo brand
hooren roepen, het schijnt wel dat de West-Side geheel in brand
staat; arme lieden, wie zou daar de schuld aan hebben?" Wij
vallen weder in slaap, doeh ontwaken om twee uur op nieuw. Ik
spring uit mijn bed, zie het raam uit: „Groote God! de vlammen 1
zijn over de rivier geslagen. Zouden wij eenig gevaar loopeu
Wij zien mannen al schreeuwende en vloekende voorbijrenneu, en
de geheele stad naar het zuiden en westen in een rooden vuur-
gloed staan. „Waar zijn de brandspuiten, ik hoor ze niet,'' zeg ik
ca wij verwonderden ons, doeb zijn op zijn best bevreesd voor
ons zeiven.
Plotseling hooren wij hard tegen onze achterdeur kloppen.
„Dames staat opPak uwe koffers en maak u gereed om het
huis te verlaten Misschien is het niet noodig, doch het is beter
voorzorgen te nemen."
Het was een onzer vrienden, die zich al vechtende een baan
gebroken had door de opeengepakte menigte in Lasalle-street, om
ons te komen waarschuwen. Wij keken elkander aan. Wij waren
„God besclierme mij tegen mijne vriendenDit gezegde
wordt aan Hendrik IV, den Bearner, toegedicht, schoon
zijn auteurschap even twijfelachtig is als dat van de hon
derden honmots, enz. aan den grooten Fritz van Pruissen
in den mond gelegd. „Hoe het zij," zegt Daily News,
„Napoleon III mag wel uitroepenGod besclierme mij
tegen mijne neefkens! Elk hunner was hem een nieuw
kruis. Prins Pierre Bonaparte was de „smerige jongen,"
die, naauw uit de eene klem geraakt, zich in een andere
bragt. In Prins Napoleon Jeröme hebben wij den vluggen
jongen, den overvlieger zelfs, maar tevens den onverbeter-
lijken dwarskop, die, met de beste bedoelingen voor zijne
dynastie bezield, haar toch steeds meer kwaad dan goed
doet, zoo dikwerf hij eene poging waagt om als verdediger
harer aanspraken op te treden. Gelijk zekere ketellapper,
kan deze Prins nooit een gat in den familie-ketel solderen,
zonder er een paar nieuwe hij te maken. Vóór lang reeds
hebben de Italianen huns Konings schoonzoon, wegens
zijne onophoudelijke knoeijeriien in alle deelen der wereld,
Bon Ubique (Jonkheer Overal) genoemd; in de politiek
zou men hem met regt Prins Ongelegen kunnen heeten.
Een slechter aangelegde verkiezings—campagne, als die van
den Prins op Corsica, is zelden meer vertoond, en zelden
was iemand bij de openbaarmaking van een staats-document
minder beraden dan liij, toen liij op 28 Octoher jl. zijnen
kiezers van Ajaccio de redenen blootlegde, waarom hij zijn
zetel in den algemeenen raad opgaf.
Hij schrijft in 1'Ordre een brief aan de kiezers, waarin
hij zegt, dat alleen een beroep op het volk een einde kan
maken aan de tegenwoordige crisis; hij raadt aan om het
voorloopig bewind maar te eerbiedigen, doch er moet door
het volk gekozen, of het de republiek, het koningschap
der Bourbons, of de dynastie der Bonapartes begeert.
Als er iets geschikt is om een plebisciet in Frankrijk
onmogelijk te maken, dan is het de verdediging daarvan
door Prins Jeröme. Geduld en zwijgen zijn voor het
oogenblik de beste kaarten in het imperalistisch spel, en de
onverstandige Prins speelt zijn beste troef op, in plaats van
te verzaken. De ware vrienden van 's Keizers zaak zouden
een goed ding doen, zoo zij „onzen neef" op de eene of
beiden doodsbleek en wij hadden hiertoe reden. In de binnenkamer
sliep onze broeder, het voorwerp van onze voortdurende zorg, die
aan een treurige zielsziekte leed, welke in de eerste plaats rust en
volmaakte vermijding van alle opwinding noodzakelijk maakte.
Behoorden wij hem te roepen? En zoo wij het deden, wat zou dan
wel het gevolg zijn van dat verschrikkelijke geraas en geschreeuw
buiten de deur en van den woesten gloed der brandende huizen?
Wij besloten tot het laatst te wachten en intusschen onze kost
baarheden in een koffer te pakken.
Doch plotseling hooren wij een vreemd geluid, en voor een
oogenblik heerschte er stilte onder de menigte buiten de deur.
„Was het onweer?" vroeg ik. Ik zag het venster uit en zag een
helderen sterrenhemel. liet moet dus een ontploffing geweest zijn.
Doch uitziende, zie ik tevens de vlammen al nader eu nader komen;
ik hoor het donderend geluid duidelijker en duidelijker eu zie de
stukken brandend bout en groote vonkeu, die wij den wind zoo
straks zagen medevoeren, veranderen in een hagel van vuur, in
één lange vlam.
Daar werd hard geslagen tegen de huisdeur. Redt u, redt u
„Roep E., ik zal intusschen aan de vogels de vrijheid geven!"
Mijn zuster vloog naar de binnenkamer; ik snel naar beneden,
voortdurend bij mijzelf herhalende: „vogels, papieren, zilver, ju-
weelen, zijden japonnen."
In deze opvolging wenschte ik onze kostbaarheden in te pakken,
om er, zoo noodig, mede te vlugten.
Toen ik onze lieve salon binnentrad, beefde mijn hart. Ilier was
liet overschot van de boekerij van mijn lieven vader, een bijbel in
1637 gedrukt. Ik zag mijn platen, mijn boeken, mijn statuetten.
lïeatrice Ccnci kerk mij van het groote schilderij, door den rossen
gloed welke de kamer kleurde, met een heilige betooverende zacht
heid aan, dat ik dacht: u wil ik vóór alles redden. Doch mijn
arme papegaai riep: „vrouw! vrouw?" en ik kan hem evenmin
aan zijn lot overlaten als ware hij een „baby" geweest. De kooi
mijner kanaries deed ik open. Ik wil naar beneden. Welk tooneel
bood onze anders zoo lieve en stille straat aan? Zoover ik zien
kon, zag ik een afsckuwelijken muur; een liooge toornige golf van
duizend vlammen zich door de straat voortbewegen. De muur, die
mij toescheen te bestaan uit een opeenhooping van dreigende dui
velen, komt nader en nader. Wij gevoelden ons zoo hulpeloos.
Was er geen wagen, geen kar te krijgen, waarin wij onze arme
15. konden lokken, om hein aan dit ontzettende tooneel te ontvoe
ren. Een reeks karren ging voorbij, doch zij waren tot brekens toe
met meuscheu en huisraad beladen. Rijtuigen snorden voorbij, met
steigerende, schuimende paarden. Wij zagen niets dan witte, ver
schrikte gezigten. Een groote wagen, opeengehoopt met goed, wordt
door een paar als dolgeworden paarden vlak voor ons huis ge
voerd ik zie rook en vuur en van alle zijden barsten de vlammen
uit het goed en de wagen wordt tot asch verteerd vóór onze
voordeur. Wij mogen niet langer aarzelen. Niets kan gered worden.
Ik stop mijn papegaai in bet ledige kanariekooitje, grijp een kleinen
reiszak en zie gelukkig mijn zuster met E. aankomen, die Goddank
vrij kalm schijnt. De goede vriend, die ons gewaarschuwd had,
nadert ook. Hij had al zijn eigen goed prijsgegeven, om ons te
andere wijze onder de leiding der Trappisten konden be
zorgen, want de oefening in het zwijgen zou hem veel
goed doen.
Het état—major van Zr. Ms. stoomfregat Admiraal van
Wassenaar is zamengesteld als volgt: Kapt. ter zee R. L.
de Haes, kommandantkapt.-luit. ter zee J. II. P. E.
Kniphorst, 1ste officier; luits. ter zee 1ste kl. J. M. Brevet
en S. Kraijenhoff van de Leur; luits. ter zee 2de kl. A.
van Hengel, II. J. de Wal, G. II. van der Mieden,
J.' C. de Rooij, jhr. W. Laman Trip en D. J. Boom;
adelborsten 1ste kl. D. Stolp, M. F. F. J. de Nereé tot
Babbericll, L. G. Krol, J. H. Strootman, W. II. Dittlof
Tjassens, J. A. II. Beek en G. C. Otten; off. van gez.
lste kl. F. AV. J. Meijer; off. van gez. 2de kl. L. P.
Gijsberti Hodenpijl; off. van adm. lste kl. B. M. E. Cre-
vecoeur; off. van adm. 3de kl. L. C. Duhné; scbeepskl.
J. E. Jantze, II. J. van der Moer en J. J. van Diemen;
kapt. der mariniers J. A. IJ. van Es; 2de luit. der mari
niers H. J Jolles.
Den 17 dezer zal alhier van Harderwijk aankomen, om
over te gaan aan boord van de naar Batavia (via Suez)
bestemde mailboot Prins Hendrik, een detachement sup
pletie-troepen, sterk 125 man (waaronder 6 onderofficieren).
De heer P. Bommel alhier is o. a. gesteld ter be
schikking van den gouverneur-generaal van Ned.-Indië,
om te worden benoemd tot opzigter 3de klasse bij den
Waterstaat en de burgerlijke openbare werken daar te lande.
In de nachten van 11, 12 en 13 November zal, bij
een heldere lucht, weêr de jaarlijksclie sterrenregen zigt-
baar zijn.
Volgens brief van kapitein R. Hoekstra, is liet schip
Rolina Maria in de verschrikkelijke typhoon van den 2 op
den 3 Sept. jl. ter reede van Macao van bare ankers ge
slagen en verbrijzeld tegen de noordelijke punt van Caho-
eiland; zeven man der equipage zijn bij deze ramp omge
komen. Nocli van het wrak, noch van de inhebbende
goederen is iets gered kunnen worden.
II. M. de Koningin heeft, naar men uit Rome meldt,
jl. Zaturdag avond een ter harer eer gegeven feest bij den
hertog van Caserta bijgewoond. De hertog had eenige
kunnen helpen. Hij en mijn zuster vatten te zamen een groote
saratoga-koffer aan, waarin wij onze kostbaarheden hadden gepakt.
Op den hoek van de straat moesten zij dien echter reeds aan zijn
lot overlaten.
Ik tracht mijn broeder voort te krijgen. Kom E. kom! smeek
ik. „Waarheen moet ik," vraagt hij, „wat doet liet er toe" eu
met de armen over elkander gaat hij den brand aanschouwen, als
ware het een belangrijk schouwspel. Ik smeek, ik bid; ik barst
in tranen uit; in mijn doodsangst kniel ik neder. Kom! koin
mede! red u! Docli hij verroert zicli niet. Een soort van apathie
had zich van hem meester gemaakt. Hij stond als vastgeworteld,
terwijl de vlammen al nader en nader kwamen. Ilij lette niet op
mij mijn spreken was te vergeefs. De steeneu werden heeter en
heeter, het angstgeschrei der menigte werd wilder en onmensche-
lijker eu mijn zijden japon begon op eenige plaatsen tc rooken.
Buiten mij zelve grijp ik zijn armen en tracht hem weg te trekken.
Mijn kracht schoot te kort. Plotseling hoor ik een kreet. Ik
word door een aanstormende menigte van de voeten getild; eeu
hooge muur stort neder; en toen ik weder geheel tot bezinning
kwam, was ik twee straten verder en was E. verdwenen. „O
God, heb medelijden met ons, arme wormen, en verpletter ons
niet," bad ik.
lloe ik de rest van dien wrecden Zondag nacht doorbragt, weet
ik niet meer. Ik dwaalde half verblind door de straten, met mijn
arme papegaai, die geen kik gaf, het was alsof ik droomde. Nu
vlugttc ik noordwaarts om hulp te vragen, dan ging ik weder
terug en waagde mij zoo digt mogelijk bij de vlammen, om E. te
zoeken, ik dwaalde links en regts en wist niet wat te beginnen.
Eens dat ik in mijn angst den weg naar Dearborn-strcet insloeg,
zag ik de heerlijke kerk van St. James omringd van de vlammen.
Zij lekten de marineren muren en veranderden ze in zwarte ver
koolde hoopen. Het verwonderlijkste van alles was den lioogeu
witten kerktoren te zien, uit welke tongen van vuur naar voren
sprongen en welke helder brandde, als moest Gods huis van al de
onreinheid der aarde voor eeuwig gelouterd worden. Toen de toren
waggelde, eer hij ineenstortte, begonnen de klokken te spelen en
ik hoorde de heerlijke Duitsche hymne: „Alle goede geesten loven
den heer!" Toen viel de toren ineen.
Voortdurend zag ik bekende gezigten langs mij snellendoch
het was, als zag ik ze in eeu droom, zwart en met een uitdruk
king, die ik nooit te voren aanschouwde. „Hoe, C. zijt gij het?"
hoorde ik eens met een verschrikte stem uitroepen, en ik voelde-
vriendelijke zachte handen, die mij even het verwarde haar glad
streken, want mijn hoed had ik sinds lang verloren. Sommige
vrienden, die minder verschrikt waren, duisterden mij eenige
bemoedigende woorden in het oor en drukten de overtuiging uit
dat E. zich zelf wel zou redden; daar de oumiddelijke tegenwoor
digheid der vlammen hem zeker zou hebben opgewekt. Ik had hen
lief voor die woorden eu trachtte hen te gelooven.
Ik zag zeer weinig zelfzucht en geweld. Buren spraken tot
buren en menig opbeurend woord bragt geluk aan wanhopende
harten. „Hebt gy mijn vrouw en kinderen gezien?" hoorde ik
vragen, en het antwoord was: „ja, zij zijn veilig onder dak te