1872. N°. 70.
Woensdag 12 Junij.
30 Jaargang.
Thorbecke,
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: HÓLEN PI E IIV, N°. 163.
LOTING VOOXt DE SCHUTTERIJ.
ens Jt
ian
fU
EN
GS
NNB
-HU
MELDERSCHE
U lYIElWEDIEPER COURANT.
„W ij huldigen het goed e."
Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per lovartaal1.30.
n franco per post - 1.65.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cent.
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
VERTREKDAGEN DER BRIEVENMALEN
Naar Oost-lndië: via Triest 25 Junij 's avonds 6 u. 25 m.
tl u Marseille20 Junij 's avonds 6 u. 25 m.
Brindisi 13 Junij, 's avonds 6 u. 25 m.
West-Indik: viaSouthampton 15Junij, 's morg. 6 u. 25 m.
Suriname via St. Na: air ei: Julij, 's avonds 6 u. 25 in.
Kaap de Goede Hoop: 23 Junij, 's morg. 6 u. 25 m.
via Triest 22 Junij, 's m. 6 u. 25 m.
Het PLAATSELIJK BESTUUR der gemeente HELDER maakt
bekend, dat de LOTING voor de in deze gemeente gedurende dit
jaar voor de Schutterij ingeschrevenen is bepaald op VRIJDAG
den 28 JUNIJ 1872, des namiddags ten 6 ure.
Dat de loting zal geschieden in het lokaal achter het Bureau
voor Gemeentewerken, naast het Weeshuis.
Dat men bij de loting moet opgeven de redenen van vrijstelling
van dienst, die men heeft of vermeent te hebben en dat de alpha-
betische naamlijst der ingeschrevenen van heden af, tot den dag
Ier loting toe, op de gewone kantooruren op de Secretarie ter
inzage is nedergelegd.
Helder, Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur,
den 10 Junij 1872. STAKMAN BOSSE.
Wel moet het een man van beteekenis geweest zijn,
naar wiens ziekbed aller oogen in den lande met spanning
gericht waren, wiens verscheiden zoo grooten en zoo alge-
meenen indruk heeft teweeggebracht. /Thorbecke is dood,"
ging van mond tot mond, en wie het sprak en wie het
hoorde, gevoelde daarbij meer dan hij in woorden kon uiten.
Thorbecke, dat was immers de groote staatsman, die
Nederland op een nieuwen weg gebracht, het tot een
nieuw leven gevoerd, de man, die zijn merk op onze
staatsinstellingen gezet had, naar wien vriend en vijand,
gelijkerwijze zijne uitnemendheid bewust, met eerbied op
zagen, eene persoonlijkheid zooals de geschiedenis van ons
staats- en volksleven er maar enkelen weet aan te wijzen.
De Waarzegster.
Op eeu somberen Februari-morgen werd ik, daar de wond, die
ik aan mijn hoofd ontvangen had, vrij goed genezen was, uit het
lazareth te. Mainz ontslagen en begaf ik mij met verlof naar mijn
vaderstad Berlijn, om mijn verzwakt lichaam door de moederlijke
verpleging te versterken en nieuwe krachten te verzamelen, vóór ik
naar mijn regiment in Frankrijk terugkeerde. De huisdoctor beval
mij voor alle dingen rust aan en stond mij slechts toe één uur
per dag uit te gaan. Dat beviel mij in de eerste dagen zeer goed;
daarop echter begon de verveling mij te plagen, vooral daar de
meeste mijner kennissen aan den anderen kant van den Rijn waren
en ik dus geen bezoeken van vrienden ontving, die mij den tijd
konden helpen verkorten. Mismoedig lag ik op zekeren morgen op
de sopha en bestudeerde geeuwend de bijlagen zonder einde van
de Vossische Zeitung: eerst de advertentiën over familiezaken, in
geregelde volgorde, daarop de engagementen, de huwelijken, ver
volgens de echtscheidingen en eindelijk, daar er niets meer over
blijft, ook de sterfgevallenhierbij sloten zich de aankondigingen
van publieke vermakelijkheden, vervolgens openlijke verontschuldi
gingen, daarna mededeeling van gevondene en verlorene voorwerpen
aan, en eindelijk was ik zelfs gekomen tot de annoncen van per
sonen, die een betrekking zochten.
Dezen boezemden mij eigenlijk het minst van allen belang in,
toen op eens mijn onverschillig oog geketend werd door de volgende
annonce: „Een bekwame waarzegster, die uit de hand, uit kaarten
ca uit koffiedik waarzegt, en wier voorspellingen steeds uitkomen,
uoont Rozengasse No. 52, op de derde verdieping en is dagelijks
van 's morgens negen tot 's avonds vijf ure over zaken te spreken."
Daarop volgden nog drie of vier advertentiën van denzelfden
inhoud. Lachend las ik ze aan mijn moeder voor, die aan het
vaam zat en kousen breide voor een liefdadig doel. Zij echter liet
geen verwondering blijken, daar de zaak haar reeds sedert lang
niet nieuw meer was. Zij verhaalde me daarenboven nog, dat dit
aiewe beroep sedert den aanvang van den krijg, die toch altijd
voedsel geeft aan het bijgeloof, zeer in zwang gekomen was, daar
JM8t de betere, of, juister uitgedrukt, de meergegoede standen het
hunne gunst geschonken, hadden. Sommigen van deze waarzegsters,
verzekerde mijne moeder, hadden zulk een aanloop, dat somtijds
tegelijkertijd verscheidene equipages voor hare huizen stilhielden.
Ik werd nieuwsgierig en gaf mijn voornemen te kennen, om tot
tijdverdrijf een van die dames te bezoeken.
«Dan behoeft ge niet ver te gaan," antwoordde mijne moeder;
«een paar huizen van ons af woont een van de meest gezochten;
jj» de eerste dwarsstraat aan de linkerhand in, en ga in het derde
buis naar de derde verdieping, daar zult gij de nieuwe Pythia vinden."
Ik kleedde mij aan en ging heen. Het was een zeer fatsoenlijk
buis, waar de portier mij opendeed, nadat ik eenmaal gescheld
b™. De gangen en trappen waren met tapijten belegd; de leu-
b'ugen der laatsten waren van mahoniehout. Op de lijsten der
bontgekleurde vensters stonden draken en stieren. Toen ik op de
ue verdieping gekomen was, trok ik voor een kamer, die door
een
glaswand van den gang afgescheiden was, aan de schel. Ik
En thans zijn vaderland, zijne vrienden, zijn werk
kring onttrokken, om door zijn gemis dubbel te doen
gevoelen, wat hij voor Nederland geweest is.
Ons geroerd gemoed heeft behoefte van hem te getuigen,
wij spreken over hem als over een dierbare, die van ons
is heengegaan; begeerig herlezen wij de bekende bijzonder
heden van zijn leven, van zijn verheven sterfbed, en het
doet ons goed, door zoovele organen der publieke meening
zijne verdiensten te zien hooren, zijn lof te hooren ver
kondigen.
En bij dat alles herdenken wij hoeveel wij als Neder
landers aan hem verplicht zijn, en wij verheugen ons ook,
dat wat door hem gesticht is niet met zijnen dood verloren
is gegaan, maar dat het krachtig is opgewassen en bestand
geworden, krachtig tot voortdurende ontwikkeling. Van
hem, den professor, den staatsman, is een geest over ons
vaderland uitgegaan, die zich niet meer in zijne windselen
laat terugdrijven. Zijne denkbeelden zijn opgenomen en
levend geworden in ons volk, de grondwet van 1848,
grootendeels zijn werk, is, overeenkomstig zijn verlangen,
meer dan een loutere vorm, hij is eene nationale kracht
geworden, hare bepalingen zijn in onze volkszeden en be
grippen overgegaan. Dit kon slechts daardoor het geval
zijn, dewijl zij uitdrukking gaf aan hetgeen door de besten
der natie als wenschelijk en noodig werd beschouwd, dat
zij de behoefte aan hervorming volkomen bevredigde.
Thorbecke was de man die door zijne studiën, door zijn
helderen blik die behoefte erkende en ten volle begreep,
die het als zijne levenstaak beschouwde, haar te vervullen.
Hij heeft die taak met eere volbracht en hij heeft niet
gerust om op den gelegden grondslag voort te bouwen
door tal van wetten heeft hij de toepassing der grondwet
tige beginselen verzekerd en de uitoefening der aan de
natie toegekende rechten, haren invloed op den gang der
regeering geregeld.
Genoot hij bij die reuzentaak de medewerking van velen,
die met vertrouwen in zijne wijsheid hem aanhingen en
ter zijde stonden, aan tegenwerking, zelfs van de zijde
waar zij het minst mocht verwacht worden,- heeft het hem
niet ontbroken; maar zijne vaderlandsliefde en volharding
deden hem over vele bezwaren zegevieren, miskenning
bemerkte niets bijzonders, als dat op het porseleinen bordje onder
den scfielleknop geen naam geschreven stond. Een oude meid,
wier gezicht mij zeer bekend voorkwam, zonder dat ik mij herin
neren kon, waar ik haar gezien had, deed open en geleidde mij,
toen ik mijn verlangen te kennen had gegeven, in een vrij groote,
heerlijk gemeubileerde kamer, wier inrichting getuigenis aflegde
van den fijnen smaak der eigenares.
Ik had nauwelijks den tijd gehad nauwkeuriger rond te zien,
toen een zijdeur geopend werd, en een dame met een slanke ge
stalte en in een eenvoudig, maar naar den laatsten smaak gesneden
kleed van zware zwarte zijde binnenkwam. Ik zag haar een oogen-
blik aan en stond sprakeloos van verbazing. Want ik kende
die majestueuse gestalte, dat fijne aristocratische gelaat en die
groote donkere oogen, wier zielvolle uitdrukking niemand, die ze
eens in zijn leven gezien had, ooit vergeten kon.
„Gij zijt stamelde ik.
„Leopoldine von Krey," antwoordde de dame, wier bleek gelaat
donkerrood werd, terwijl men om den sehoonen mond een uit
drukking van bittere smart zag. Zij wierp zich in een leuningstoel
en bedekte haar gelaat met de teedere blanke handen, terwijl ze
zuchtte. Maar bijna even spoedig als zij door haar inwendig lijden
ter neêr geslagen was, vermande ze zich weder, richtte zich op en
zeide, met haren zakdoek de oogen afdroogende:
„Vergeef me, mijnheer de assessor, dat ik de hevige aandoening,
die uwe plotselinge verschijning bij mij opwekte, niet kon be
dwingen. Neem plaats, als het u belieft."
Ik zette mij tegenover haar neder; vóór ik echter nog iets
vragen kon, sprak ze mij op de volgende wijze aan
„Ja, ik ben Leopoldine von Krey, de eens zoo gelukkige en
gevierde dochter van den commereieraad Pohl; ik ben de eenmaal
zoo benijde gemalin van den bergraad von Krey; ik ben de
waarzegster, die gij zoekt. Er zijn nauwelijks twee winters ver-
loopen, sedert gij de fatsoenlijke wereld te Keulen in mijne salons
op de concerten en bals verzameld zaagt; honderden verdrongen
zich om mij en wedijverden om een vriendelijk lachje van mij, en nu...." -
„Maar," zeide ik, met moeite woorden vindende om mij uit te
drukken, „hoe was deze verandering in uw lot mogelijk? Uw
echtgenoot had een voordeelige betrekking en was welgesteld en
gezien; gij zelf bezat een aanmerkelijk vermogen
„Mijn man", antwoordde zij met een zeer bedrukte stem, „is
dood. Hij stierf verleden voorjaar en liet mij met twee kinderen
troosteloos achter. Op den dag na zijn dood werd alles in ons
huis gerechtelijk verzegeld, en weinige uren later vernam ik, dat
ik een bedelares was. Alphons, wiens ongerustheid ik reeds sedert
eenige maanden bemerkt had, zonder dat ik er de oorzaak van te
weten gekomen was, had hoog en ongelukkig gespeeldeerst had
hij zijn vermogen gebruikt, daarna, toen hij dit verloren had, het
mijne. Mijn goede vader had hem beter beoordeeld dan ik, en
die bad door een huwelijks-contract mijn toekomst willen verze
keren. Maar op mijn dringend verzoek had hij er van afgezien
scheiding van goederen te bedingen. Hij was, zoo als ge u zult
herinneren, weinige weken na onze bruiloft gestorven. Zoo stond
ik dan na den dood van mijn man alleen in de wereld."
vergeten. Nu liij verscheiden is, stemmen allen, hoe ook
in meeningen van hem verschillende, in tot zijnen lof en
doen allen hulde aan zijn karakter en zijne talenten. Zijne
eerlijkheid en waarheidsliefde werden nooit verdacht, zijne
werkzaamheid, vastheid van wil en beginselen steeds erkend.
Over de kracht van zijn woord, de helderheid en logischen
gang van zijn betoog was slechts één stem. Waar hij sprak
oefende hij invloed uit; toch was handelen hem liever dan
praten. Als tot staatsman geboren, onderscheidde hij zich
inzonderheid door zijn organiseerend en wetgevend vermogen,
als staatsman hield hij het gezag hoog in eere. Palmerston
noemde hem eens een te groot staatsman voor zulk een
klein volk. Zijn gekeele leven was gewijd aan de dienst
van het vaderland, aan het geluk des volks, waarvan hij
de zelfstandige kracht zooveel mogelijk ontwikkelen, de
vrijheid verzekeren en de welvaart verhoogen wilde.
Dat volk weet wat het in hem verloren heeft, wat het
den man verschuldigd is, die voor lange jaren de richting
heeft aangewezen waarin het zich zal voortbewegen, wiens
naam voor altijd en met eere aan zijne geschiedenis ver
bonden is. Daarvan heeft het getuigenis gegeven toen het,
door zijne meest ontwikkelde burgers vertegenwoordigd,
jl. Zaturdag van heinde en verre opging naar 's Gravenhage,
om de laatste eer aan zijn stoffelijk overschot te bewijzen,
daarvan zal het ook doen blijken door de reeds voorge
nomen oprichting van een waardig gedenkteeken.
Maar schooner, den overledene nog meer waardig monu
ment zal de natie hem stichten door zijnen arbeid meer en
meer te bevestigen en vruchtbaar te maken, door zijn
voorbeeld van toewijding aan het vaderland te volgen, het
algemeen welzijn tot hoogste wet te stellen, te ijveren voor
ontwikkeling op elk gebied. Zoo zal het dankbare Hollandsche
volk, vrij, krachtig en welvarend, hem een levend gedenk
teeken zijn, kostbaarder en duurzamer dan marmer en brons.
Mogen boven zijn graf elkander de hand van verzoening
reiken zij, die door onderlinge verdeeldheid de goede zaak,
waarvoor hij geleefd heeft, geweld aandoen, haar verdacht
maken hij hen die oneenigheid schuwen. Zijn dood stemme
velen tot ernst en tot heilige voornemens om nimmer zich
zeiven te zoeken, maar steeds belangeloos en eensgezind alle
krachten en vermogens te wijden aan het heil des vaderlands.
„Maar uwe bloedverwanten," riep ik uit, „de vrienden van
uwe familie
„Mijne bloedverwanten," zeide ze op scherpen toon, „onze
vrienden! Allen trokken zich van mij terug, men ontving mij
nauwelijks, als ik een bezoek kwam afleggen. Gij, de meest ver
trouwde vriend van mijn man, hadt een jaar te voren Keulen reeds
verlaten, en ik wist niet waar ge u ophield. Maar zelfs wanneer
ik u gedurende den in Juli begonnen oorlog had kunnen vin
den, zoo zou ik mij toch, na de ondervinding die ik te Keulen
had opgedaan, bezwaarlijk tot u gewend hebben; ik had mijn
vertrouwen op de menschen verloren. Wij zijn allen egoïsten."
„Maar hoe kwaamt ge dan toch te Berlijn?" vraagde ik, daar
ik den moed niet had haar tegen te spreken.
„Toen alle zaken van mijn echtgenoot geregeld waren, toen ons
huis en onze kostbare meubelen verkocht en met de opbrengst
daarvan de laatste schulden betaald waren, verliet ik Keulen, waar
ik bij iederen stap op de straat aan nieuwe vernederingen bloot
gesteld was, en begaf me met mijne kinderen hierheen, daar ik
meende hier in stilte en onbekend te kunnen leven, en bovendien
hoopte door mijn eigen werk zooveel bij mijn ontoereikend
weduwenpensioen te kunnen verdienen, dat ik mijne kinderen een
goede opvoeding zou kunnen geven."
„Dan waren de omstandigheden bij het begin van den oorlog
waarlijk slecht genoeg voor uw doel 1" wierp ik er tussehen.
„Ik beproefde eerst mijn geluk met onderwijs op de piano,"
„aldus verhaalde ze verder, want ik ging door voor een meesteres
op de piano. Maar, ofschoon ik mij in een half dozijn couranten
aanbeval, had ik slechts weinig te doen. In het begin meende ik,
zonder onbescheiden te zijn, een thaler in het uur te kunnen
vragenna verloop van eenige weken vergenoegde ik mij met
hetzelfde loon voor twaalf uur. En toch vermeerderde het aantal
mijner leerlingen niet. Daarna begon ik aan tapisserie-werk. Gij
zult u misschien mijne bekwaamheid in zulk soort van werk nog
herinneren. Men gaf mij een bijna nog niet begonnen tapijt, dat
ik zoo spoedig mogelijk af moest maken; ik werkte er vijf dagen
van den vroegen morgen tot middernacht aan, zoodat mijne oogen
er zeer van deden, en kreeg eindelijk een thaler loon daarvoor."
Na eenige oogenblikken gezwegen te hebben, vervolgde zij:
„Mijne gezondheid begon er door te lijden. 01 overmatige in
spanning, ontevredenheid en gebrek zijn op zichzelven reeds drie
zware ziektenwij hadden nauwelijks het noodigste levensonderhoud.
Daar hoorde ik op zekeren dag het was in het midden van
November dat een buurvrouw van het waarzeggen leefde en dat
ze een goed inkomen had. De armoede maakt iemand nadenkend
en ik overlegde bij mijzelven, dat ook ik misschien aanleg voor
die zaak had. Toen besloot ik, na een harden en zwaren strijd
ter wille van mijne kinderen, niet voor mijzelven, mijnheer de
assessormijn geluk te beproeven en annonceerde in de cou
ranten, dat eene vrouw in die en die straat de kunst verstond
de toekomst te voorspellen. Binnen weinige dagen had ik zooveel
verdiend, dat ik een betere woning kon huren en betere kleeding
voor mij en mijne kinderen kon aanschaffen. Zooals ge ziet,"
aldus besloot ze met bitterheid, „de dwaasheid mijner medemenschen