Benoemingen, enz. Buitenland. Frankrijk. Engeland. aanwezigen op dit ongeluk wist te vestigen, waardoor liet kind werd gered. (Dagblad.) Te Maastricht is een tweejarig kind, alleen op eene kamer zijnde, uit een raam der eerste verdieping gevallen. Het werd dood van de straat opgenomen. Als eene bijzonderheid wordt berigt, dat de uitbarstingen van den Merapi, op Java, die een lavastroom hebben uit geworpen, waardoor niet alleen de prachtige landerijen op de helling van den berg, maar bovendien twee dessa's geheel zijn vernield, dagteekenen van 16 en 17 April, dus weinige dagen vóór de eruptie van den Vesuvius en de Hecla. Als een staaltje van naïf adres aan den Koning deelt men het volgende mede, letterlijk aldus aan Z. M. ingediend „Z maaiensteit met achting Zent ik U E een proeftje Doperften verbout op beiDoor De groenboer U diens waardige dienaar (geteekend zonder hoofdletters) met achting." Het koude natte weder, zoo meldt men o. a. uit Parijs aan bet U. D., is oorzaak, dat de feesten, welke in de omstreken van Parijs in deze maand plaats hebben, weinig bezoekers lokken, terwijl andere feesten, zooals de krooning van de rozenmaagd, te Nanterre, opgeluisterd door de beruchte muziek van de door de Parijzenaars geridiculiseerde pompiers van Nanterre, vrolijke en zeer gezochte uit spanningen voor het Parijsche publiek zijn. De wedrennen in bet Bosch van Boulogne, te Chantilly, enz. enz. zijn in vollen gangde sportsmen schijnen zich om bet gure weder weinig te bekommeren; het publiek is echter veel minder talrijk dan andere jaren. Het politiseerend publiek heeft het erg druk met de zaak van Bazaine, de kibbelarijen op de tribune tusscben d'Audrifet-Pasquier, Gambetta en Bonher, de wederverschijning van het Bonapartistische blad „le Gaulois," enz., terwijl de gavroches (straatjongens van Parijs) zich thans algemeen vermaken met bet nabootsen van dieren, en dit wel naar aanleiding van een nieuw straatlied, ge titeld: la Chanson des animaux, dat op een der kleine theaters gezongen wordt en door mejufvrouw Stilly, eene zeer grappige en fantastische actrice, in zwang is gebragt. Als een staaltje er van laat ik bier een der voornaamste coupletten volgen Et de même on entend ces deux mots, Repétés par les animaux Le chien, en jappant, dit: Hou! hou! Le chat, en miaulant: Miaou! Le mouton, en bêlant: Bé! Bé! Les poul's, en caq'tant: Co Co clé! Le Coq, en chantant: Co ri Co! Et le boeuf, en beuglant. Mou! Mou! Tout cela veut dire de même Je t'aime! Je t'aime! Je t'aime! Ik geef u natuurlijk deze poëzie niet als een bewijs voor den triumf van den mensclielijken geest, maar de muziek er van (als men zich van het woord muziek bedienen mag) is kluchtig en de wijs gemakkelijk te onthouden, een eerste vereischte voor het straatpubliek. Door dat nabootsen der diergeluiden gelijkt Parijs thans wel een groot boeren erf. Ik kan nu juist niet zeggen, dat ik zoo erg verzot ben op het nabootsen, dat ik meer als eene zeer onderge schikte gave dan als eene kunst beschouw, doch men moet bekennen, dat het groote publiek er zich mede vermaakt. In ,/1'ile de Tulipatam", in de Bouffes Parisiens, deed de zanger Bichard, meen ik, tot groote vreugde zijner hoorders, het geluid na van de zaag en de schaaf en het gegons van de vlieg. De Amerikaansche „Zilverzeep van Bobinson", dienende om aangeslagen zilveren voorwerpen te reinigen, en die door het publiek met zilver betaald wordt, is niets anders dan een mengsel van witte zeep en geslibd krijt, dat zeer gemakkelijk en goedkoop door elkeen kan gemaakt worden, door namelijk één deel witte zeep en 3 deelen geslibd krijt te mengen. Met dit mengsel heeft men, door middel van een borstel, de aangeslagen zilveren, koperen of andere voorwerpen te wrijven. De minister van Koloniën mr. P. P. van Bosse, is tijdelijk belast met de waarneming van het beheer van het Departement van Binnenl. Zaken, ter vervanging van den minister van Staat en Binnenl. Zaken, die door ziekte in de waarneming zijner betrekking wordt verhinderd. Bij de dd. schutterij te Purmerend is benoemd tot 2den luit. a la suite P. van der Poel. Tot ontvanger der registr. en domeinen zijn benoemd: te Zwolle, de beer L. Roosenburg, thans insp. 2de kl. dier middelente Win schoten, de heer W. L. Stroom, thans ontv. te Nijmegen; teSchagen, de heer J. de Graag, thans ontv. te Enschedé; te Oldeherkoop, de lieer J. van der Laan, thans ontv. te Sliedreeht. Aan mr. W. de Sitter is, op zijn verzoek, op de meest eervolle wijze uit zijne betrekking van burgemeester der gemeente Groningen ontslag verleend, onder dankbetuiging voor de belangrijke diensten, als zoodanig bewezen. De luit. ter zee 1ste kl. A. J. Visser, adjudant van den directeur en commandant der Marine te Amsterdam, is benoemd en aangesteld tot lid van den Raad van tucht voor de koopvaardij aldaar. Bij de utilitaire geneesk. dienst in Nederl. Oost-Indië is bevor derd tot off. van gez. 1ste kl. de off. van gez. 2de kt. A. Ledeboer. De luit. ter zee 2de kl. H. O. Feith en de adelborst 1ste kl. H. van der Sande worden met den 11 dezer maand respectievelijk geplaatst aan boord van het wachtschip te Amsterdam en te Helle- voetsluis. In de legerplaats bij Zeist zullen o. a. van bet 1ste reg. vesting artillerie kampeven van 29 Julij tot 23 Augustus de 2de en 4de komp. en van 24 Aug. tot 18 Sept. de 9de en 10 komp. Het bevel over de troepen in de legerplaats is opgedragen aan den koloDel van Extev, komm. van bet 2de reg. vesting-artillerie. Aan het Bureau de tabac, dat te Versailles, speciaal ten dienste der leden van de Kamer is opengesteld, wordt gemiddeld dagelijks voor achthonderd francs sigaren verkocht. De generaal Uhrich heeft in 1'Evenement eene memorie openbaar gemaakt, waarin hij opkomt tegen het veroor- deelende vonnis, door de commissie van onderzoek over de capitulatie van Straatsburg gewezen. Hij wijst daarin op de ongenoegzame sterkte en het gebrek aan onderlingen zameuhang van de troepen, welke hij onder zijne bevelen had, en waardoor hij gedwongen was somwijlen overtredingen der krijgstucht door de vingers te zien; het verwijt dat de verdedigingswerken niet in voldoende orde waren, beant woordt hij met te klagen dat er geen handen genoeg waren om tijdens den oorlog alles te verrigten, wat men in tijden van vréde zoo vele jaren had verzuimd. De generaal, zich schuldig erkennende op sommige zeer ondergeschikte punten van beschuldiging uit het rapport, verwijt aan de commissie dat zij hem partijdig beoordeeld en onbillijk veroordeeld heeft. Hij komt er vooral tegen op, dat men de capitulatie van Straatsburg niet eervol noemt. „Hoe," vraagt de generaal, „Straatsburg is de eenige vesting tegen welke geregelde loopgraven zijn geopend, de eenige in wier wallen twee bressen zijn geschoten, waarvan de eene, men zegge wat men wil, voldoende gelegenheid voor eene bestorming aanboodStraatsburg heeft zijne artillerie zien onbruikbaar worden, zijne wallen zien ver nielen, zijne citadel tot een puinhoop zien schietenStraats burg heeft meer dan een vierde van zijn garnizoen verloren bijna 1200 zijner inwoners zijn getroffen door de vijandelijke kogels, meer dan 10,000 werden van hun dak beroofd; zijne gedenkteekenen, het derde deel zijner gehouwen zijn verbrandhet had geene hulp van huiten af te verwachten onder die vreeselijke omstandigheden heeft het zich bijna twee maanden lang verdedigd, onder een regen van kogels, wier uitwerking verschrikkelijk was, en zou dan aan dé eer niet voldaan zijn? Maar waarin bestaat dan de eer? Gij hebt geen enkel woord van sympathie voor die ongelukkige stad over! Zoo het een verzuim is, dan is dat verzuim wel zeer te betreuren. Bevolking en garnizoen, allen hebben hun pligt gedaan; allen hebben aanspraak op de achting van Frankrijk. Er zijn weinig zuivere bladzijden in de geschiedenis van dezen verschrikkelijken oorlog. De verdediging van Straats burg vulde ei' éénenu is ook zij beklad even als de anderen, erger misschien. En wie zal daarvan de vruchten plukken?" Verder beroept de generaal zich op de capitulatie van Sédan, waarvan de voorwaarden in eenen vollen krijgsraad, door het hoofd van den staat bijgewoond, werden vast gesteld en welke tot model voor de capitulatie van Straats burg heeft gediend, en vraagt, tegenover het verwijt dat hij het geschut niet heeft doen vernagelen en het buskruid onbruikbaar maken, of hij eene stad welke reeds zooveel geleden had mogt blootstellen aan de represailles, welke zoodanige handeling zonder twijfel van de zijde van den vijand zou uitgelokt hebben? Want, zegt liij, vóór de onder- teekening der capitulatie kan men de ammunitie en het materieel niet onbruikbaar maken, en de bevelhebber die zulks doet na de onderteekening schendt zijn woord als man van eer, omdat hij verpligt is de vesting met alle daarin aanwezige oorlogsbehoeften over te geven in den toestand waarin alles zich bevond op het oogenblik der onder teekening. De generaal ontkent dan ook op de meest stellige wijze, dat eenig reglement eene zoodanige handeling zou voorschrijven. Ook de gemeenteraad van Straatsburg heeft in krachtige bewoordingen tegen het rapport der commissie van onder zoek geprotesteerd. Hij beschuldigt daarin het keizerrijk van de vesting in eenen onverdedigbaren toestand en van eene behoorlijke bezetting ontbloot te hebben gelaten, erkent de offervaardigheid der ingezetenen en den moed van den generaal Uhrich, en beschuldigt de commissie van onderzoek van zonder behoorlijk onderzoek haar oordeel te hebben uitgesproken. Een met onpartijdigheid geleid tegenonderzoek zal, volgens den gemeenteraad, tot een geheel ander oordeel leiden. Intusschen heeft het rapport reeds dit gevolg gehad, dat de naam van den generaal Uhrich, naar wien men in 1870 eene der avenues van de Champs Elysées, welke vroeger naar de Keizerin genoemd was, had verdoopt, reeds van de naamborden is uitgewisclit. In de meeste dagbladen wordt het rapport der commissie, geheel afgescheiden van de militaire kwestiën, uit een politiek oogpunt afgekeurd, omdat het geen ander gevolg kan hebben, dan de bewoners van den Elzas van Frankrijk te vervreemden. In zijne Mémoires d'un journalist verhaalt de Ville- messant de volgende anecdote betreffende Eugène Sue, met de verzekering, die uit den mond des schrijvers van de Mysteres de Paris zeiven vernomen te hebben. Sue, een aartsliefhebber van copieuse diners, had zich met een smaakverwant, den heer Bomieu, vóór 25 jaren beroemd door zijne kwinkslagen, eens de weelde van een buiten gewoon fijn en overvloedig middagmaal veroorloofd. De vrienden hadden zóóveel genoten, dat zij bij het verlaten der restauratie een rijtuig moesten nemen. Bomieu strui kelde bij het instappen en bezeerde zicli het been in erge mate aan de ijzeren trede. Toch kroop hij, door den wijn bedwelmd en minder gevoelig op dat oogenblik, in het rijtuig. Sue was nog even helder genoeg om zich te her inneren, dat hij van zijn leven chirurgijn bij de marine geweest was; hij liet zich met zijn gewonden vriend naar zijn eigen woning rijden, den lijder daar op zijn bed liggen, verbond hem en viel daarop, gelijk zijn patiënt, in diepen slaap. Toen hij den volgenden morgen ontwaakte en de dampen van den wijn uitgewerkt hadden, was zijn eerste zorg naar den lijder en het gekwetste heen te zien. Het verband bleek voortreffelijk gelegd te zijnhet was geen duim breed verschoven, en liii was reeds verrukt over zijne verwonderlijke handigheid en bekwaamheid, en dat nog wel terwijl hij zóó diep in het glas gekeken had. Er was dan toch maar in alles één Sue. Doch.... zijn vreugd en tevredenheid over zichzelven was van korten duur, daar hij bijna op hetzelfde oogenblik tot de beschamende overtuiging kwam, dat hij het verhand om het verkeerde been gelegd had. De maarschalk Vaillant overleed eergisteren te Parijs. Door een berigtgever van de Parijsche Temps, die zich den 26 Mei jl. te Durango bevond, op het oogenblit waarop de in onderwerping gekomen Biscaysche partij, ganger Cuevillas aldaar met zijne bende aankwam, wordt daarvan een verslag gegeven, waaraan het volgende ontleend is. Cuevillas, die vóór den opstand kavallerie-kommandant bij het leger was en dit, uit kracht der gesloten overeen, komst, zal blijven, met behoud van zijn vroeger tractement hetgeen hem, zoo als de correspondent doet opmerken in staat zal stellen in het volgende jaar, als de kans hem gunstig toeschijnt, zich weder met een zeker aantal pastoors te verstaan om een nieuwe Carlistisclie beweging in Biscaye te doen uitbreken -is iemand van ongeveer 50 jaren, van gewone statuur en een energiek voorkomen. Hij droeg een huzaren-dolman, zonder uitmonsteringen, een rooden broek met tweezwarte strepen, een wijden blaauwen mantel met een breeden kraag of pelerien en een klein blaauw baret, het algemeene hoofddeksel der Carlisten, waarvan de kleur naar gelang der provincie, waartoe zij behooren, verschilt. Hij bereed een klein fraai paard van Arabisch ras, 'twelk er beter uitzag dan zijn berijder, wien de veldtogt vermagerd en vermoeid scheen te hebben. Ziji adjudant, die 20 jaren jonger was, bereed insgelijks een klein fraai paard, maar had zulk een wonderlijk en have- loos costuum, dat de geringste soldaten der Parijsche Commune een veel hetere figuur maakten dan deze legiti- mistische officier. Nadat Cuevillas met den luit.-kolonel Ybarreta, van den staf van den maarschalk, een onderhond van eenige minuten had gehad, reed hij spoorslags n zijne manschappen terug, die kort daarop, twee aan twee marcherende, de stad binnentrokken. Zij waren met niet veel meer dan lompen bedekt en zagen er onbeschrij felijk onoogelijk, bleek en uitgehongerd uit. „Al wilde men," zegt de berigtgever, „zich er nog zoozeer van over tuigd houden, dat men meerendeels eerlijke, ofschoon ver doolde lieden voor zicli zag, die het zoomin als de rege ringstroepen op den eigendom van anderen gemunt hadden, dan kostte het toch de grootste moeite om niet eene bende struikroovers in hen te zien. Nooit zag ik een erbarme lijker troep soldaten dan deze voorvechters van de legiti miteit vormden. Ik moet echter erkennen, dat zij geregeld en met een van vrij veel veerkracht getuigenden s marcheerden. Sommigen knikten glimlagchend tegen hunne vrienden, die langs den weg geschaard stonden, maar ove rigens zetten allen in diepe stilte den marscli voort. Ook liet bataillon, dat hen met het geweer bij den voet zag voorbijgaan, bewaarde het zwijgen, zoodat ik niet kon nagaan, of bij dat bataillon meewarigheid, verbittering dan wel walging de bovenhand had. Het consigne was, dat de wapenen en de patronen op eene nabij de poort gelegen plek moesten worden afgegeven, die aan alle zijden door schildwachten afgezet was. Nadat aan dit consigne met de meeste orde voldaan was, marcheerden de ontwapende Carlisten, weder twee aan twee, een andere poort der stad uit, waar zij zonder nader kommando uit elkander gingen, waarna een ieder verder zijns weegs ging. De stoet werd gesloten door Cuevillas en zijn staf, een vijftiental weibe reden ruiters, maar wier bont en haveloos costuum, even onoogelijk als dat van den adjudant en van de manschap pen, maar nog potsierlijker was, omdat het met een aantal galons en andere distinctive teekenen prijkte, waarmede zelfs kielen, vesten en hemdsmouwen bedekt waren. De zonderlingste vertooning maakte de pastoor, die tot dezen staf behoorde, een zwaarlijvig persoon, met eene zeer on gunstige tronie en een vuurrood baret. Hij zat tusschen twee volie haverzakken gepakt en voerde bovendien een halfgevulden lederen wijn- of waterzak mede. Het meeren- deel der door de partida-Cuevillas afgegeven wapenen bestond uit zware geweren naar het model Lefaucheux, die, naar ik meen, in Guipuzcoa zijn vervaardigd; voorts uit eenige Snider-karahijnen, een twaalftal jagtgeweren met enkelen loop en vier of vijf kavallerie-pistolen." Te Buzenval had jl. Zaturdag een duel plaats tusschen den bekenden redacteur van de Pays, Paul de Cassagnac, en den redacteur van de Eappel, Lockroy, wegens in hunne bladen opgenomen artikelen. De eerstgenoemde trof Lockroy tot 4 malen, den laatsten keer aan zijn regterhand, waar door liet duel een einde nam. Te Cardiff is een 18jarige knaap gevangen genomen, terwijl hij in den laten avond bezig was de Allerheiligen kerk aldaar in brand te steken. De Times bevat de volgende bijzonderheden omtrent den cycloon, die den 15 Mei jl. het eiland Zanzibar ge teisterd en zulke vreeselijke verwoestingen aangerigt heeft. Des Zondags avonds was de lucht met dikke wolken bezet; alles voorspelde een regenachtigen nacht. Tegen zes ure des avonds begon de regen met stroomen te vallen, die door een heftigen zuidenwind werden voortgedreven. Van acht tot tien ure verminderden regen en wind, maar den geheelen nacht door staken er gedurig sterke vlagen op. Tot aan den morgen leverden die verschijnselen niets buitengewoons op; het scheen het begin van den zuid- mousson. Van het aanbreken van den dag tot acht ure namen wind en regen toe en men begon iets ongewoons te voorzien. De daken, die aan vroegere moussons weerstand hadden geboden, bezweken reedstalrijke voorteekenen duidden aan, dat de storm toenam in kracht. Al spoedig werden de ijzeren daken, die de liooge huizen van den Sultan bedekten, door een windvlaag in zee geworpen. Des namiddags werden alle daken aan de zuidzijde verwoest. In de haven vergingen alle schepen der inboorlingen; de stoombooten en zeilschepen van den Sultan, die van hunne ankers waren geslagen, stootten zich te pletter op de klippen. Tegen één ure ging de storm liggen; een volkomen wild- stilte volgde, zoodat een veer loodregt naar beneden viel. Diegenen van ons, die den storm geëindigd waanden, gingen naar buiten om de verwoestingen, die hij had teweeg gebragt in oogenschouw te nemen. Een oud vriend, die heter dan ik met de cyclonen bekend was, waarschuwde

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1872 | | pagina 2