I 1872. N°. 114. Zondag 22 September. 30 Jaargang. De Troonrede, Uitgever A. A. BAKKER Cz. lluis, 2 a 1 fis HELDERSCHE KV NIEUWEDIEPER COURANT. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1.30. franco per post - 1.65. Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cent. elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. f 205 f 191 7,11 2. 2 114. 3de li kilo; ■6 vet VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS I Naar Oost-lndië: via Triëst 1 Oct. 's avonds 6 u. 25 m. h Marseille 26 Sept. 's avonds 6 u. 25 m. Brindisi 3 Oct. 's avonds 6 u. 25 m. West-hidië: viaSouthampton 30 Sept., 's morg. 6 u. 25 m. Suriname via St. Nazaire 4 Oct., 's avonds 6 u. 25 m. Kaap de Goede Hoop: 23 Sept.,'s morg. 6 u. 25 m. u via Triëst 22 Sept., 's m. 6 u. 25 m. Jaarlijks op den derden Maandag in September wordt, naar grondwettig voorschrift, de zitting onzer Wetgevende Kamers door den Koning geopend. De Koning houdt bij gelegenheid tot de Vertegenwoordigers eene toespraak, welke in eenige algemeene zinnen den toestand van het Eijk en zijne koloniën wordt blootgelegd, en vervolgens een overzicht wordt gegeven van de voornaamste wetten of maatregelen, welke de regeering denkt voor te stellen. Het eerste gedeelte verkondigt eenige algemeen bekende Jaadzaken en wekt doorgaans weinig belangstelling, behalve lij de leden der Kamers, die hoofsch genoeg zijn om, in lunne adressen van antwoord, hunne bijzondere ingenomen heid met de gedane mededeelingen te betuigen. Het publiek daarentegen stelt hoofdzakelijk belang in ééne paragraaf, g.1. die, welke 's lands geldmiddelen betreft, en maakt daaruit op of de belastingen in een volgend jaar op het lestaande cijfer behouden of wel verhoogd zullen worden. Gelukkig kan het daaromtrent ditmaal gerust zijn,,'s Lands geldmiddelen bevinden zich in niet ongunstigen toestand." In gunstigen dus? Neen, dat is wat al te veel gezegd; niet slecht is nog niet best, maar hoogstens goed, en daar c., mogen wij reeds tevreden meê zijn. De geraamde uitgaven zullen dan ook zonder buitengewone hulpmiddelen bestreden ilogra unnen worden, behalve die voor den verderen aanleg der Staatsspoorwegen. Dat klinkt anders dan een jaar geleden, oeu verbetering der Staatsinkomsten werd noodig geacht, loewel het later bleek, dat de Indische potjes nog zooveel inprj 19 vs i fl< 1; vt u pii kiloj n fï delbu kilof £ieviti 0 Es i, II prijs kw. >1 fll 40 long a gel jwat 3 veud iger. koekt: 56^ 65 j 87i 30J 251 251 18| 41 981 86 91! 89 75 93! 250 219{ 100! 58| 59ó 63Ü Een schets uit Parijs. (Slot.) Onderscheidene maanden verliepen. In mijns vaders huis ging es weder zijn ouden geregelden gang. Mijn vader hield zich ivertuigd, dat Fleurant zich naar Amerika begeven had, maar op «n zekeren avond trad deze het kantoor binnen. „Gij zijt nog altijd hier?" vroeg mijn vader verwonderd. „Ik kom u mijn schuld aflossen," zeide Fleurant, terwijl hij een el, geld bevattende, op de schrijftafel nederlegde. «Dit is maar Wits de geldschuld," voegde hij er bij, «want wat uwe welwil- tndheid, die gij mij betoond hebt, betreft, in dat opzicht zal ik el eeuwig uw schuldenaar blijven." „Gij hebt dus eene betrekking weten te verkrijgen?" vroeg mijn „Sedert drie maanden ben ik aangesteld in de Brigade de Sureté." Verschrikt sprong mijn vader van zijn stoel op. v De „Brigade de Sureté" was namelijk een politie van zekerheid, 'Wal saamgesteld uit ontslagen dieven en andere doortrapte boos- richten, die onder het bevel van den zoo zeer beruchten Vidocq stond in aan wiens speuroogen niet gemakkelijk een misdadiger ontsnapte. „Mijne tegenwoordige betrekking had ik voor u verborgen kun- ien houden," zeide Fleurant, de gewaarwording mijns vaders merkende, „maar ik acht, ik vereer u veel te veel, dan dat ik u liet de volkomene waarheid mededeelen zou. Het ambt, dat ik kans bekleed, strekt zich niet uit tot liet opsporen van zakkerollers; mg veel minder laat ik mij er toe gebruiken om politieke gè- prelken af te luisteren en alzoo den spion te spelen. Ik leg er zij op toe om eiken ontslagenen, onverbeterlijken galeiboef, die in btijs bij menigte omdwalen, in het oog te houden, zoomede die hn ongelukkige zich ten prooi kiest, die met hem in liet bagno in geweest, en hem van den weg van zelfverbetering afhoudt en Itier tot misdaad tracht te verleiden. Ik meen daardoor de natschappij een gewichtige dienst te doen en ik bevredig boven dien ik wil het gaarne bekennen tevens een onweerstaanbaar iraakgevoel, dat mij bezielt." „Zijt gij ook dien man op het spoor gekomen, die u uit mijn is verdreven heeft?" vraagde mijn vader. handwerk heeft hij voor het tegenwoordige moeten staken. 63i ES 256 666 158 50j 73i sedert drie weken is hij op eene voor hem geschikte plaats zekerheid, en hij zal daar wel een lange reeks van jaren zijn verblijf moeten houden," zeide Fleurant. «En vreest gij niet voor uw leven op uwe tegenwoordige loop- laanhernam mijn vader wederom. «Ik ben sterk en niet ongewapend," antwoordde Fleurant, terwijl Hj een langen dolk uit een zijzak te voorschijn haalde. Er kleeft toch nog geen bloed aan!" riep mijn vader ver stókt uit. «Goddank 1 tot dusverre nog niet," antwoordde Fleurant. Het gemoed mijns vaders werd met vrees vervuld over het toe- bfflstig lot van Fleurant. Het onderhoud trachtte hij af te breken, toen hij van Fleurant scheidde, noodigde hij hem niet uit om Jjne bezoeken te herhalen. Nimmer heeft Fleurant zich ook weder zien. Jaren later werd in onze fabriek nog dikwijls over hadden opgeleverd, dat de verbetering voor het oogenblik onnoodig was; eene gelukkige uitkomst, welke ongelukkig de verbetering van ons belastingstelsel op de lange baan schoof en een ministerie deed vallen. Omtrent andere onderwerpen wordt zeer weinig bericht; buitenlandsche betrekkingen, landbouw, veeteelt, visscherij, handel en nijverheid worden, schier in telegrammenstijl, met een enkel woord genoemd, onze groote haven-, kanaal- en spoorwegwerken, ons middelbaar- en lager onderwijs verzwegen. Land- en zeemacht worden met een krulletje meer bedacht, zij bieden dan ook den overgang om tot het tweede gedeelte der rede te komen, dat den parlementairen arbeid voor de aangevangen zitting te raden geeft en alzoo begint met de groote zaak, welke reeds het vorige kabinet voorop stelde en bij den huidigen toestand van Europa hare groote beteekenis blijft behouden's lands verdediging. Op dit gebied zal een voorstel gedaan worden tot verbete ring van de samenstelling en bet gehalte van ons leger, door wijziging der wet op de nationale militie, terwijl op de begrooting de middelen worden aangevraagd om krachtig de verbetering voort te zetten van die verdedigingswerken, omtrent welker noodzakelijkheid geen verschil van gevoelen bestaat. Bij het groot verschil van meeningen over ons vestingstelsel en de moeilijkheid om het deswege vooraf bij de wet eens te worden, is dit zeker het beste wat men doen kan. Daardoor gaat geen kostbare tijd meer verloren en kunnen ten minste de gewichtigste en laatste bolwerken onzer onafhankelijkheid in voldoenden staat van tegenweer gebracht worden. De verandering der rechterlijke inrichting wordt de over weging der Staten-Generaal aanbevolen, 't Blijkt niet duidelijk of bier het daartoe vroeger ingediende wetsontwerp, waartegen vele bezwaren gerezen zijn, bedoeld wordt. De verbetering van ons rechtswezen wordt van deze, voor aanmerkelijke hervorming noodige verandering niet geheel afhankelijk gesteld, maar omtrent eenige bepaalde punten zullen voordrachten tot verbetering der wetboeken worden aangeboden, een voornemen, dat evenzeer goedkeuring verdient bij den veelomvattenden arbeid eener geheele her- liem gesproken, maar door arbeiders, die hem nooit gezien en nimmer gekend hadden. Allerlei avonturen dichtte men hem toe, zoodat hij eindelijk in de vertellingen der arbeiders tot een waren romanheld geworden is. Ik, die als twaalfjarige knaap hem in het vaderlijk huis meermalen gezien had, herinnerde mij zijne gestalte nog zeer goed en luisterde met belangstelling zoo dikwijls mijn vader van hem sprak. Menig tiental jaren is sedert dien tijd in den stroom der tijden opgenomen. Mijn goede vader rust reeds sedert jaren in het graf en, bij de menigvuldige zorgen voor een talrijk huisgezin, rijzen de heelden uit mijn eerste jeugd steeds zeldzamer in mijn geheugen op. Daar brak de verschrikkelijke, voor Frankrijk zoo noodlottige oorlog, uit en alsof deze oorlog nog niet genoeg ongeluk, jammer en ellende over mijn arm vaderland gebracht had, verscheurden Frankrijk's zonen zich onderling. Op den bloedigen winter volgde een nog bloediger lente. De bloeimaand werd voor ons, Parijze- naars, een maand van huivering en schrik. De donder der kanonnen, het geknetter der Chassepot-geweren hadden de vogels uit de bloeiende takken der boomen van de Elyzeesche velden verdreven, en waar vroeger scharen van vroolijke wandelaren zich verdrongen, lagen thans stervenden en lijken door elkander. Met een angstig hart legde men zich des avonds ter ruste, en als de morgen aanbrak zag men sidderend en bekommerd den komenden dag te gemoet. Intusschen naderde de ure der beslissing steeds meer en meer. Het was Dingsdag den 23 Mei. Men vocht in den Faubourg Saint-Uonoré en op de barricaden in de rue Koyale, waar reeds vele huizen in lichtelaaie vlammen stonden. Mijn zoon had, zonder mij daartoe verlof te vragen, onze woning verlaten, om een aan ons verwante familie te bezoeken. In de rue St. Lazare wilde hij terugkeeren, toen een Commune-man hem aangreep en hem mede naar de strijdplaats wilde sleepen. Beiden worstelden met elkander en reeds wilde de Commune-man van zijn wapen gebruik maken, toen een vuist hem een slag in den nek gaf, die hem bewusteloos ter aarde deed nedertuimelen. Op hetzelfde oogenblik knalde er een schot, dat het rechter scheenbeen van den bevrijder van mijn zoon kwetste en hem duizelig maakte, zonder evenwel hem zijne tegenwoordigheid van geest te ontnemen. De gewonde was een groote, breedgeschouderde grijsaard met sneeuwwitte haren. „Draag mij naar mijne woning," zeide hij tot de lieden, die er in den tusschentijd bijgekomen waren. Mijn zoon, die in den strijd zijn linkerarm verstuikt had, was eene bezwijming nabij. Hij vermande zich echter en wist eenige mannen te bewegen, die den gewonde onder zijne hegeleiding naar zijne woning in de rue Maubeuge brachten. Deze woning was op de vijfde verdieping en bestond slechts uit een kleine kamer met alcove. De grijsaard noemde zich Franqois. Terstond ontbood mijn zoon een chirurgijn, die de wonde verbond en haar voor niet gevaarlijk verklaarde. Nadat mijn zoon ook zijn arm had laten verbinden, beval hij aan de mede-bewoners van het huis om den redder van zijn leven op het zorgvuldigst te verplegen, en langs vele om- en bijwegen kwam hij in ons huis terug en vertelde mij wat hem wedervaren was. Hoe gevaarlijk het ook was om op genoemden dag dat gedeelte van de stad te bezoeken, waar de gewonde woonde, zoo bedacht j vorming, welke de krachten onzer Wetgevende Macht schijnt te boven te gaan. Eene wetsvoordracht tot uitbreiding van het kiesrecht, „daar, waar het binnen te enge grenzen is beperkt," wordt eerlang toegezegd. Zij moge voornamelijk strekken tot opheffing der groote ongelijkmatigheid in den census, waar door van de gegoede bevolking der voornaamste steden een groot deel van het kiesrecht uitgesloten is. Een nieuw ontwerp tot regeling van het hooger onderwijs wordt. voorbereid. Deze zinsnede zal misschien menig een teleurstellen, die meent, dat dit onderwerp dringend herziening vereischt en reeds lang genoeg overwogen is. Wij mogen echter van den minister, die zoo kort geleden de portefeuille van binnenlandsche zaken aanvaard heeft, niet verwachten, dat hij zoo spoedig met zijne voordracht gereed zal zijn, daar is tijd van studie en overweging voor noodig, welke wij hem gaarne gunnen. Omtrent de koloniën is de troonrede betrekkelijk uit voerig, al zwijgt zij geheel van het Indische tarief. Met genoegen verneemt men echter, dat de regeering door ondersteuning van Staatswege het tot stand komen van betere middelen van gemeenschap in Oost-lndië wil bevor deren (blijkens de Indische begrooting wenscht zij op Sumatra voor eigen rekening spoorwegen aan te leggen, het op Java, overeenkomstig het door de meerderheid der Tweede Kamer te kennen gegeven verlangen, aan den particulieren ondernemingsgeest overlatende), en dat zij krachtiger hulp wil verleenen aan de West-Indische kolo niën, bij de moeilijke omstandigheden welke deze, door het gebrek aan arbeiders bij het eindigen van het Staats toezicht over de vroegere slaven, te gemoet gaan. In Suriname zal dit voornemen, ook reeds blijkende uit de kon. besluiten van 10 dezer tot wijziging van de verorde ning betreffende het uitloven van Staatswege van premiën op den aanvoer van vrije arbeiders, een zeer gunstigen indruk maken. Maakt de openingsrede ook zoo gunstigen indruk in het moederland? Men heeft in den regel te hooge verwach tingen van dit staatsstuk en vindt zich daardoor licht ik mij echter niet lang en begaf ik mij tot hem, om hem voor de redding van mijn zoon te bedanken. Ik vond hem op zijn bed liggen, smakelijk een pijp rookende. Op mijne dankbetuiging antwoordde hij, dat hij zijn plicht gedaan had en niets meer, dat zijne wond onbeduidend was, daar de kogel slechts een spier gekwetst had. Ik zeide hem, dat het mij veel genoegen deed dit te mogen vernemen, maar dat, ofschoon het nu al wezen mogt dat zijn toestand volstrekt niet gevaarlijk was,, dit echter mijne dankbaar heid niet verminderde. „Vermoei toch vooral niet," aldus besloot ik voor het oogenblik mijn gesprek met hem. „Morgen zal ik u weder komen bezoeken, en mogt het wezen, dat gij het een of ander noodig hebt, zoo neem gerust de vrijheid iemand tot mij te zenden." Ik legde mijn kaartje op de tafel en noemde mijn naam en woning. Nauwelijks bad ik mijn naam uitgesproken, toen de grijsaard zich snel oprichtte en uitriep: „Gij zijt George H. de eenige zoon van den fabrikant Claude II. „Die ben ik," gaf ik hem ten antwoord. „Zoo heb ik dan bet geluk gehad de weldaden van den groot vader aan den kleinzoon te vergelden!" riep hij uit. „Ik ben Fleurant!" „En gij noemt u tegenwoordig Fran^ois?" zeide ik, niet weinig verrast. „O, ik beu meermalen van naam veranderd!" zeide hij met een diepe zucht. „Ik heet noch Framjois, noch Fleurant." Ik wilde geen onaangename herinneringen bij hem opwekken en daarom zweeg ik. Hij begon weder van mijn vader te spreken en vertelde mij dat diens dood hem veel smart en droefheid veroorzaakt had. „Gij weet dus dat mijn vader gestorven is?" vraagde ik hem. „Ik ben bij zijne begrafenis tegenwoordig geweest," gaf bij mij ten antwoord, en ik geloof niet, dat iemand met meer droefheid in het hart dan ik die ter aarde bestelling heeft bijgewoond." Ik zag hem na die eerste ontmoeting dagelijks. In plaats echter van te genezeu, zooals de doctor gezegd en ik gehoopt had, werd hij dagelijks zwakker. Veertien dagen geleden zeide hij zeer be daard en met helderheid van geest: het loopt met mij ten einde. In een oogenblik van hartstochtelijke drift heb ik een moord begaan; doch twee menschen heb ik van een wissen dood gered. Ik hoop, dat dit mij daar boven ten goede zal zijn aangeschreven. Gelooft gij dat ook?" Ik knikte toestemmend. Toen ik den volgenden avond zijne woning binnentrad, vond ik hem niet meer onder de levenden. Nu weet gij, wie de man is geweest, aan wien ik en mijn zoon de laatste eer hebben bewezen. „Uw verhaal," merkte ik op, „heeft eene gaping. Wat is er geworden van de vrouw van Fleurant?" „Kort voor zijn dood heeft hij tot verscheidene malen toe een oude blinde vrouw mij dringend aanbevolen," zeide mijn vriend. „Ik heb haar terstond opgezocht en haar uit haar eng en benauwd dakkamertje in den Faubourg St. Antoine in een gasthuis laten overbrengen, waar zij hare laatste levensdagen zorgeloos kan door brengen. Den sluier, die haar verleden bedekt, mag ik niet oplichten."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1872 | | pagina 1