Buitenland. Engeland. STATEiM-GEXERAAL. Tweede Kamer. Zitting van Donderdag 14 Maart. Na cene regeling van werkzaamheden en mededcelingen van benoemingen tot rapporteurs over in behandeling zijnde wetsontwerpen, komt aan de orde een voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde der Kamer. Dat onderwerp wordt in deze zitting niet geheel afgedaan. Door den heer Nierstrasz wordt verlof gevraagd op een nader te bepalen dag een paar vragen tot de regering te rigten betreffende de deel neming van Nederland aan de conferentie te Weenen tot liet nemen van maatregelen tot wering van de veepest. Het verlof daartoe wordt verleend. Zitting van Vrijdag 15 Maart 1872. De beraadslaging over het voorstel tot wijziging van het reglement van Orde der Kamer wordt voortgezet. Heden zou daarmede worden voortgegaan. België. Men weet, dat het Catholieke orgaan le Courier de Bruxelles het denkbeeld heeft geopperd om den graaf van Chambord een adres aan te bieden, waarin liet leedwezen en de verontwaardiging der Belgische Catholieken werden uitgedrukt over den hoon, die hem te Antwerpen is aan gedaan. De redactie van dat blad maakt thans bekend, dat zij den graaf dat adres, waaraan een aantal Catholieken, uit alle deelen des lands, hunne adhaesie hebben geschonken, vóór zijn vertrek uit Breda naar Frohsdorf heeft over handigd. De graaf heeft zich over deze manifestatie zeer gevoelig betoond, en verklaard, dat het niet hij hem was opgekomen om België aansprakelijk te stellen voor den moedwil en de buitensporigheden van eenige verdoolden. Toen de redacteuren van het genoemde orgaan de hoop te kennen gaven, dat de Prins door een vernieuwd be zoek aan België het bewijs zou leveren, dat de jammerlijke Antwerpsche demonstratiën geen wrevel tegen het Belgische volk hij hem hadden nagelaten, heeft de graaf van Cham bord gezegd, dat men liet als allezins mogelijk kon be schouwen, dat aan die verwachting door hem zou worden voldaan. Frankrijk. De wet op de Internationale is in de zitting van eer gisteren door de Nationale Vergadering aangenomenartikel 1 van het gewijzigde ontwerp, dat met 501 tegen 104 stemmen werd goedgekeurd, luidt thans als volgt: „Elke internationale vereeniging, die, onder welke benaming of leuze ooken met name onder die van internationale arbeidersvereenigingten doel heeft om werkstaking, afschaffing van het eigendomsregt, van de familie, van het vaderland of van de door den Staat erkende eerediensten te bevorderen, is door het feit alleen dat zij bestaat en liare vertakkingen heeft op Franschen bodem, eene aan randing van den openbaren vrede." Sommige geleerde genootschappen in Frankrijk hebben, zooals bekend is, aan hunne Duitsche leden het lidmaatschap ontnomen. Naar aanleiding daarvan werd onlangs in een der Duitsche bladen de opmerking gemaakt, dat door de Société des Antiquaires de Franco deze maatregel nog niet was genomen en het nu de vraag was: of de Duitsche leden dezer vereeniging hun lidmaatschap niet behoorden neder te leggen, in plaats van af te wachten of de Société in hare eerstvolgende vergadering al dan niet besluit den Duitschers voortaan de deur te wijzen. Zoodra deze opmerking in een paar Fransche bladen was over genomen, hebben vele Franschen, die nog lid waren van een of ander Duitsch genootschap, hun lidmaatschap opge zegd. Op grond daarvan worden thans alle Duitschers, nog lid van een Franscli genootschap zijnde, in eene op roeping uit Greifswald uitgenoodigd niet langer te aarzelen met wederkeerig voor hun lidmaatschap te bedanken. In een dezer dagen verschenen geschrift toont de geneesheer Onimus aan, welken invloed de verschrikkelijke gebeurtenissen tijdens liet beleg van Parijs op de hersens der bevolking hebben uitgeoefend. Hij deelt zijn waar nemingen mede te dien opzigte in de krankzinnigen gestichten der hoofdstad sedert Julij 1870 en waarbij hij stap voor stap de ontwikkeling en de verscheidenheden der krankzinnigen heeft kunnen nagaan volgens de gebeurte nissen, die achtereenvolgens de gemoederen in beweging hragten. Dr. Onimus meent echter niet, dat die gebeurte nissen krankzinnigen hebben doen ontstaan, maar wel dat V.ij de kiemen der zinsverbijstering, waar die zich bevonden, sneller hebben ontwikkeld door den algemeenen toestand van opgewondenheid en prikkelbaarheid, uit het beleg ontstaan. Op het oogenblik der oorlogsverklaring, zegt hij, was het afgrijzen van bloedstorting bij de krankzinnigen het overheerschendelater de zorg voor de overwinning en de keizerlijke familie, die zij wilden raden of reddenhier vond men een hoer, die wist dat men den Keizer wilde doen vallen en hem is komen redden; daar een ander, die zich den zoon van Napoleon I noemde en zich voor de keizerlijke familie wilde laten dooden; elders een verkooper van dagbladen, die zich met een hemelsche zending bekleed waande en den Keizer over den oorlog wilde spreken. Gedurende het beleg rigtten de opgewonden hersens zich op de ontdekking van de middelen om het vijandig leger te vernietigen; evenals in sommige publieke vergaderingen wilde men de Pruissen levend verbranden of allen met één stoot te gelijk doorsteken. In Dec. en Jan. kwamen er Jednne d'Arcs in menigte; de eene had van de H. Maagd, de anderen van God bevel gekregen om Frankrijk te redden, en allen hadden ver schijningen ten dien einde gezien. Een ongelukkige, die mede stemmen uit den hemel meende te hooren, schreef aan Arago, maire van Parijs, een brief, waarin hij dezen de dwaaste middelen aan de hand doet om Parijs voor de brandstichters te bewaren. Daarna leverde weder de 18 Maart een aantal krank zinnigen op, die zich profeten, predikers, verlichten waanden, die openbaringen hadden gehad. Bij eenigen waren liet mysticisme en de revolutionaire geest ondereengemongd; zij beweerden een zending ontvangen te hebben, een profeten zoon te zijn, alle Koningen te moeten uitroeijen en de algemeenc republiek te zullen doen uitroepen, waarin alle volken een banier zouden hebben, waarop een doornenkroon met de woorden: „God en Christus". Dr. Onimus maakt ten slotte de juiste opmerking, dat men niet mag vergeten, dat bij dit alles de alcohol een ze^r groote rol heeft gespeeld, ten bewijze waarvan hij mededeelt, dat in Mei 1871 zich in die gestichten 15 gevallen van delirium tremens hebben voorgedaan tegen 3 in Mei 1870. Hij voegt er bij, dat, ofschoon thans de gemoederen een weinig bedaard zijn, alle sporen van monomanie nog niet geheel zijn verdwenen. In de vorige week zag men te Parijs, in de wijk Batignolles, eene trouwkoets, met twee schimmels bespannen, in vliegende vaart de rue de 1'Eglise uit en langs den buiten-boulevard in de rigting van liet Pare Monceaux O rennen. Het portier stond open en een jong meisje, in bruidsgewaad, riep uit al hare magt om hulp. Op den hoek van den boulevard Maleslierbes gelukte het twee agenten van politie, niettegenstaande de koetsier de paarden voortdurend aandreef, het rijtuig te doen stilhouden en den Poetsier, wiens zonderling gedrag daartoe aanleiding gaf, in bewaring te nemen. Wie was deze? Niemand anders dan de neef der bruid, die zijn nichtje, op wie hij smoor lijk verliefd was en die met een ander zou gaan trouwen, een leelijke poets speelde. Onderrigt, dat zijne nicht dien morgen in de kerk St. Marie zou trouwen, had hij den koetsier, onder voorwendsel dat liet eene aardigheid betrof, voor 100 fr. omgekocht om hem zijne plaats als voerman op de trouwkoets af te staan. Door middel van eenen valsclien baard had hij zich onkenbaar gemaakt, en op liet oogenblik dat de jonge bruid in het rijtuig was gestapt en hare moeder, eene dame van 64 jaren, den voet op de trede zette om haar te volgen, had hij de zweep over de paarden gelegd, waardoor de dame achterover viel en zich ernstig bezeerde, en was vervolgens in dolle vaart doorgereden. Wie weet, welk boos voornemen hij had, indien hij niet nog in tijds ware tegengehouden Een minister van Binnenl. Zaken krijgt een geweldige neerlaag, wanneer hij van zijn lioog standpunt afdaalt tot het handwerk van koken. Dit lot heeft Victor Grelier getroffen. Deze heer was vóór de belegering van Parijs eigenaar van een waschhuis en naauwelijks in staat zijn naam te zettentoch had hij zoovele bewijzen van prac- tische bekwaamheid gegeven, dat het centraal-comité hem op een goeden nacht uit het bed klopte en hem minister maakte. Grelier misbruikte zijne hooge betrekking niet door daden van geweld; hij was gemagtigd, gevoelig en een verdediger der eigendoms-regten. Grelier verdween uit Parijs toen liet centraal—comité plaats maakte voor de Commune; doch liij kwam spoedig terug en werd minister van koophandel en landbouw. Zijn schitterende loopbaan eindigde met het binnenrukken der troepen van Versailles. Weer ontsnapte hij en deze maal zocht hij zijn toevlugt in liet hol des leeuws. Geene personen haten de Commune leden meer dan de jezuïten, waarvan velen den dood vonden door liare aanhangers; in een jezuïten-inrigting echter vlugtte Grelier. Daar hij de edele kookkunst uitmuntend verstond, werd hij in de keuken aangesteld en zou zeker aller aandacht ontgaan zijn, indien de politie niet gemerkt had, dat een der hoofden van de Commune, als bedelaar vermomd, de keuken plagt te bezoeken. De arrestatie van den eenen leidde spoedig tot die van den ander en de val van den ex-minister is thans volkomen. Uitvoerige telegrammen uit Parijs geven verslag van de reis van den Prins en de Prinses van Wallis, waarhij zelfs de geringste détails niet vergeten worden. Voor dames o. a. mag het zeer interessant zijn te vernemen, dat de Prinses een grooteren hoed droeg dan men te Parijs gewoon was te zien; een blijk mogelijk van den val van Parijs op liet gebied der mode. De Prins zag er zeer goed uit, en het eenige bewijs der doorgestane ziekte mogt zijn in mindere vlugheid van beweging. Hij droeg een hoed, in Frankrijk als mode-Gambetta bekend, en in zijn knoopsgat een witte camelia. Misschien is dat dan wel een symbool van Engelands politiek van non-interventie; als namelijk de uiterste linkerzijde hem wegens zijnen hoed tot de haren wil rekenen, kan de uiterste regterzijde even zegevierend zich beroepen op zijn witten bloem als hulde aan de witte vaan van Hendrik V. Z. K. H. Prins Arthur, de 21jarige derde zoon van H. M. de Koningin, luitenant der genie en in garnizoen te Dover, heeft jl. Woensdag avond, te dier stede eene voorlezing gehouden over liet Duitsche „Kriegspiel", met het doel om hij zijne mede-officieren in zijn garnizoen en in liet district belangstelling in dat onderwerp op te wekken. Onder de artikelen, die dezer dagen in Bakerstreet te Londen publiek werden verkocht, bevonden zich vier staatsiekoetsen van den Franschen ex-Keizer, waarvan de keizerlijke wapens echter zorgvuldig waren uitgewischt. Zij werden voor uiterst lage prijzen door een lijkbezorger ge kocht en zullen dus voortaan bij begrafenissen dienst doen. Een correspondent der Daily Telegrapli, die een zeer lang verslag geeft van een bezoek aan den graaf van Chambord, zegt aan het slot zijner beschouwing: „De totaal-indruk, dien ik ontvangen heb, is die van eene aan gename verrassing. Toen ik op weg was naar den graaf, stelde ik mij voor een man te ontmoeten, wiens opvoeding en denkbeelden minstens eene halve eeuw achterlijk waren. In plaats daarvan vond ik een man, die zeer goed belezen en op de hoogte was van alles wat er van beteekenis in Europa omging. Hij wordt algemeen voorgesteld als bij- geloovig, afstootend, zeer bekrompen godsdienstig en zonder denkbeelden dan die zijn gebedenboek hem geven. Doch in ons gesprek geraakten wij op allerlei onderwerpen en bleek het mij, dat- de graaf voor vele Fransche staatslieden van naam niet behoefde onder te doen. Hij is niet alleen een man, die gelezen heeft, maar die op middelbaren leeftijd nog goed werkt. Of hij de man is clie Frankrijk nog zal redden, staat nog te bezien, maar het land kon er wel slechter aan toe zijn, dan wanneer Hendrik Y den troon be klom, zou ik denken." Maar afgezien van dat punt, moeten wij toch verklaren, dat de graaf van Chambord, als hij een zoo beschaafd man, een zoo goed ontwikkeld gentleman en tevens een zoo devote priesterslaaf is, als hij blijkt te zijn, dat hij dan in onopregtheid voor Napoleon III niet behoeft onder te doen. Donkere onweerswolken pakken zich zamen boven liet hoofd van de gevangene in de Newgate-gevangenis, die zich voor sir Hoger Charles Doughty Tichborne heeft uitgegeven en thans wegens valschen eed zal teregtstaan. Iemand, die te Wapping heeft schoolgegaan, zal onder eede verklaren, dat liij destijds een knaap, genaamd Arthur Orton, den zoon van een slager te Wapping, gekend heeft en dat hij dien knaap eens met een pennemes eene wond aan de pols heeft toegebragt, waarvan nog een lidteeken moet zijn overgebleven. Drie vrouwen, eene van welke de verloofde van Arthur Orton geweest is, zullen onder eede verklaren, dat de voormalige „eischer" Arthur Orton is. Een Londensche inspecteur van politie, die vroeger politie-beambte te Wapping geweest is, zal verklaren, dat hij in „den eischer" Arthur Orton herkend heeft. Tijdens het vorige regtsgeding heeft „de eischer" op zekere vragen geweigerd te antwoorden, en toen hem gevraagd werd of de reden hiervan was dat zijne antwoorden hem eene strafregter- lijke vervolging zouden kunnen op den hals halen, heeft hij „ja" geantwoord. Thans verneemt men, dat die vragen be trekking hadden op een paardendiefstal en op een ernstiger misdrijf, en dat agenten der politie van Melbourne sedert maanden te Londen te vertoeven om Arthur Orton in hechtenis te nemen, waarmede zij echter wachten totdat diens identiteit ten volle bewezen is. Het welbekende monster-stoomschip de Great Eastern, dat zijnen aandeelhouders zooveel teleurstelling heeft bereid, schijnt eindelijk aan de nieuwe eigenaars goed te willen maken wat het vroeger te kort kwam. Over 1871 wordt een dividend van 25 pCt. uitgekeerd. William Murpliv, de welbekende redenaar tegen het Pausdom, is dezer dagen te Birmingham overleden. Büitschland en Oostenrijk. Het hoogverraad proces tegen de socialisten Bebel, Liebknecht en Heppner is te Leipzig jl. Maandag aange vangen. Behel en Liebknecht worden beschuldigd, met hulp van Heppner, eene sociaal-democratische arbeiders vereeniging gesticht te hebben, met het doel, de wettig bestaande staatsinstellingen en de monarchie omver ta werpen, ten einde de republiek en de heerschappij der arbeidende klasse te vestigen, terwijl zij wisten, dat zoo iets niet zonder geweld kon worden tot stand gehragt. Dat Bebel en Liebknecht enkele plaatselijke ongeregeld heden afkeurden, geschiedde slechts |om met alle kracht gelijktijdig den strijd aan te vangen, wanneer liet geschikte tijdstip zou gekomen zijn. Met dat doel werd de socialis tisch democratische arbeiderspartij georganiseerd. De aan vallen op den staat, in- en buiten Duitschland, werden als navolgenswaardige voorbeelden geprezen; en dewensch uitgedrukt, dat de socialistisch- democratische partij, dat voorbeeld zou volgen. Er kan geen twijfel bestaan dat Bebel en Liebknecht en in mindere mate, Heppner zich schuldig hebben gemaakt aan de handelingen, genoemd in art. 116, 118 en 120 van het Saksische, en art. 81, tweede alinea, en 86 van het algemeen Duitscli strafwet boek, en dus aan gewelddadige aanranding op de regerings wegen van het hoofd van den Staat en de Staats-regering in liet koningrijk Saksen en de overige Duitsclie Staten. De beschuldigden erkenden, dat zij mede-oprigters waren van de sociaal-democratische arbeiderspartij en dat zij deel hadden uitgemaakt van de redactie van het blad Volksstaat, maar zij ontkenden, dat zij door geweld een democratisclien Volksstaat wilden vestigen of door hunne geschriften tot verzet tegen de wet wilden aanhitsen. Zij beweerden dat hunne redevoeringen in de vergaderingen van arbeiders niets bevatten, wat met de wet in strijd was, en dat zij nooit de militairen van hun pligt hadden zoeken af te brengen. Liebknecht zeide, dat zij slechts in zoover leden van de Internationale waren, als de wet liet veroorloofde. De Internationale was niet revolutionair, dan voor zoover zij de gebreken der maatschappij niet door palliatieven, maar door radicale middelen wilde verhelpen. Tegen de beschuldiging, dat zij de constitutie van den Saksisclien Staat, van den Noordduitschen Bond en van liet Duitsclie Kijk, door geweld wilden omverwerpen, hielden zij vol, dat dit onwaar was. Dat zij de meerderheid voor hun gevoelen poogden te winnen, streed niet met de wet. Waren zij daarin geslaagd, dan zou de advocaat-generaal zijne aanklagt tegen de andere partij hebben moeten rigten, zooals hij thans namens de meerderheid sprak." Rusland. Volgens een Kaukasisch dagblad, zijn bij de aardbeving, die de Russische, nabij de Kaspische zee gelegen stad Schemaga nagenoeg geheel verwoest heeft, 137 personen omgekomen. De schade, door deze ramp aan gebouwde eigendommen toegebragt, wordt op 1,137,000 roebels begroot. De aardbeving heeft zich oostelijk van Schemacha tot de stad Bakou en westelijk tot liet 12 wersten van Schemacha ver wijderde Matrassy uitgestrekt; in welke laatste plaats 80 huizen zijn ingestort. Deze vroeger zoo welvarende streek van Kaukasië levert sedert liet onheil, 't welk liaar getroffen heeft, slechts eene uitgestrekte woestenij op. Italië. Den 8 en 9 dezer is in de St. Pieterskerk te Rome, op bevel van den Paus, een plegtige godsdienstoefening

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1872 | | pagina 2