1872. N°. 36. Zondag 24 Maart. 80 Jaargang. De inneming van den Briel. Uitgever Bureau: A. A. BAKKER Cz. Binnenland. HELDERSCHE EN NIEUWERIEPER COURANT „W ij huldigen het goed e." Verschijnt Bingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per i war taal1.30. M franco per post - 1.65. MOLENPLEIN, N°. 103. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels CO cent, elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. VERTREKDAGEN DER BRIEVENMALEN Naar Oost-Indië: via Triest 2 April, 's avonds 6 u. 25 m. Marseille 28 Maart's avonds 6 u. 25 m. u v n Brindisi 4 April, 's avonds 6 u. 25 m. West-Indik: YnSouthamplon 3lMaart's morg. 6 u. 25 m. u Suriname via St. Nazaire 4 April, 's avonds 6 u. 25 m. u de Kust van Guinea27 Maart 's morg. 6 u. 25 m. Kaap de Goede Hoop: 8 April, 's morg. 6 u. 25 m. u u h via Triest 7 April,'s m. 6 u. 25 m. ii. Indien wij reden meenen te hebben om bet derde eeuw feest der inneming van den Briel met blijdschap en dank baarheid te vieren, dan is het zeker om de zegenrijke gevolgen, welke deze gebeurtenis voor ons dierbaar vaderland heeft gehad, om de vruchten welke zij heeft afgeworpen en nog heden voor ons draagt. Zien wij in andere Europeesche Staten rond, waar vinden wij dan het geluk, de vrijheid en de welvaart, die ons deel zijn? In Groot-Brittanje? Ja, eene groote mate van persoonlijke vrijheid, maar daarnevens, welke vasthoudend heid aan oude toestanden en vormen, zooals het uitsluitend erfrecht van de oudste zonen der adelijke geslachten op de grondeigendommen; welke ontzaggelijke rijkdom, maar ook wat afgrijselijke armoede! Aanzien naar buiten, maar van binnen het nooit bevredigd Ierland. In het 'zijn' Keizer aanbiddend Duitschland dan, door geweldige middelen tot eenheid gebracht, waar het goede en nijvere volk zucht onder het militair régime, onder den hoogmoed der jonkers, den trots der ambtenaren? Of in Belgie, waar de staats partijen zoo vinnig tegenover elkander staan, v aar Fransche en Vlaamsche taal en zeden om den voorrang kampen Of in het woelzieke en loszinnige, door partijen verdeelde, door oorlogen en opstanden verscheurde en uitgeputte Frankrijk, in het rebelleerend en arm geworden Spanje, in het onder zijne schulden schier bezwijkende en met zijne verschillende nationaliteiten over hoop liggende Oostenrijk, in het despo- tieke llusland, met het neêrgeworpen Polen aan zijne voeten en het ijzig Siberië in den rug? Waar?.... Neen, nogmaals neen, slechts in Nederland is het ons goed, in Over den gezondheidstoestand in Perzië en over de cholera aldaar. Bij den minister van Staat en van Binnenl. Zaken is een berigt ingekomen van dr. .1. G. Schlimmer, hoogleeraar in.de genees kunde aan de polytechnische school in Perzië en aan die tot vorming van militaire artsen, hoofdofficier van gezondheid en titulair—kolonel der Perzische knjgsmagt en saniteitsinspecteur te Teheran. Het is ons vergund dit alhier mede te deelen. Dat berigt, gedagteekend 8 Dec. 1871, is een antwoord op een brief van den minister van 14 Aug. te voren, waarbij een afdruk was gevoegd van een verslag van den Nederlandschen consul te Bender Bushire, den heer 11. C. Keuu, waarin een somber tafereel was opgehangen van den tegenwoordigen toestand in Perzië, waar hongersnood en cholera de bevolking in sommige streken deci meerden, waarbij ziel), toen de consul zijn verslag schreef, 8 April 1871, volgens gerucht, ook nog de pest voegde. Dr. Schlimmer, een Nederlander van geboorte, die meer dan 25 jaren iu Perzië heeft gewoond en aldaar de bovengemelde aanzienlijke betrekkingen bekleedt, werd verzocht zijn gevoelen mede te deelen over de in bet verslag van den Nederlandschen consul te Bender Bushire aangevoerde feiten en omtrent den verderen loop der cholera sedert 8 April te berigten. De vrees werd te kennen gegeven, dat de toestanden in Perzië en de weinige zorg tot wering van de cholera aldaar, gevaarlijk konden worden voor Europa; ten slotte werd gevraagd, wat, naar zijn oordeel, te doen ware, om in die schade lijke toestanden verandering te brengen en Europa voor het aan gewezen gevaar te beveiligen? Met bereidwilligheid voldeed dr. Schlimmer aan dit verzoek. Het volgende is aan zijn belangrijk verslag ontleend: Dat de cholera te Bender Bushire in 1871 vele slagtoffers heeft gemaakt, is niet te ontkennen. Voor Europa kan daaruit geen gevaar ontstaan, omdat llusland en Turkije zich steeds door strenge quarantaine-maatregelen tegen het overbrengen van cholera uit Herzie beveiligen, maar vooral, omdat Rusland in de laatste 6 jaren niet vrij is geweest van cholera, die zich vandaar veel ge makkelijker over het overige Europa kan uitbreiden dan van Perzië uit. Zoowel in Rusland als in Perzië is de cholera sedert 1865 met geheel verdwenen, maar heeft in beide landen met afwisselende hevigheid gelieerscht. Al de uitbarstingen van cholera, die sedert dat jaar hebben plaats gehad, zijn, ook al volgens de meeniug van dj. Tholozan, den eersten lijfarts van den Schah van Perzië, als uitvloeisels te beschouwen van de epidemie, welke toen Perzië is binnengedrongen uit Mekka. De wijze van verbreiding der cholera iu Perzië, gedurende de laatste vijf jaren, wordt door dr. Schlimmer uit een epidemiologisch oog punt zeer belangrijk geacht. Terwijl toch gedurende 5 achtereen- 'ulgende jaren de cholera te Teheran en in de op 22 fersenks fj Dit verslag is opgenomen in de Nederlandscke Staatscourant 'au 25 Julij 1871, No. 173. t) Fersenk is een Perzische lengtemaat. Nederland, waar wij alle wensclielijke vrijheden genieten en er een verstandig gebruik van hebben leeren maken, waar liet Vorstenhuis geliefd en één met het volk is. Van waar hebben wij dat alles verkregen? Is het ons op een goeden dag geschonken, of met gemeen overleg dus tot stand gebracht, of is het geworden en ontwikkeld in den loop der tijden, verworven door strijd en inspanning, zonder welke niets goeds noch groots te verkrijgen is? 't Antwoord is niet moeilijk: wat wij zijn, waarin wij roemen, wij zijn het geworden, wij hebben het te danken aan den edelen vrijheidszin der vaderen, aan de groote worsteling tegen het machtige Spanje, door hen met op offering van leven en goed volstreden. Wat hen bewoog om die reuzentaak te aanvaarden, men weet het, de duldelooze tirannie van den Spaauschen Koning en zijnen bloeddorstigen landvoogd. Wat hen daarbij bezielde? Twee groote denkbeelden, eeuwen vóór andere volken door hen begrepen en waarvan de volledige toepassing nog in onze dagen niet overal gevonden wordt., n. 1. dat de Vorst is om het volk en niet het volk om den Vorst; dat niemand gekrenkt mag worden om hetgeen zijn geweten hem als godsdienstige waarheid voorschrijft. Door die beginselen geleid, hebben zij het vaderland los gemaakt van uitheemsche ons karakter en onze zeden niet begrijpende Vorsten, het een zelfstandig bestaan met een eigen Vorstenhuis gegeven, het eene geëerbiedigde plaats doen innemen te midden der Europeesche Staten, ja, het een tijd lang gesteld aan den spits der beschaving; door hun streven zijn de goede eigenschappen, de ingeschapen vrije neigingen van het Germaansche volkskarakter binnen onze grenzen tot haar recht, tot eene ontwikkeling kunnen komen, welke in het stamverwante Duitschland nog gemist wordt, gemist, omdat het niet zijn' tachtigjarigen oorlog heeft gehad. Die oorlog heeft in ons volk een ernst, eene degelijk heid, een ondernemingsgeest, eene kracht en volharding te voorschijn geroepen, welke te voren slechts sluimerden. Hij heeft van de verschillende, alleen in den persoon van den monarch onderling verbonden gewesten, van de edelen en de burgers, door gelijkheid van nood en van belangen, eene natie gevormd. Hij heeft den Nederlanders den langen weg naar Indië gewezen, hen tot kloeke zeevaarders, tot heerschers in andere werelddeelen gemaakt, hij heeft ons vandaar verwijderde stad Kazbine met tusschenpoozen meer of minder lievig heersclite en niettegenstaande alle handelswaren van Konstantinopel en vele van Rusland over Tabriz naar Kazbine en Teheran worden vervoerd en er dientengevolge een levendig kara- vanenverkeer tusschen Tabriz en Teheran bestaat, bleef de genoemde stad Tabriz van den herfst van 1S66 tot den zomer van 1871 vrij van cholera, zonder dat de regering van Aderbeydjane of die van hare hoofdstad Tabriz eenigen voorzorgsmaatregel genomen heeft. Eerst later in 1871 werd Tabriz hevig door cholera bezocht. De bewering van den heer Kei n, dat de verbreiding der cholera hoofdzakelijk aan de pelgrirastogten is toe te schrijven, vindt bij dr. Schlimmer tegenspraak, liet verkeer der karavanen is, volgens hem, de voornaamste oorzaak van de verbreiding dier ziekte. Alle kleedingstukken en een aantal andere artikelen, als koffij, thee, drogerijen en de meeste geneesmiddelen, ijzer, tin, koper, papier, glas en porselein, werden van de Perzische golf of van Konstan tinopel of van Tabriz of vau de Caspiscbe zee ingevoerd. Bedenkt men, dat daarmede aan de behoeften van 4 millioen menschen moet voldaan worden, dan zal men begrijpen, hoe levendig dat verkeer is. Inlaudsche producten worden langs dezelfde wegen uitgevoerd. Door den heer Keun was ook gewezen op de schadelijke gewoonte der Perzen en van alle volken, die den schiitischen godsdienst belijden, om de lijken hunner dooden naar gewijden grond te ver voeren. Dit geschiedt per karavaan. De lijken worden tijdelijk in een kist op den grond geplaatst en omgeven van eene kleine van steeneu en pleister vervaardigde graftombe, totdat er eene karavaan vertrekt, die al die halfverrotte lijken naar Kerbela ver voert. Aan deze gewoonte is, volgens dr. Schlimmer, al het schadelijke ontnomen door eene overeenkomst tusschen Turkijë en Perzië, waarbij bepaald is, dat voortaan het vervoer van lijken naar Kerbela niet geoorloofd is, dan nadat zij gedurende minstens drie jaren behoorlijk begraven zijn geweest. Het zullen dus in het vervolg onschadelijke geraamten zijn, die vervoerd worden. De oorzaak van den hongersnood in sommige deelen van Perzië en van de duurte in andere, wordt door dr. Schlimmer toege schreven aan mislukking der zijdeteelt aan de kusten der Caspische zee, welke gewoonlijk 20 millioen francs per jaar inbrengt, en aan buitengewone droogte, gedurende twee achtereenvolgende jaren. De bewering van den heer Keun, dat de openbare liefdadigheid de behoeftigen niet te hulp komt, wordt tegengesproken. Ieder burger in Perzië beschouwt liet als eene onvergeeflijke zonde een arme aan zijne deur af te wijzen op het oogenblik dat bij zelf aan tafel zit; altijd zal hij hem wat brood of rijst geven, al is bet nog zoo weinig; vele armen ontvangen daardoor, vooral des avonds, eenig voedsel. Bovendien leiden de bijgeloovige begrippen van de belijders vau den schiitischen godsdienst er toe, dat de armen in vele opzigten in Perzië beter worden verzorgd dan in enkele andere landen. Zoo zijn er in liet Perzilche maanjaar twee geheele maanden (Moharrem en Seffer), gedurende welke iedere tamelijk bemiddelde familie tien dagen lang theatrale of declamatoire de koloniën doen verwerven die nog onzen rijkdom uit maken, die ons, kleine Staat in Europa, tot een der eerste koloniale mogendheden verheffen. Vraagt men: indien Nederland niet tegen Spanje opge staan ware, zicli niet door wapengeweld van de Spaansche dwinglandij ontslagen had, zou het dan thans niet evenzeer een onafhankelijke, vrije en gelukkige staat kunnen zijn, zou niet langs geleidelijken weg kunnen verkregen zijn wat het werk van rebellie, van jarenlangen krijg is ge weest? dan kunnen wij slechts antwoorden met een twijfe lend: misschien! Even goed zou men kunnen vragen: indien onze Europeesche beschaving niet door het christen dom ware tot stand gebracht, zouden de volkeren van Europa dan thans niet evenzeer beschaafde natiën zijn? Men kan de factoren in liet ontwikkelingsproces der menschheid niet wegredeneeren, het christendom niet op het gebied der beschaving, de vrijheidsoorlog niet op het gebied van ons volksbestaan. Wat wij zonder dien oorlog geworden zouden zijn weten wij niet, wij hebben geen reden om den ruil te wenschen van het zekere voor het ongewisse. Wij vieren de herdenking van het opsteken der banier van dien krijg door de bemachtiging van den Briel, terwijl wij roemen in de onschatbare zegeningen, welke liet, gevolg er van zijn geweest en nog zijn. Door die viering leggen wij een openbaar getuigenis af, dat de geest der vaderen niet van ons geweken is, dat wij het vaderland en de vrijheid liefhebben, dat wij er prijs op stellen ons zelf te zijn, dat wij, even als de vaderen, vreemde macht verfoeien, dat wij, evenmin als zij, vreemde overheersching kunnen dulden. Door de verkondiging, dat zulke gevoelens ons bezielen, door feestelijk en eensgezind de grondvesting onzer nationaliteit te herdenken, verdedigen wij haar krach tiger dan door een leger mogelijk is. HELDER en NIEUWEDIEP, 23 Maart. Het vertrek van Zr. Ms. stoomschip Kijkduin, onder bevel van den luit. ter zee 1ste klasse Cramer, naar Curafao, is bepaald op 1 April. voorstellingen geeft tot aandenken aan de martelaren van hunne godsdienst, en bij die gelegenheid deelen de rijke lieden ruimschoots rijst met schapenvleesch en boter uit, terwijl de minder bemiddelden dikke soepen met rijst en groenten aan de armen uitdeelen. Volgens berekening wordt daardoor, alleen te Teheran, gedurende twee maanden aan 2 of 3 duizend armen voldoend voedsel ver schaft. In de maand Kamazan, gedurende welke des daags niets mag gegeten of gedronken worden, rekent ieder, die eenigzins bemiddeld is, het tot zijn pligt meer dan voor zijn eigene behoefte noodig is, Ie laten koken. Des avonds kunnen dan bekende armen het overschot komen nuttigen. Wanneer er een sterfgeval heeft plaats gehad, wordt gedurende eenige dagen gekookte rijst met vleesch, of rijst met boter, of meel met boter en druivenstroop tot eene dikke pap gekookt, aan vele armen uitgedeeld; minder bemiddelden deelen brood uit; ieder beschouwt deze handeling als het beste middel om den zondigen doode aan de goddelijke genade aan te bevelen. Bovendien heeft eiken Donderdag namiddag op alle begraaf plaatsen een ruime uitdeeling van dadels, brood en klein geld plaats, door de menigvuldige betrekkingen van in het loopende jaar gestorvenen, die daar gedurende het eerste jaar na den dood wekelijks bijeenkomen, om op het graf eenige kapittels van den Koran te doen lezen. Den 4Usten dag na den dood en op den eersten verjaardag van de begrafenis worden er mede rijkelijk spijzen aau de armen uitgedeeld. Ieder die een benaauwdeu droom heeft gehad, geeft 's morgens iets aan de armen, ten einde het dreigende onheil af te weren. De man doet dit voor zijne vrouw, de vader voor zijn zoon of zijne dochter, als zij 's morgens hunnen droom vertellen. Een zieke laat voor zijne huisdeur een schaap of een lam slagten en aan de armen uitdeelen; hij zal daaraan zijn laatste stuk geld besteden, al houdt hij niets over om den geneesheer te laten ontbieden. Hij meent, dat door deze handeling het ge vaar der ziekte geringer wordt. Ieder, die een zijner zieke nabestaanden bezoekt, legt een stuk geld onder het hoofdkussenna den dood of na het herstel worden die gaven aan de armen uitgedeeld. Uit al deze voorbeelden blijkt, dat het den armen in Perzië niet aan hulp ontbreekt. Door den heer Keun was in zijn verslag gezegd, dat in 1871de cholera, die in het noorden van Perzië heerschte, in het gevolg van Z. M. den Sehah, die een bedevaart naar Kerbela maakte met twaalf duizend volgelingen en vijftien duizend lastdieren, tot Bagdad doordrong, waar zij gelukkig slechts enkele slagtoffers maakte, vooral onder de troepen, die, na tot geleide gediend te hebben, zich naar de grenzen hadden begeven, of met het Perzische kamp iu aanruking waren geweest. Dit wordt door dr. Schlimmer tegengesproken. Wel was er een gerucht verspreid, dat in het keizerlijke kamp na de afreize cholera was uitgebroken, en gaf dit gerucht dr. Castaldi, gedelegeerde van

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1872 | | pagina 1