1872. N°. 50.
Vrijdag 26 April.
30 Jaargang.
A. A. BAKKER Cz.
Binnenland.
HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
„Wij huldigen het goede,'1
Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per hwartaal1.30.
M franco per post - 1.65.
Uitgever
Bureau:
MOLENPLEIN, N°. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
VERTREKDAGEN DER BRIEVENMALEN
Naar Oost-lndië: via Triest 30 April, 's avonds 6 u. 25 m.
Marseille 9 Mei 's avonds 6 u. 25 m.
Brindisi 2 Mei, 's avonds 6 u. 25 m.
West-lndië: viaSouthampton 30April 's morg. 6 u. 25 m.
Suriname via St. Nazaire 4 Mei, 's avonds 6 u. 25 m.
HELDER en NIEUWEDIEP, 25 April.
De tegenwoordige verhouding tusschen Duitschland en
Frankrijk maakt in de jongste dagen bestendig het onder
werp uit der bespreking in de buitenlandsche bladen.
Door de Köln. Ztg. wordt weder een hoofdartikel aan
deze kwestie gewijd en daarbij betoogd, boe Frankrijk's
wapeningen wel degelijk wantrouwen in Duitschland moeten
wekken, en het denkbeeld daar post moeten doen vatten,
dat men nog vóór het afbetalen der resterende 3 milliarden
den 2 Maart 1874 den krijg hervatten wil.
Met het oog op Frankrijk's wapeningen, zal Duitschland
ook niet geneigd zijn, naarmate der afbetaling van de oorlogs
vergoeding, het bezettingsleger te verminderen.
Die taal klinkt nu juist niet zeer vredelievend en ver
schilt veel van die, welke nog tot vóór weinige dagen werd
aangeslagen.
Ten slotte blijkt het nu, dat men wil dat Frankrijk
zich ontwapenen zal. Doch die eisch gaat te ver en kan
door Frankrijk niet worden ingewilligd dan ten koste
zijner eer.
De mailboot Prins Hendrik, kapt. Hendriks, van Batavia
naar hier, is jl. Maandag avond binnengekomen teDouarnenez
bij Brest, om kolen in te nemen, wegens zwaar stormweer..
Het vertrek is op heden bepaald.
Naar wij vernemen is de majoor der artillerie L. S. R.
Sesseler, in garnizoen alhier, benoemd tot luit.-kol. bij den
stapel- en constructie-winkel der artillerie te Delft.
Z. M. de Koning heeft aan mevr. Kleine de groote
gouden medalje van verdiensten verleend.
De Koning beeft geweigerd het besluit van den raad
van Harlingen te vernietigen, waarbij verklaard werd dat
er geen termen waren om het lid Houtsma als zoodanig
te schorsen.
Aangenomen het beroep naar Zunderdorp door ds. van
Vledder, te Waal en Koog op Texel.
Vijf-en-twintig jaren geleden verkocht een veefokker
te Texel 20 beste lamschapen voor de som van 40 en
thans verkoopt men 20 van die soort voor de aanzienlijke
som van 700. Het is bijna ongeloofelijk, doch men staat
borg voor de. waarheid.
Brieven uit het Noorderkwartier,
VIII.
Men kan zoo somtijds een kort, krachtig, kernachtig gezegde
hooren, dat, wegens den indruk dien het maakt, in het geheugen
bewaard blijft, en ons telkens op de lippen speelt. Geruimen tijd
geleden hoorde ik iemand zeggen: Onspoed is geen ongeluk."
Dat woord maakte indruk op mij, bleef mij bij en dikwijls paste
ik het toe op levensomstandigheden en levenservaringen. Onspoed
zoo redeneerde ik is gelegen in uitwendige omstandigheden,
die het zedelijk zelfbewustzijn van den mensoh niet raken
ongeluk daarentegen is juist in dat zedelijk zelfbewustzijn gelegen.
Als het ons in onze uitwendige omstandigheden niet meeloopt, als
we ons in onze ondernemingen teleurgesteld zien, als we meenen
een rijken oogst binnen te zullen halen, en het loopt op een klein
bedorven sootje uit, o ja, dan zijn we niet voorspoedig, maar
waarlijk nog niet ongelukkig. Maar hebben we ons redelijk en
zedelijk zelfbewustzijn beklad, hebben we geluierd of pleizier ge
houden in plaats van gewerkt, moeten we ons zeiven beschuldigen
als de oorzaak van het gevolg, dan mogen we ons ongelukkig noemen.
Onspoed geen ongeluk. Dit woord is mij in het jaar 1871 dik
wijls voor den geest geweest. Wij, bewoners van het Noorder
kwartier, weten het allen, in dat jaar is weer door ons wat afge-
klaagd en zijn wat morrende klachten geuit. De winter van 70
op 71 is voor ons, die van de boerderij beter moeten worden (dit
woord „beter worden" heeft hier algemeen de beteekenis van
«rijker worden"), een zeer nadeelige winter geweest. Veel water
is er gevallen, en toen het land er diep onder lag kregen we
zware vorst. Daarop volgde een duchtig pak sneeuw, dat, ja
spoedig ontdooide, maar bij lange na was de vorst nog niet uit
den grond, of het vroor weder dat het kraakte. Hierdoor heeft de
graswortel veel geleden, op sommige landen kan er van gezegd
worden, is hij doodgevroren. Toen de tijd daar was, dat de
beesten de stallen moesten verlaten, om de weiden te bevolken,
was er geen gras. Zij werden op het land, maar niet in de weiden
gebracht. Veel land was zoo kaal, dat men een vloo er op kon
zien hippen. Zoo trad men den zomer in. Weinig boeren zullen
ui ons Noorderkwartier geweest zijn, die het land, bestemd om te
hooien, niet geheel of gedeeltelijk hebben moeten gebruiken om
hun beesten den zomer door te krijgen. Gelukkig voor ons nu de
Pransch-Pruissisehe oorlog, want nu konden we onze beesten nog
voor een hoogen, zeer hoogen prijs van de hand doen. Maar een
Op twee boerderijen in den polder Eijerland op Texel
is de longziekte onder liet rundvee uitgebroken; reeds zijn
eenige afgemaakt, terwijl de overige door den veearts
zijn geënt.
Men meldt ons van Vlieland, dd. 22 dezer:
„tiet berigt, voorkomende in uw blad van jl. Zondag,
behelzende dat eene visscherspink van Katwijk aan Zee
bij Vlieland op het strand is aangespoeld, is onjuist. Alléén
zijn er drie zwaarden aangespoeld, vermoedelijk afkomstig
van een verongelukt visschersvaartuig, maar men weet
alhier met zekerheid niet, welk vaartuig in de golven is
omgekomen."
De raad der gemeente Schagen heeft Zaturdag avond,
den 20 dezer, in eene openbare vergadering onder voor
zitterschap van den heer D. Timmerman, wethouder waar
nemend burgemeester, onder een hartelijke toespraak, den
secretaris jlir. van Bevervoorden tot Oldemeule eene keurig
bewerkte pendule aangeboden, met de inscriptie '„voor
bewezene diensten aan de gemeente". Daarna had de
installatie plaats van den nieuw benoemden burgemeester, den
heer G. J. Muller, vroeger burgemeester te Westzaan.
Door de Harmoniekapel werd den burgemeester eene serenade
bij fakkellicht gebragt.
Men schrijft ons uit Callantsoog, dd. 23 dezer:
„Heden middag verkondden de kerkkloktoonen in onze
gemeente, dat weder het stoffelijk deel van een harer leden
aan de aarde werd toevertrouwd. Niemand behoefde echter
te vragen, wiens lijk grafwaarts werd gedragen, want de
doode was aan allen bekend, 't Was de lieer van Marken,
een man, die alhier 39 jaren de betrekking van hoofd
onderwijzer had bekleed en nu sedert bijna 2 jaren rustte
van zijn moeijelijken arbeid. Eene plotselinge, maar hevige
ziekte rukte hem, op bijna 64jarigen leeftijd, uit den kring
der zijnen, die hem nog zoo noode konden missen.
Door den tegenwoordigen hoofdonderwijzer werd aan de
geopende grafkuil een woord gewijd aan de nagedachtenis
van zijn ontslapen ambtsbroeder en voorganger. Hij wees
er op, hoe velen in deze gemeente hunne vorming voor
het leven aan den afgestorvene hadden te danken, en hoe
moeite- en kommervol 's mans leven was geweest. Spreker
geloofde gaarne, dat de ontslapene in de vervulling zijner
pligten was te kort gekomen, maar was tevens overtuigd,
dat door hem veel goeds was verrigt. Hij schroomde niet
te zeggen, dat wij ons allen in meerdere of mindere mate
aan pligtsverzuim schuldig maken, dikwijls zonder het te
weten of te willen, en dat op ieder dus van toepassing is
„Oordeel niet, opdat gij niet geoordeeld wordt!"
Vervolgens wendde hij zich tot de weduwe en kinderen
des oud-onderwijzers en sprak tot hen een woord van
bemoediging en troost.
ongeluk komt zelden alleen. In 1871 stapelde zich het een op het
ander. Toen liet in den zomer meer begon te groeien, hadden we
hoop, ja uitzicht, nog wat nahooi te kunnen inzamelen. Maar daar
komen in September de plasregens, en wat met een schoon voor
uitzicht was gedaan, is bij velen nog op een bedorven sootje uit-
geloopen. Nu vervulde ons nog de hoop op een langen weitijd,
maar ook die verdween in rook. De koeien moesten naar de
stallen, terwijl op sommige weiden nog goed gras was. Door de
westen- en noordwesten winden bleef de zee hoog en vloeiden de
ringsloten niet af. Daar zitten we nu met veel meer vee dan de
voorraad hooi toelaat. Wat een onspoeddat mogen we zeggen
maar hebben we geen zelfbeschuldiging, dan mogen we niet zeggen:
wat een ongeluk
Nood leert bidden!" zegt een vaderlandsch spreekwoord. Is er
ooit een jaar geweest, dat wij met weinig hooi een beest den
winter hebben doorgekregen, dan hebben wij het in den verloopen
winter geleerd. En hebben we nu geleerd, en doen we met het
geleerde ons voordeel, dan zijn we waarlijk toch niet ongelukkig
of zijn we zóó ongelukkig, dat we leeren een ongeluk noemen?
Voorzeker, dan is het wel hoogst-ongelukkig met ons gesteld.
In dezen brief wil ik wijzen, dat wij in het jaar 1871 zoowel
als in den winter 187172 veel hebben kunnen leeren. Ik zal
nu eens op zijn Joodsch doen en van achter af beginnen.
In den winter 187172 hebben we, bewoners van het Noorder
kwartier, veel kunnen leeren. Zien we eens op vroeger tijden. Hoe
hielpen we onze beesten den winter door? Hooi moesten ze
hebben, hooi, en ontbrak dat, dan leden ze armoe of ze werden
van de hand gedaan. Door het hooi-gebrek leeren we nu, dat er
ook nog ander geschikt, ja beter hooi-voer bestaat. Als we haver
teelen en weinig hooi, weten we nu, dat we voordeeliger doen den
haver aan de beesten te «ervoeren, dan ze naar de markt te brengen.
Het stroo, vroeger bij hoopen verkocht, weten we nu. is in de
boerderij goed bruikbaar. De dwaasheid, waaraan we vroeger
leden, het erwtenstroo op het land te verbranden, is verdwenen.
Waardoor komt dat? Nood leert bidden. Hooigebrek heeft ons
onderwezen. En nog, niettegenstaande dit onderwijs, dat we in
vroegeren tijd reeds ontvangen hebben, kunnen we de bekrompen
heid maar niet aan kant zetten en hebben nog winters als 7172
noodig. Gaarne steken wij in onze boerderijen Friesche koeien.
Die beesten zien er op onze voorjaarsmarkten altijd glad en glanzig
uit, zelfs al hebben ze een barre zeereis achter den rug. Hoe komt
dat? Wel, omdat een Friesche boer een minnaar van lijnkoeken
Onder de personen, die den afgestorvene de laatste eer
bewezen, behoorde ook de heer burgemeester der gemeenten
Zijpe en Callantsoog, die daartoe opzettelijk van de Schager-
brug was overgekomen."
Dezer dagen had te Enkhuizen een treurig ongeluk
plaats bij den windkorenmolen van den lieer B., alwaar
door een der wieken een zoontje van den meesterknecht
zoodanig getroffen werd, dat hij na weinige uren overleed.
Men meldt uit Purmerend, dd. 21 April aan de
N. R. Crt.Heden nacht had alhier een brutale diefstal,
gepaard met inbraak, plaats. De heer S. B., vroeger land
bouwer in de Wormer, thans in deze gemeente stil levende,
kwam een uur na middernacht met zijne vrouw van een
bruiloftspartij te huis. Te vergeefs beproefde hij de huisdeur
met den sleutel te openen en liep daarom langs een omweg
naar 't achterste gedeelte zijner woning, ten einde daar
binnen te gaan.
Hoe ontstelde hij en zijne vrouw evenwel, toen zij in eene
achterkamer een helder licht zagen branden, ofschoon er
niemand in huis was gebleven. Zij snelden nu naar een
hunner vrienden in de nabijheid, die oogenblikkelijk de hulp
der politie inriep. Door vier nachtwachts vergezeld traden
zij thans het huis binnen.
Daar was alles 't onderste boven gekeerd. Alle kasten
en kabinetten waren opengebroken en eene menigte fraaije
kleedingstukken lag in de grootste wanorde over den vloer
verspreid. De daders hadden alles vol inkt gesmeerd en
met boter, meel en eijeren besmet. De kwitantiën, die zich
in eene lade der secretaire bevonden, waren in stukken
gescheurd of geknipt. Eene kast met kristal en zilverwerk,
was geheel ledig gestolen en na onderzoek bleek het, dat
de dieven ook eene portefeuille met eene waarde in bank
papier van ruim 1000 hadden meegenomen. De politie
doet ijverig onderzoek, maar is tot nog toe de daders niet
op het spoor.
Jl. Dingsdag zijn te Amsterdam aangevoerd uit
Roelofarendsveen de eerste doperwten en peulen, welke
verkocht zijn door Baggelaar en Jansen.
Te 's Hage liad dezer dagen het jongste kind van
een handwerksman het ongeluk, een beentje in te slikken.
Niettegenstaande terstond geneeskundige hulp werd inge
roepen, is het kind eenige oogenblikken later overleden.
Voor de Rotterd. regtbank stonden jl. Dingsdag teregt
een twaalftal jongelieden van 17 tot 29 jaren, uit de gemeente
Maasland, en daarna vier arbeiders uit Waddinxveen. Hun
was ten laste gelegd, dat zij tijdens de Aprilfeesten ruiten
ingeworpen en huisraad vernield hadden bij personen, die
uiterlijk geen deel namen aan het feest. De ongeregeld
heden, door de tweede groep beklaagden veroorzaakt, waren
echter van veel ernstiger aard dan die der eerste.
is. Wat nu de Friezen al jaren en jaren gedaan hebben, dat hebben
wij eerst in den winter van 187172 geleerd; en wisten we bet,
we hebben bet eerst in den verloopen winter in toepassing gebracht.
In den laatsten winter zullen in ons Noorderkwartier meer duizen
den, dan vroeger bonderden lijnkoeken vervoerd zijn. Het is wel
waar: lijnkoeken is een duur voer, maar de boter en' de kaas en
het vleeseh is ook niet goedkoop; het heele beest is duur, zelfs
hetgeen bet van achteren laat vallen is duur. Als we alles eens
nagaan, dan zal bet nog al eenig verschil maken, dat de boter-,
kaas- en vleeschprijs vrij wat meer gestegen is dan de lijnkoeken-
prijs, en wat de Friesche boeren nu al 30 a 40 jaren geleden
gedaan hebben, geld uitgeven met de eene hand om het met de
andere terug te ontvangen, dat hebben we vooral in den winter
van 187172 geleerd. En ziet nu, als er zulke onvoorspoedige
winters niet kwamen, wat zouden wij dan heel licht doen? Wij
lieten bet hek dood eenvoudig aan den ouden paal hangen, we
voerden onze koetjes met hooi en voor de rest geen drukte. Maar
door den nood gedrongen moeten we nu de knuisten uit den
mouw steken. Willen we boer blijven, we moeten zoeken; we
moeten leeren een koe met een half of twee derde koehooi den
winter door te brengen. Dat zouden we nooit leeren, indien we
niet gepriegeld werden, want we zijn nog al zoo tamelijk op ons
gemak gesteld. Nu moeten we vooruit, we moeten zoeken en
onderzoeken; onspoed is daartoe een der middelen, en daarom:
onspoed is geen ongeluk.
Nu zal ik wijzen op het leerrijke ons in 1871 gegeven. Die
door een ander niet leeren wil, moet onderwezen worden langs
den harden weg der ondervinding. In den zak gestraft te worden
is voor ons eeu gevoelige straf. De trage rust, dat allererbarme-
lijkst hangen aan het oude, aan het van vader en grootvader over
geleverde, dat schijnen wij, bewoners van het Noorderkwartier, door
op anderen buiten Noordholland te zien, maar niet te kunnen
afleggen. En toch we moeten leeren, we moeten vooruit; willen
we niet door te zien op anderen, dan door het dragen van on
spoed. Vooruit is de weg gelegen, dien we op moeten.
Het zal wel waarheid zijngeen gevolg zonder oorzaak. Een
waarheid is het: hel land heeft er in 1871 slecht, barbaarsch slecht
uitgezien. Er stond geen gras op. Hetgeen er op groeide was
raar tuig. Dat moet dus ook het gevolg wezen van een oorzaak.
En wat zou daarvan de oorzaak zijn? Als we niet stekeblind, of
allerellendigst bevooroordeeld zijn, moeten we zeggen: het water
van den winter van 7071 heeft ons die kool gestoofd. Als het