Benoemingen, enz.
STATEN-GEXERAAL.
Buitenland.
Frankrijk.
gc:
eener te verstrekken jaarlijksclie subsidie van ƒ10,000 voor
den duur der maatschappij of een te bepalen tijdvak, en
yrijdom van kade- en havengelden en dergelijke stede lijke
belastingen.
De Kamer van Koophandel en Fabrieken, in dezezaak
om advies gevraagd, heeft jl. Maandag besloten, het ge
meentebestuur dit advies te gevendat door de gemeente
aan de onderneming behoort te worden toegezegd een
jaarlijksch subsidie van tien duizend gulden, doch niet langer
dan gedurende vijf of zes jarendat het verzoek om vrij
dom van kade- en havengelden, enz. niet zal worden in
aanmerking genomen, omdat dit zoude wezen een ongeoor
loofd privilegie in belastingen.
Een der pijlers van de brug over het Hollandscli
Diep, men zegt de tweede van de Hollandsche kust, zal,
naar men aan het Yad. meldt, niet lang kunnen blijven
staan, daar hij aan te groote schuring van den stroom
blootstaat.
In eene onlangs gehouden vergadering van leden der
Vereeniging tot instandhouding der jagt in de provincie
Utrecht, werden onder anderen ter sprake gebragt de wei
nige middelen, die tegenwoordig worden aangewend om de
groote vermenigvuldiging van kraaijen en eksters tegen te
gaan. De meerderheid der Vergadering was van gevoelen,
dat deze vogels groote schade toebrengen, zoowel aan den
landbouw als aan het jagtveld, en verzocht daarom het
bestuur, de welwillende tusschenkomst in te roepen van de
gemeentebesturen in deze provincie. Ingevolge die opdragt
zijn de gemeentebesturen uitgenoodigd hunne aandacht aan
deze zaak te willen wijden en zoodanige maatregelen te
nemen, als hun het meest doeltreffend voorkomen. (U. D.)
In de afgeloopen week hebben Fransche paarden-
koopers te Utrecht een groot aantal jonge paarden gekocht,
vooral veulens, waarvoor zij o. a. voor 11 jarige, zelfs tot
230 betaalden.
De arr. regtbank van Arnhem heeft heden de drie
personen uit Velp, die in de vorige week teregt stonden
wegens het doen plaatsen van een beleedigend artikel in het
Utrechtsche Dagblad, veroordeeld tot eene geldboete van
ƒ100 ieder of subsidiair 14 dagen gevangenisstraf; en, op
de vordering van de civiele partij, gelast de aanplakking
van het vonnis te Arnhem en te Velp, ten koste van de
veroordeelden.
Te Brakel (Gelderland) is jl. Maandag reeds de
ooijevaar gezien. Men is druk bezig de akkers in orde
te brengen en reeds met aardappelen te poten.
De Prov. Friesclie Crt. verneemt, dat op een bij den
minister van Oorlog door den kolonel, regiments-command.,
gedaan verzoek in zake den luit.-adj. Keijzer, om een
onderzoek te doen instellen naar den aard der feiten, die
de verhouding van dien officier tegenover zijne kameraden
zoo onaangenaam maken, door den minister van Oorlog
geantwoord is, dat een naauwgezet en naauwkeurig onder
zoek tot de conclusie heeft geleid, dat het verlangd
onderzoek niet kan plaats hebben, daar de handelingen van
genoemden luit.-adj. niet van dien aard zijn, dat ze een
vergrijp tegen de krijgstucht of eene beleediging in open
bare geschriften daarstellen, noch ook dat ze den officiers
stand in het minst compromitteeren.
Te Jorwerd, in Friesland, waar Homme van Hettinga,
die tot de aanvoerders der Watergeuzen behoorde, geboren
werd, zal 1 April a. s. met bijzonderen luister worden
herdacht.
Te Groningen ligt ter teekening een adres aan de
Tweede Kamer, waarin wordt aangedrongen, om art. 17
eenige familie-aangelegenheden in orde kan brengen en mij kan
aankleeden. Vóór het aanbreken van den dag verlaat ik het huis
niet, tenzij gij mij met geweld voortsleept."
De officier stond mijn verzoek toe met de opmerking, dat hij
zich op mijn woord verliet. „Vergeet voor het overige niet,"
voegde hij er bij, „dat gij bewaakt wordt en dat niemand de
Rue de Seine ongezien kan verlaten."
Zoodra ik alleen was, begon het hoofd mij te draaien. Ik viel
in onmacht en eerst na een uur kwam ik weder tot bezinning.
Ik moest nu de arme Mariette, mijn dienstmeisje, dat weenend,
jammerend en bandenwringend van de eene kamer in de andere
liep, troosten en geruststellen. Ik bad geen tijd te verliezen. Ik
kleedde mij zorgvuldig aan en wachtte het noodlottig uur af.
Precies zes ure traden zij weder binnen.
„Ik ben gereed," riep ik, „voer mij nu weg."
„Wij zullen bet u wel zeggen, als bet tijd is," bromde de
gerechtsdienaar en begon nu met zijne medehelpers alle kasten en
laden te doorzoeken en in de papieren, waarvan bij een aanzienlijk
gedeelte, medenam, te snuffelen.
Toen het onderzoek geëindigd was, zeide de officier; „Gij blijft
in uwe woning en geeft uw woord van eer haar niet te zullen
verlaten. Bedenk, dat vluchten onmogelijk is en dat ge u, door
een poging daartoe, aau een zeker verderf prijs geeft."
„Ik ben mij niet bewust schuldig te zijn," antwoordde ik, „als
dat zoo ware, zou ik reeds eenige dagen geleden op de vlucht
zijn gegaan."
De gerechtsdienaar wendde zich nogmaals met den eiscb tot
mij, dat ik hem de verblijfplaats van mijn eehtgenoot zou aanwijzen.
Ik keerde hem den rug toe.
Eenige oogenblikken later bevond ik mij weder alleen, maar
was toch niet gerust. De onzekerheid waarin ik omtrent het lot
van mijn man verkeerde, bet niet te bedwingen verlangen naar
hem, en de vrees dat zijn verblijfplaats verraden kon worden, fol
terden mijn hart. Ik nas voortdurend in een koortsachtig opge
wonden toestand. De toestand van Mariette droeg niet weinig bij
om mijne verschrikkelijke kwellingen nog te vermeerderen. De
nachtelijke huiszoeking, het wapengekletter en het dreigen met den
dood hadden het arme meisje, dat mij zeer getrouw en genegen
was, zoo verschrikt, dat zij geheel en al in de war geraakte. Zij
schreeuwde, dat men haar aan mijne zijde wilde neerschieten, liep
weeklagend door het huis, giug zelfs nanr de buren, en eerst na
zeer veel moeite gelukte het mij haar te bed te brengen.
Aldus kwam de avond. Tot den dood toe uitgeput, lag ik in
een armstoel half slapend half wakend, toen ik plotseling haastige
stappen in den gang hoorde. Ik stond verschrikt op om de deur
te grendelen, toen ze snel geopend werd en mijn echtgenoot mij
in zijn armen sloot.
„Ongelukkige!" riep ik, „waarom keert gij uit uwen veiligen
schuilhoek naar dit huis terug, dut met spionnen en gerechts
dienaars omriugd is? Waarom zijt ge niet bij uw vriend gebleven?"
van het ontwerp van wet op de besmettelijke ziekten (in
welk artikel de verpligte koepokinenting voor de scholen
wordt vastgesteld), niet aan te nemen. Adressanten meenen,
„dat met genoemd artikel te weinig rekening is gemaakt
met de gemoedsbezwaren van een groot aantal medeburgers
in ons vaderland.
Fransche paardenkoopers, die zich in Drenthe ge
woonlijk slechts met de groote markten vertoonen, zijn nu
reeds aangekomen, bezoeken de stallen der landlieden in
dien omtrek en koopen do beste paarden tegen hooge
prijzen op.
De in Maastricht gevatte dief, die drie weken geleden
een koopman te Bochem voor 16,000 tb. heeft bedrogen,
had bij zijne gevangenneming slechts eenige franken bij zich.
Hij weigert hardnekkig op te geven, waar hij het geld
verborgen heeft.
Blijkens de Indépendance Beige heeft zich in ons land
een Fransche commissie gevormd tot het bijeenbrengen
van giften ten behoeve van de bevrijding van Frankrijk's
grondgebied dat nog door de Duitsche troepen bezet is.
Deze commissie bestaat uit de heeren A. Réville en G.
Collins te Rotterdam; F. Brun, H. Valès en L. Bour te
AmsterdamA. Blin te 's Gravenhage en G. Bouet-Maury
te Dordrecht.
Brieven uit Rome beweren, dat de Paus gisteren eene
circulaire heeft geteekend tot bijeenroeping van het Ecumenisch
Concilie op Malta of in Tyrol.
Te Ödessa heerscht nog zulk een strenge koude, dat
de vaart zelfs voor stoombooten gesloten is.
Als een bewijs, dat de Chineesche arbeiders zich meer
en meer buiten 't Hemelsche Rijk gaan vestigen, kan onder
anderen dienen, dat er op 't eiland Cuba thans een klein
honderdduizendtal gevonden worden, onder welke slechts
52 vrouwen. Men weet, dat de Chineesche dames haar
vaderland niet mogen verlaten. Het schijnt verder, dat de
Chineesche arbeiders goed te pas komen voor het werk in
de kopermijnen van het eiland.
Men leest in de Gazette de Mons een onbekend
avontuur van Leopold I. Deze Vorst wandelde eens geheel
alleen in burger-tenue door de straten van Brussel, om
streeks vier uur na den middag. Voor het huis van gene
raal X. bleef hij stilstaan; de schildwacht, die daar geheel
onbekommerd met het geweer in den linkerarm, en in zijn
regterhand een groote taart hield, welke zijn moeder van
buiten hem gebragt had en waarin hij gretig hapte, trok
geheel zijn aandacht. De sans gene van den jongen conscrit
beviel den Koning; hij sprak hem aan, vragende: „Vriend,
van waar zijt gij?" „Gij zijt wel nieuwsgierig," ant
woordde de jonge soldaat, „maar ik wil het u daarom wel
zeggen; ik ben uit een stad van Henegouwen; raad nu,
indien gij kunt, uit welke stad." „Uit Charlois?" vroeg
de Koning. „Gai zijt er niet." „Uit Binche?'
„Gai zijt er niet." „Uit Doornik?" „Ook niet."
„Uit Mons „Gai zijt er. Ja, ik ben uit Mons. Maar
gij, mijnheer, die mij dit vraagt, wie zijt gij?" „Raadt
eens," antwoordde de Koning op zijne beurt. „Gij
schijnt mij toe een oud soldaat te zijn." „Ja, maar van
welken graad?" „Luitenant?" „Gij zijt er niet."
„Kapitein?" „Ook niet." „Grootmajoor?" „Nog
niet." „Generaal?" „Gij zijt er niet." „Nog
liooger?" „Ja." „Zoudt gai toevallig de Keuning
zijn?" „Gij zijt er." „Als het zoo is, houdt mijn
taart dan vast, dat ik voor u het geweer presenteer."
En de naïve soldaat steekt zijn taart in de handen des
Konings, die ze aanneemt en geheel verbluft blijft staan
„Mijn vriend heeft mij de gastvrijheid opgezegd," antwoordde
hij met een zucht.
„De lafaard!" riep ik ten hoogste vertoornd uit. „Ontelbare
malen hebt gij hem met weldaden overladen, en tot dank daarvoor
levert hij u aan den dood over. Schandelijk! Schandelijk!..."
„Stel u gerust, mijn kind zeide hij. „De menschen zijn een
maal zóó. Yoor het overige," voegde hij er na eenigen tijd
gezwegen te hebben bij, „zonder dat, zou ik toch zijn huis ver
laten hebben. Mijne bezorgdheid voor u liet mij rust nog duur.
Ik zou dien toestand niet langer hebben kuunen verdragen.
Ik verhaalde hem nu wat er ondertusschen was voorgevallen.
Hij hield mijne handen in de zijnen en hoorde naar mij, zonder
mij ook maar met een enkel woord in de rede te vallen. Toen ik
echter uitgesproken had, drukte hij mij aan zijn borst en riep uit:
„Dierbare vrouw! verlies den moed niet, dien gij tot nog toe ge
toond hebtMisschien ontkomen wij nog aan het noodlot, dat
ons dreigt."
„Wat echter te beginnen?" vraagde ik.
„Ik ben op het oogenblik zoo uitgeput, dat ik niet in staat ben
een besluit te nemen," antwoordde hij. „Laat mij een weinig
uitrusten; daarna zullen we zien wat we doen moeten."
Hij wierp zich te bed en sliep spoedig in. Het duurde echter
niet lang, of ik hoorde weder voetstappen in den gang. De
gerechtsdienaars zaten hem op de hielen en traden reeds de salon
binnen. De ellendige spion, die reeds den vorigen nacht en dezen
morgen de patrouille geleid had, trad vooruit, roepende de woorden:
„Open alle deuren!"
Óp dit oogenblik trad mijn echtgenoot uit de slaapkamer.
„Wicn zoekt gij, mijne heeren?" vraagde hij.
De gerechtsdienaars noemden den naam van mijn echtgenoot.
„Hier ben ik," antwoordde hij. „Wat wilt gij?"
„Dat gij ons volgt," zeide de ander.
Ik wilde mijn echtgenoot niet zonder mij laten gaan, en zoo
werden wij beiden, terwijl het zeer hard regende, naar de mairie
van het zesde arrondissement gevoerd. Daar aangekomen, zeide
hij voor de rechters: „Hoe de uitspraak ook moge uitvallen, ik
wil mij voor de beslissing met deze vrouw, die mij zoo dikwijls
de schoonste bewijzen van onveranderlijke trouw gegeven heeft,
huwen laten. Ik sta daarop."
Zij beraadslaagden een oogenblik en besloten hem naar het
Luxembourg te laten voeren. Ik wilde hem ook daarheen bege
leiden, maar dit werd mij niet toegestaan. Ik was buiten mijzelven
van smart, daar ik vreesde, dat zij voornemens waren het dood-
ronnis dadelijk na mijne verwijdering aan hem te laten voltrekken.
Een lid van den krijgsraad, kapitein B..., zocht mij gerust te
stellen. „Zijn doodvonnis is nog niet geveld," zeide hij, „misschien
zal het ook in het Luxembourg niet geveld worden. Mogt dat
echter geschieden, dan zal men u daarvan kennis geven. Wees
verstandig," aldus besloot hij, „ik geef nog niet alle hoop op."
Slot volgt,)
voor den schildwacht, die met stijve armen zijn gewet;
presenteert.
„Ik was daarbij tegenwoordig," zegt een ooggetuige;
„nooit zag ik grotesker tooneel; ik heb er zoodanig om
gelagchen.... dat ik er nog om lach."
De luits. ter zee 2de kl. B. T. W. van Hasselt en F. A. J. P
van Alpheu worden den 1 Maart geplaatst respeetivelijk op het
wachtschip te Willemsoord en op het ramsehip Schorpioen.
Tot commandeur der Orde van den Nederl. Leeuw is benoem!
graaf de T'Serclaes, laatstelijk gouverneur van Limburg (België))
thans van Oost-Vlaanderen, en tot ridder dier Orde zijn benoem!
de heeren J. C. F. van Hoytema, lid der Gedep. Staten van
Gelderland; J. F. Augier, hoofd-ingen. van den Waterstaat iu
Zuidholland; H. S. J. ltose, hoofd-ingen. van den Waterstaat in
NoordbrabantP. J. van Dijk van Matenesse, burgemeester van
Schiedam en dr. H. H. Batta, geneesheer te Maastricht.
De heeren F. Kroes, oud-consul te ShanhaïA. Schmidt, oud-cour
ie Kiel; A. Sgardelli, vice-cousul te Ibraïla, en Verstraeten, genees
heer bij de Nederl. Vereeniging van Weldadigheid te Brussel, zijn
niet, gelijk in ons vorig nommer gemeld is, tot officieren maar tol
ridders van de Orde der Eikenkroon benoemd.
Tweede Kamer.
Zitting van Diugsdag 20 Februarij. De Kamer hervat hare
werkzaamheden. Een aantal wetsontwerpen is ingekomen, alsmede
een aanbevelingslijst voor de bestaande vacature in den Hoogei
Raad. Dc heer Haffmans vraagt en bekomt verlof om op een
nader te bepalen dag den minister van Justitie te interpelleren ovei
het eervol ontslag, aan den kantonregter te Venlo verleend, ft
minister van Justitie verklaarde volkomen gereed te zijn om tcrston!
op die interpellatie te antwoorden.
In het Amerikaansche circus te Brussel is dezer
de kunstenmaker Eugenio, door het misvatten van eet
touw, van een hoogte van 42 voet naar beneden gestort,
waardoor zijn hersenpan was verbrijzeld.
Bij het jongste carnavalsfeest te Doornik heeft eet
grappenmaker de pruik en baard van hennep, waarmede
een der gemaskerden zich onkenbaar gemaakt had, in brand
gestoken, waardoor diens gelaat geheel verbrand is, zoodat
men hem naar het hospitaal moest vervoeren.
Men verzekert, dat de regering tot het herstel dei
speelbanken in Frankrijk besloten heeft.
De lord-mayor van Londen was den 16 dezer te
Parijs en de gast aan den disch van den Seine-prefect.
Volgens eene opgave van het Journal de Paris isè
bevolking van Parijs sedert 1869 met 300,000 persoiM
verminderd, meest behoorende tot de welgestelde klasse.
Jl. Woensdag avond is boven Parijs en omstreken
eene donderbui gevallen. De dagbladen herinneren, bij de
vermelding van dit natuurverschijnsel, dat omstreeks dezen
tijd van het jaar ongewoon is, een rijmpje onder de boeren
in zwang, aldus te vertalen:
In Februarij bliksemvuur,
Voorspelt een volle korenschuur.
Dagelijks stroomen te Marseille een menigte blinden,
kreupelen en andere gebrekkigen naar de aan zee gelegen
villa van den heer Strong, een Amerikaansch philanthroop,
die aanneemt hen gratis door aanraking, oplegging der
handen, enz. te genezen. Omtrent den uitslag wordt echter
nog niets gemeld.
Aan den Courier de France, wordt uit Londen ge
schreven, dat het hoofdbestuur der Internationale een agenl
met gewigtige instructiën naar Parijs heeft afgevaardigd.
Hij zal o. a. den vrienden en geestverwanten hebben in
te prenten, dat zij zich voor groote gebeurtenissen gereed
moeten houden. Deze keer zal de beweging niet van
Parijs uitgaan, maar Versailles zal het hoofdtooneel zijn.
Het Londensche comité maant het Parijsche aan te Ver
sailles ijverige en scherpzinnige vertegenwoordigers te hebben,
om naauwkeurig op de hoogte te komen en berigt te geven
van den geest die onder de troepen heerscht.
boe
sm<
doe
ber
anc
lig!
pol
kor
zan
opz
tijd
opb
wet
drij
geb
lan(
noo
Ind
gez
pro
vro
we]
aft
lijk
De
Mc
de
die
631
fac
eer
str
die
he
ht
de
Rt
on
ko
sp
va
d
g
1
1
1
Men leest veel in de dagbladen van alles wat betrekking
heeft op den 27 dezer, den dankdag voor het herstel van
den Prins van Wallis, hetgeen echter uitsluitend van
plaatselijk belang is; vooral wat betreft het verhuren van
een winkel tegenover de St. Paulskerk gelegen, voor
„zeven honderd pond sterling," ten einde zitplaatsen oj
te slaan.
- De koninklijke stoet, die zich op den dankdag naar
de Metropolitaansche St. Pauls-kathedraal zal begeven, zal,
overeenkomstig de tegenwoordige regeling, bestaan uit negen
open koetsen; in de eerste zeven zullen gezeten zijn de
opperhofmaarschalk, opperceremoniemeester, opperstalmeester,
opperkamerheer, kamerlieeren, hofdames, enz. van het huis
der Koningin. In het achtste rijtuig zullen de hertog van
Edinburg, Prins Arthur en Prins Leopold, en in het negende
zullen de Prins en de Prinses van Wales met een van
hunne kinderen, Prinses Beatrice, en de Koningin gezeten
zijn. „Ook indien de stoet (zegt de Times) enkel uit dit
laatste rijtuig bestond, zou hij overal, waar hij zich ver
toonde. met luide geestdrift worden begroet."
Weder zijn in Engeland twee menschenlevens door
onvoorzigtiglieid verloren gegaan. Eene jonge dame, de
dochter van een geestelijke, plaatste een brandende kaars
aan den voet van een kleedspiegel, even vóór haar vertrek
naar een avondgezelschap. Haar kleed vatte vuur en rij
stond onmiddellijk in brand, waarna zij denzelfden nacht
aan de gevolgen overleed.