1872. N°. 24.
Zondag 25 Februarij.
30 Jaargang.
WAARSCHUWING.
>AG
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Binnenland.
le be-
>P. te
Poly-
liging-
en
ïoofd-
HELDERSUH
EN NIEUWEDIEPËR COURANT
„W ij huldigen liet goed o."
Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
Xtra. Abonnementsprijs per kwartaal1.30.
franco per post - 1.65.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 103.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
VERTREKDAGEN DER BRIEVENMALEN
Naar Oost-Indië: via Tritst 5 Maart, 's avonds 6 u. 25 m.
Mar stille 29 Febr.,'s avonds 0 u. 25 m.
Brindisi 7 Maart, 's avonds 6 u. 25 m.
West-IndièviaSouthamplon 29Febr. 's morg. 6 u. 25 m.
Suriname via St. Nazaire 4 Maart, 's avonds 6 u. 25 m.
de Kust van Guinea: 27 Februarij 's morg. 6 u. 25 m.
Kaap de Goede Hoop: 8 Maart 's morg. 6 u. 25 m.
via Triest 7 Maart 's m. 6 u. 25 m.
De BURGEMEESTER der gemeente HELDER acht zich verpligt,
volgens bekomene aanschrijving, de ingezetenen te waarschuwen
tegen het gebruik van SCHEEPSBESCHUIT, afkomstig van een
partij die in het laatst des vorigen jaars te Amsterdam is ingevoerd
bij eene hoeveelheid van ongeveer 70,000 kilogram, vermoedelijk
afkomstig uit Fransche vestingen en aldaar afgekeurd.
Bij onderzoek is gebleken dat die partij beschuit tot voeding
geheel ongeschikt is.
Volgens gerucht is die beschuit naar verschillende andere gemeenten
overgebragt, waar men wil beproeven die te verkoopen.
Helder, De Burgemeester voornoemd,
den 23 Februarij 1872. STAKMAN BOSSE.
HELDER en NIEUWEDIEP, 24 Februarij.
Volgens ontvangen telegram is het stoomschip Prins van
Oranje, kapt. Braat, in twee dagen het Suez-kanaal gepas
seerd, en den 21 Febr. ten 5 ure 's namiddags, van Suez
naar Batavia gestoomd.
Het vertrek van de mailboot Conrad, kapt. Oort,
is thans definitief op 23 Maart vastgesteld.
In de Nutsvergadering van gisteren avond trad als
spreker op de heer Kindermann. Het onderwerp zijner
lezing waseen bezoek aan de boorden van Rijn en Neckar.
Spreker strekte zijnen hoorders tot gids op een in de
verbeelding af te leggen uitstapje, dat hem gelegenheid gaf
om het schoon der natuur te doen bewonderen in een streek,
die aan verhevene natuurtooneelen zoo bijzonder rijk is.
De heer Uurbanus vervulde daarna de spreekbeurt, in
beschouwing tredende van de zorgen des levens, in hun
verschillenden oorsprongen wezen. De heer C. D. Zur Mühlen
droeg daaina voor het dichtstuk van Tollens, getiteld:
„Levensgidsen." Met dankbetuiging aan de sprekers deed
de voorzitter deze buitengewone vergadering eindigen.
In de op Maandag a. s. te houden zitting van de
Tweede Ivamer der Staten-Generaal zal de interpellatie
Eeu verschrikkelijke Meimorgen.
(Slot.)
Nauwelijks was ik een kwartier in mijne woning, toen ik naar
het Luxembourg geroepen werd. Ik vond daar mijn man, die
intusschen ter dood veroordeeld was, in een onderaardsche cel op
een stroomatras zitten. Een olielampje brandde in een hoek. Hij
omarmde mij en zeide
„Mijn doodvonnis is geveld, maar het zal niet voor morgen
vroeg voltrokken worden. Wij hebben dus nog een geheelen nacht
voor ons. Wees even verstandig, als gij tot nog toe geweest zijt.
Ik zal weten te sterven, en uwe tegenwoordigheid van geest zal
mij het sterven gemakkelijk maken. Ik ben mij niet bewust
schuldig te zijn; ik heb, zooals gij weet, niet deelgenomen aan
oen enkele misdaad van die razenden, die de vrijheid meenden te
grondvesten op puinhoopen en op hoopen lijken. Gij waart mij
getrouw en zijt mij toegedaan tot aan den dood; ik dank u daar
voor. Ga nu naast mij zitten en laten wij alles, wat met uw
toekomstigen toestand in verband staat, nauwkeurig overleggen.
Ik heb den notaris en den maire laten ontbieden; beiden zullen
voor het beslissende uur komen."
Hij trok den stoel aan zijn bed, schreef eerst zijn testament en
vervolgens een brief aan zijn vader. Nadat hij nog eenige brieven
Ma verschillende vrienden geschreven had, zeide hij: „De laatste
woorden, die ik schrijf, moogt gij als een aandenken aan dit uur
bewaren." Hij nam een blad papier en schreef daarop eenige
regels, waarin hij zijne gedachten over den toestand van Frankrijk
uitdrukte.
Zij stond van haar stoel op, haalde het papier en overhandigde
het mij met deze woorden„Lees dit en overtuig u, hoezeer hij
rijn vaderland beminde."
Ik bewonderde intusschen veel minder den inhoud, dan de vaste
en krachtige hand waarmede het geschreven was, waaruit men zien
kon, dat hij, die het geschreven had, den dood niet vreesde.
Zij ging weder in den leuningstoel zitten en vervolgde: „Hij
vouwde de papieren op en zeide vervolgens, terwijl hij mijne hand
yatte, die hij niet weder losliet: „Nu is alles afgedaan en behoor
ik uitsluitend aan u."
Overal heerschte een doodelijke stilte, slechts de nog altijd
hevige regen kletterde tegen de getraliede vensters.
„Ik zou toch vrolijker sterven," zeide hij, „wanneer het mooi
weer was. Het is geen Mei-, maar November-weêr. Het schijnt
waarlijk, alsof de hemel zelf over het noodlot weent, dat ons arm
vaderland ten deel valt.
Tegen zes ure in den morgen trad de notaris de cel binnen.
plaats hebben omtrent liet ontslag des heeren Haffmans
als kantonregter te Venlo, waarna het verslag der commissie
in zake de adressen van den kapitein Janssen aan de orde
komt. De heer Heemskerk Az. lieeft verlof bekomen om
aan de regering vragen te rigten ter zake van den afstand
der Kust van Guinea.
Aan het Ministerie van Binnenlandsche Zaken werd
jl. Donderdag aanbesteedhet maken van een gedeelte van
de tweede binnenhaven te Vlissingen met daar langs strek-
kenden kademuur en eenige verdere werken ingekomen
9 billetten, waarvan minste inschrijver de heer J. Arntz,
te Millingen, ad 384,700.
Men verneemt dat de minister van Oorlog de door
zijn voorganger bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakte
wetsontwerpen de vestingwet, de militiewet en de
gewerenwet niet terug zal nemen, ook al stelt hij zich
voor, eenige min of meer belangrijke wijzigingen daarin
aan te brengen.
Eerst nadat de bedoelde wetsvoorstellen de goedkeuring
der Staten-Generaal zullen verworven hebben, zou de
minister tot de vaststelling der legerorganisatie hij de wet
willen overgaan.
Aan Hendrikje Kolk, van Ruinerwolde, die wegens
vergiftiging van haren echtgenoot tot 15 jaren tuchthuis
straf werd veroordeeld, is op 's Konings verjaardag kwijt
schelding van haar nog overigen straftijd verleend.
Beroepen bij de Waalsche gemeente te Amsterdam,
de heer M. A. Perk, pred. te Breda.
Bedankt voor liet beroep naar de Herv. gemeente te
Rotterdam door den lieer dr. A. van der Flier, pred. te
Heemstede.
Dikwerf verneemt men klagten over het vermissen
van brieven met geldswaarde, door middel van de post
verzonden. Niet zelden echter ligt de schuld meer aan den
afzender, dan aan den verzender. Ten bewijze kan hiervan
o. a. strekken eene officiële mededeeling van den directeur
van het postkantoor te Alkmaar, waarin hij mededeelt, dat
den 13 dezer aan het kantoor aldaar, bij liet verifiëren der
dépêches, een niet-aangeteekende brief is gevonden, die,
op vermoeden van geldswaarde te bevatten, ambtshalve
werd aangeteekend en bij de opening, door den afzender,
bleek te bevatten de waarde van een duizend zeven honderd
en vijftig gulden. Om liet aanteekengeld van tien cents of
liet verzekeren der geldswaarde, dat 1.75 zou gekost
hebben, te sparen, waagde men ongedekte verzending van
zulk een aanzienlijk bedrag.
Men leest in de N. Alkm. Crt. van heden:
„Naar aanleiding van den open brief, voorkomende in
Mijn echtgenoot stelde hem het testament ter hand en droeg hem
verscheidene andere dingen op, toen de maire binnentrad ea ods
huwelijk voltrok. Tony dankte den maire zeer hartelijk, en toen
deze weggegaan was, riep hij, terwijl hij mij omarmde, uit„Nu
zijt gij ook voor de wereld mijn echtgenoot en zult van nu af aan
mijn naam dragen." Vervolgens voegde hij er met onbeschrijfelijken
weemoed bij: „Lucie! dierbare Lucie! gij draagt een tweede leven
onder het hart. Ontzie u, opdat gij eens in de vervulling der
zoete moederplichten het schoonste levensdoel moogt vinden en
daarbij aan hem denkt, die spoedig niet meer zijn zal
Ik was juist op liet punt eenige woorden te antwoorden, toen
een zijdeur,'die ik tot nog toe niet bemerkt had, openging en een
geestelijke daaruit trad. Hij wenkte mij naar hem toe te komen
en ging met mij naar de cel naast de onze, in welke hij den
geheelen nacht doorgebracht had, zonder dat wij er iets van bemerkt
hadden.
„Mijn kind!" zeide hij zacht, „gij hebt in dit verschrikkelijk
nur de vereeniging met uw echtgenoot doof de wereldlijke over
heid laten voltrekken, doe nu nog een stap voor uw heil en voor
het heil van hem, die spoedig voor Gods rechterstoel staan zal.
Laat, ik bid liet u, ik bezweer het u, uwe vereeniging door de
kerk bevestigen."
„Eerwaarde heer!" antwoordde ik hem, „ontvang mijn dank
voor uwe deelneming en neem het mij niet kwalijk, wanneer ik
uwen wensch niet vervul. Hoevele zwakheden en gebreken ik ook
moge hebben, huichelarij en leugen zijn altijd vreemd gebleven aan
mijn hart. Ik vind den stap, dien gij mij zoo dringend aanraadt,
niet noodig voor de rust mijner ziel; ja, ik zou tegen mijne over
tuiging handelen, als ik hem deed. Ondertusschen behoor ik mij
zélf niet toe; ik hang geheel en al af van den wil mijns echtge-
noots. Wat hij mij raadt, zal ik zonder tegenspraak doen."
Tony billijkte het antwoord, dat ik den geestelijke gegeven had.
Deze tooneelen volgden elkander veel spoediger op dan ik ze u
vertel, en nauwelijks was de geestelijke weggegaan, of er trad een
officier binnen.
„Ik ben tot uw dienst," zeide mijn man„twaalf kogels zullen,
geloof ik, voldoende zijn; laat mij, bid ik u, in het hart schieten.
Én nu, vaarwel, vaarwel voor altijd, mijne goede, dierbare Lucie
Hij omhelsde mij, en toen hij mij zag sidderen en beven riep hij
uit: „Moed, mijn kind! maak uwen Tony het sterven niet moeielijk."
Toen hij reeds bij de deur was, keerde hij weder terug, drukte
mij nog een kus op de lippen en zeide: „Deze kus is voor mijn
edelen vader, die mij den kommer zal vergeven, dien ik hem ver
oorzaakt heb."
Hij had nauwelijks de cel verlateD, toen ik, in weerwil van al
mijne pogingen om mijne smart te onderdrukken, een hevigen kreet
uwe courant van den 17 dezer, No. 7, en overgenomen
uit het Vaderland van 6 dezer, No. 32, door dr. W. C. H.
Staring, inspecteur van het middelbaar onderwijs, gerigt
aan den landbouwer Bas, bij Alkmaar, vermeen ik ter
voorkoming van onjuiste beoordeeling der daarbij vermelde
zaak het navolgende te moeten mededeelen.
Aan den landbouwer B. was krachtens art. 26 derjagt-
wet verleend eene buitengewone magtiging tot het strikken
en schieten van konijnen, met gebruikmaking van honden
in de domaniale duinen van Schoorl.
Zoo nu B. zich bepaald had alleen tot het gebruik
maken van de verleende vergunning, zoude het den be
ambten der jagt niet in de gedachte zijn gekomen, om B.
ter zake van overtreding der jagtwet te bekeuren, doch nu
aan die beambten gebleken was, dat door B. strikken
werden gezet zóó ruim en zóó hoog, dat daarmede, volgens
hun oordeel, konden worden gevangen wel hazen, maar
geen konijnen, omdat laatstgenoemden onder zóó lioog en
zóó ruim geplaatste strikken onder of door loopen moesten,
en hij alzoo geen gebruik, maar misbruik van de vergun
ning maakte door de hem bij die magtiging verleende
bevoegdheid te huiten te gaan,hebben die beambten hem
en mijns inziens teregt bekeurd en is tegen B. te
dier zake eene vervolging ingesteld.
Minder juist is de mededeeling, dat B. reeds twee
malen door den regter zou zijn vrijgesproken; immers de
kantonregter achtte het bij dagvaarding ten laste gelegde
feit dat B poging zou hebben aangewend om wild te be-
magtigen door het zetten van hazenstrikken volkomen bewezen,
doch ontsloeg hem van régtsvervolging; de regter in liooger
beroep evenwel vernietigde dat vonnis en sprak B vrij.
Hoe nu deze zaak moet dienen om het schadelijke van
de tegenwoordige jagtwet te doen uitkomen gelijk in den
aanhef van het berigt in het Vaderland wordt beweerd, is
mij niet regt duidelijk. van Bremen."
Als een bewijs, hoe uiterst voordeelig liet te Scharwoude
met de landerijen gesteld is, kan dienen, dat door den heer
P. Winder, reeds eenige melkgevende koeijen in de weide
zijn gebragt.
Met een coupon van 1.231 y0or de noodlijdenden in
Perzië ontving het Handelsblad het volgende schrijven, dat
zij letterlijk overneemt:
„Mijn Heer van het algemeen handelsblad!
Wil u dit voor mij in de krant zetten, ik haalde van
morgen een 1 ons boter voor mijn ontbijt en kreeg er een
papiertje over het was een stuk van een krant, waar op
ik las van een Leidsche student die daarin zeide dat er
zoo een hongersnood in Perzi was. enz.
slaakte. Een opzichter trad dadelijk naar mij toe en dreigde, dat
men mij terstond zou wegbrengen, wanneer ik niet het diepste
stilzwijgen in acht nam.
Ik drukte mijne tanden stijf op elkander, greep met beide handen
de tralies en luisterde. Een koude huivering voer mij door de
leden, toen ik de schoten hoorde. Het was geschied. Hij viel aan
de linkerzijde van den muur bij den ingang van de laan naar het
Observatorium, op de plaats waar de marmeren leeuw staat, op
Zondag den acht en twintigsten Mei, des morgens ten zeven ure.
Het was alsof er een dichten sluier over mijne oogen geworpen
werd en ik viel in zwijm. Een man, ik weet niet welk ambt hij
bekleedde, bracht mij weder bij, zocht mij gerust te stellen en
zeide, dat hij bevel had mij naar mijne woning te brengen.
„Maar waar is het lijk van mijn echtgenoot?" riep ik, „zonder
dat ga ik niet van hier."
„Mevrouw!" zeide de man, „stel u gerust en verlang niet het
lijk nu te zien. Uwe krachten zijn te uitgeput om den aanblik
daarvan zonder gevaar voor uw leven te kunnen verdragen."
Al mijn bidden en smeeken hielp niets. Hij nam mij onder
den arm en geleidde, of liever trok mij door vijf soldaten begeleid
naar mijne woning. Ik werd door een hevige koorts aangetast, die
reeds den volgenden dag de teedere kiemen doodde, van wier
ontwikkeling ik den eenigen troost voor mijn droevig leven hoopte.
Vijf weken was ik aan het ziekbed geketend en moest toen tot
mijne onbeschrijfelijke droefheid nog vernemen, dat men de arme
Mariette naar een krankzinnigengesticht had moeten brengen, waar
ze nu langzaam uitteert.
Na mijne genezing deed ik alle mogelijke moeite om het lijk
van mijn echtgenoot te verkrijgen. Ik schreef aan Thiers, aan
den minister van oorlog, ja, ik drong in weerwil van al de
wachten en deurwaarders door in de kabinetten der hooggeplaatste
personen, om de vervulling van mijn wensch te verkrijgen.
Te vergeefs!
Sommigen zochten mij met vertroostingen af te schepen, anderen
zeiden, dat men voor de manifestatiën terugschrikte, welke de door
mij verlangde teruggave zouden doen ontstaan. Nog anderen zeiden
mij, dat het graven onder een zoo groot aantal van ter dood ge-
brachten, wel een epidemie zou kunnen veroorzaken. Eerst na.
verscheidene maanden gelukte het mij door een doodgraver te
vernemen op welke plaats mijn echtgenoot met vele andere ter
dood gebrachten op het kerkhof Montparnasse begraven was.
Ik behoef u niets meer te verhalen. Gij ziet, dat ik rustig en
onderworpen ben, en ik ben overtuigd, dat niets mij meer buiten
mijzelven kan brengen. Ik kan niets verschrikkelijkers meer beleven,
dan ik reeds beleefd heb.
Zij zweeg en keek strak voor zich.