Door den kerkeraad der Herst. Ev. Luth. gemeente
alhier is, ter vervulling der alsnog voortdurende predikants
vacature, het navolgende drietal opgemaaktA. M. Kesper,
pred. te Woerden; J. H. Schwill, pred. te Hoorn; Daniël
Snijder, proponent te Amsterdam. Op Zondag 8 Dec. zal
hieruit eene keuze worden gedaan.
Naar wij vernemen, hebben zich de zangvereeniging
Cecilia, de rederijkerskamer Olympia, het Israëlitisch Jon-
gelings-Collegie Eendragt baart Genoegen en het letter
minnend genootschap Liefde tot Kunst bereid verklaard, om
door hunne medewerking de nog overige volksvoordragten,
die van wege het plaatselijk departement der Maatschappij
tot Nut van 't Algemeen in dit saizoen alhier zullen ge
houden worden, op te luisteren. De eerstvolgende voordragt
zal med°. Dec. plaats hebben.
Beroepen bij de Herv. gemeente te Petersburg ds.
H. A. Gillot, pred. te Zierikzee; te Haarlemmermeer,
ds. Krayenbelt, van Alkmaar.
Aangenomen het beroep naar Gorinchem door ds. W.
Zegers, te Alphen aan de Rijn; naar de Remonstr. gem.
te Delft door ds. Jorissen, te Nieuw-Vennep.
De raad der gemeente Winkel heeft de tractementen
der hulponderwijzers verhoogd met 25 en daardoor gebragt
op 375 en 425. Omtrent een voorstel tot verhooging
der jaarwedde van den hoofdonderwijzer, die 900 bedraagt,
staakten de stemmen, en zal mitsdien in een volgende ver
gadering worden beslist.
Door den gemeenteraad van Beverwijk werd jl. Vrijdag
aan den -heer F. A. Gertenbach, bij gelegenheid van zijn
SOjarige dienst als bediende aan de gemeente-secretarie,
een stel zilveren lepels en vorken als aandenken en blijk
van waardeering zijner werkzaamheid aangeboden. Ook
van particulieren ontving de jubilaris vele bewijzen van
ingenomenheid.
Men schrijft uit Brussel aan de N. Rott. Crt.:
„Het gouvernement zal binnen kort een wetsontwerp
indienen tot afschaffing der opcenten, ten bedrage van 5 fr.,
op Nederlandsch gedistilleerd."
De procureur-generaal van het Provinciaal-geregtshof
in Utrecht verzoekt in het Politieblad opsporing, aanhouding
en opzending van Maria Margaretha van Frankenhuijsen,
bijgenaamd Scheele Griet, oud 44 jaren, laatstelijk direc
trice Van het Protestantsch landbouwkundig opvoedings
gesticht voor verwaarloosde en verlaten kinderen teMontfoort.
In haar signalement komt o. a. voor, dat ze heeft een
breed, mager en bleek aangezigt, en een spitse neus en
mond: ze is bijziende en knijpt, met iemand sprekende, de
oogen bijna digtze spreekt op zachten toon en zeer lang
zaam, op beide wangen heeft ze een kleine roode vlek. Zij
is, wegens mishandeling van verpleegden in gemeld gesticht,
bij verstek verwezen tot een jaar cellulaire gevangenisstraf.
Jl. Zaturdag morgen heeft op het fort Honswijk bij
Utrecht, een treffend ongeluk plaats gehad. Bij het ledigen
van granaten is er een gesprongen, waarbij de korporaal
M. doodelijk gewond en den kanonnier v. d. A. beide
armen verbrijzeld werden. Op het bekomen berigt te Utrecht
is de eerstaanwezende officier van gezondheid, dr. Weteling,
met nog 2 officieren van gezondheid onmiddelijk naar de
plaats van het onheil gegaan, om bijstand te verleenen.
De korporaal is korten tijd daarna overleden en met den
kanonnier naar het hospitaal aldaar overgebragt, waar de
laatste beide voorarmen zijn geamputeerd. (U. D.)
Aan de acte van beschuldiging door den procureur-
generaal opgemaakt tegen Jan van Druten, oud 42 jaren,
groenteboer, geboren en wonende te Arnhem, ontleenen
wij aan de Arnh. Crt. o. a. het volgende:
In de maand April dezes jaars overleed de vrouw van
den beschuldigde.
met hem bewogen.
In den eerstvolgenden dag zag ik de gravin en Bemeny slechts
ter loops, beiden schenen zich onbeschrijfelijk gelukkig te gevoelen.
Den daaropvolgenden dag begaf ik mij naar Weenen en kwam
eerst na vijf maanden te Pesth terug. In dien tijd had ik van
vrienden uit die stad vernomen, dat Bemeny zich veel minder in de
wereld bewoog, dat bij veel schreef, of liever, dat hij de gravin
veel dicteerde, die zich geheel aan hem toewijdde. Zijn peu was
in de dagen van zijn jeugdiger leeftijd niet vuriger, behagelijker,
maar ook soms niet bijtender geweest dan thans; het scheen, dat
de gravin grooten invloed op hem uitoefende en dat zijn genie
zich met jeugdig vuur verhief. In den beginne maakte men zich
vroolijk over de verhouding tusschen hen; dat lachen hield echter
langzamerhand op, men ontdekte, dat heilige ernst in hunne ver
houding bestond.
Op zekeren avond kwam ik te'Pesth aan. Ik gevoelde mij zoo sterk
naar Bemeny getrokken, dat ik mij terstond tot hem begaf. De
bediende, die mij de deur opende, zag ontsteld en betreurde het,
dat hij mij niet kon aandienen, omdat mijnheer Bemeny zwaar
ziek was. Ik verschrikte van deze tijding.
„Is de gravin Br.... boven?" vraagde ik.
De bediende gaf mij een bevestigend antwoord. Ik overhandigde
hem mijn kaartje en beval hem aan de gravin te zeggen, dat ik
haar dringend verzocht mij te willen ontvangen.
Ik vond het in huis zwoel. Kwam dit door de lieete zomer
lucht? Kwam het van wege mijn angst? De bediende kwam terug
en verzocht mij naar boven te gaan en de gravin in het studeer
vertrek van Bemeny te willen opwachten. Een lamp brandde in de
kamer. Na verloop van eenige minuten verscheen de gravin. Zij
was vreeselijk bleek; zij zag er uit als een wandelende doode.
„Hoe lang is Bemeny reeds ziek?" vroeg ik haar.
„Sedert acht dagen," gaf zij mij ten antwoord.
„Wat zegt de doctor?" vroeg ik verder met eenigen angst.
Zij zag mij met hare uitgeputte oogen aan, en zeide: „Hij liegt."
„Hoe zoo?" ging ik vragende voort.
Met een veel vaster stem antwoordde zij. „Hij zegt: Bemeny
zal weder herstellen, maar ik weet dat Bemeny gaat sterven."
„Gravin!" riep ik verbaasd „wanhoop toch niet!"
„Bemeny zal sterven," hervatte zij.
„Wat ziekte heeft hij?" vroeg ik verder.
„Wat ziekte hij heeft?" antwoordde zij, „het einde."
Ik vroeg of ik hem zou mogen zien.
„Op het oogeublik niet, later," zeide zij. „Ik verheug mij dat
gij gekomen zijt. Gij zult het kunnen begrijpen, dat ik Bemeny
niet kan overleven. Ik durfde haar niet tegenspreken, want
Gedurende de eerste maanden daarna werd zijne huis
houding waargenomen door zijne buurvrouw, Johanna
Kuiltjes, echtgenoot van Johannes Jacobus Bouwman;
toen echter in het midden van den afgeloopen zomer eenig
verschil tusschen hen ontstond en zij zich dientengevolge
aan die zorg onttrok, werden twee zijner kinderen, zijne
beide dochtertjes, Ida, vier jaren en Theodora Maria, vijf
jaren oud, in den kost besteed bij Everdina van Kerkhof,
weduwe van Evert Mulder, wonende op het Geldersch
Spijker onder Arnhem, ten huize van welke vrouw hij zelf
nu en dan op zolder den nacht doorbragt. Den nacht van
den 30 op den 31 Aug. 11. deed hij dat niet en eerst in
den namiddag van eerstgemelden dag zag de weduwe
Mulder hem terug. Bij haar tehuiskomst, des namiddags
ten half vijf ure, vond zij hem op een bank zitten voor
haar 1 huis met zijne twee meisjes. Hij verzocht haar de
kinderen gereed te maken, omdat hij ze wilde brengen bij
eene weduwe achter de Sabelspoortmuur, met wie hij zeide
te gaan trouwen. Vrouw Muider maakte zwarigheid en
verklaarde, dat zij ze nog een veertien dagen wenschte te
houden; ook het jongste kind, Ida, verlangde te blijven en
te gaan slapen. Hij wilde evenwel daar niet van Looren,
weshalve aan zijne begeerte werd voldaan; de kinderen
werden klaargemaakt en aan hem medegegeven. Door de
stad, waar hij in de Wielakkersteeg, de rigting volgende
naar de Koepelkerk, o. a. nog is waargenomen door Johan
nes Mulder, den zoon van meergenoemde weduwe, begaf
hij zich met zijne kindertjes naar de tapperij van Johanna
Ham, weduwe van Hendrikus Johannes Gradus Daams, in
de Vijf Zinnen, om eenige borrels te drinken, en vandaar
bij het vallen van den avond naar Onderlangs. Daar, ter
plaatse van de petroleumloods bij den zoogenaamden Haspel,
liep hij met de kinderen naar de zijde van de rivier, nam
eerst het jongste meisje, Ida, op en wierp haar in den
Rijn, vervolgens haar zusje Theodora Maria,|en wierp haar
eveneens in het water. Ida verdween terstond in den stroom,
maar Theodora, welke toevallig niet zoover als Ida was
teregtgekomen, wist zich, hoewel ze reeds in het water
lag, aan éen tak van het rijshout, staande langs de rivier,
te grijpen en naar boven te komen, en is bij het slaken
van den noodkreet „vader!" door den beschuldigde verder
opgetrokken en vervolgens medegevoerd naar de buurt van
de woning van vrouw Mulder. Op eene plaats gekomen,
waar zij dat huis zien kon, heeft hij haar neêrgezet, gelast
om, te huis komende, te zeggen: „dat vader en Daatje
weg waren, dat zij in de beek waren verdronken," en heeft
hij zich uit de voeten gemaakt. Het kind is naar haar
kosthuis teruggegaan, en daar kwart voor tien uur onge
veer druipnat aangekomen. Hare verpleegster omarmende,
heeft zij haar verhaald: „Vader heeft ons in het water
gegooid; mijn zusje is verdronken; mijn vader is er ook
in gevallen en ik ben er weêr uitgekropen door mij aan
een tak vast te houden."
Deze feiten vloeijen voort uit de bekentenis van den
beschuldigde en uit verklaringen van gehoorde getuigen,
hoofdzakelijk van die, welke boven zijn vermeld.
Als reden voor zijne daad heeft hij aangevoerd, dat hij
in zijne zaken was achteruitgegaan en, geen vooruitzigt
hebbende die te verbeteren, voorzag, dat zijne kinderen
aan armoede ten prooi zouden worden, en om haar voor
die ellende te bewaren besloten had, zijne meisjes te ver
drinken, haar met dat doel bij vrouw Mulder heeft weg
gehaald en aan dezen den leugen heeft wijsgemaakt, dat hij
ze naar een ander kosthuis wilde brengen.
En wordt mitsdien Jan van Druten door den procureur-
generaal beschuldigd van:
in den schemeravond van den 31 Aug. 11., na vooraf
het plan te hebben beraamd om twee zijner kinderen, ge
naamd Ida, oud 4 jaren en Theodora Maria, oud 5 jaren,
zij had gelijk, dit begreep ik volkomen. „Ik wil," aldus ging zij
voort, „aan u mijne familie-papieren ter hand stellen, gelijk ik
reeds eenmaal gedaan heb. Gij zult uit liefde tot Bemeny die
moeite u wel getroosten en hen aan mijne moeder toezenden, met
eene verschoonende mededeeling van mijn uiteinde."
„Het is mij toch geoorloofd dezen nacht alhier te blijven?"
hervatte ik, door bange voorgevoelens aangegrepen.
„Blijf hier," zeide zij. „Maak het u zoo gemakkelijk mogelijk,
laat u een bed op de sopha gereed maken. Ik zal u later komen
afhalen om u bij Bemeny te brengen."
Met zachte schreden ging zij door een kabinet in de slaapkamer
van Bemeny. De bediende deelde mij mede, dat zij sedert acht
dagen nauwelijks een paar uur geslapen had en dan nog wel in
een fauteuil aan het bed van Bemeny. Ik ging naar een van de
openstaande vensters. De nacht was zwoel en donker. Een populier
in den tuin reikte met zijne takken tot aan het venster en zijne
bladeren schitterden in het licht der lamp. De hemel was met
donderwolken bezet, die somwijlen door zwakke bliksemstralen
verbroken werden. Ik sloeg mijn blikken op de schrijftafel van
Bemeny. Handschriften en proefdrukken lagen er verspreid. Ik
nam een blad op en las: Ideeën over de Rechtvaardigheid."
Terwijl ik las trad de gravin binnen en zeide: „Kom, hij wil u zien."
Ik ging met haar, mijn hart klopte bijna hoorbaar, ik gevoelde,
dat ik mij naar een stervende begaf.
In de slaapkamer brandde eene lamp, maar het groene behangsel
voor het ledikant van Bemeny hulde zijn gelaat voor mij in duis
ternis. Ik kon zijne gelaatstrekken niet onderscheiden. De gravin
geleidde mij naar het ledikant. Bemeny zag mij en zeide: „Wilt
gij mij zien sterven Ik geloof dat gij dan op het rechte tijdstip komt."
Ik nam de hand, die hij mij toereikte, en zeide: „Deze uwe
woorden zijn niet ernstig gemeend; binnen een paar dagen zijt gij
weder veel beter!"
„Gelooft gij dat?" zeide hij. „Ik voel zoo iets als een worm
aan den wortel knagen en ik geloof, de wortel zal spoedig door-
knaagd zijn." Na een korte pauze zeide hij: „Olga! geef mij
wat wijn."
Zij bracht hem een beker wijn en hield dien aan zijn mond.
Hij dronk langzaam. Toen zij den beker van zijne lippen nam,
zeide hij: „Olga, een kus!"
Zij gaf mij den beker en boog zich voorzichtig tot Bemeny neder.
Toen zij zich weder oprichtte zag ik, dat zij dreigde neder te
storten en ik ving haar op. Haar hart klopte geweldig; zij vatte
mijne hand en drukte die krampachtig; haar geheele lichaam beefde
en trilde; zij kon niet weenen. Het scheen dat Bemeny haar toe
stand bemerkte en zeide: „Olga, houd u bedaard, ik stel het zoo
die beiden bij Everdina Kerkhof, weduwe van Evert
Mulder, op het Geldersch Spijker te Arnhem, in den kost
besteed waren, te verdrinken, en na tot dat einde die beide
kinderen in den namiddag van dien dag, omstreeks 4 uur,
uit haar kosthuis te hebben weggevoerd en door de stad
henen naar de rivier den Rijn geleid, ter hoogte van den
zoogenaamden Haspel aan „Onderlangs" onder de gemeente
Arnhem, eerst zijn dochtertje Ida en daarna zijn dochtertje
Theodora Maria moedwillig in den Rijn te hebben ge
worpen, met dat gevolg, dat het jongste kind, Ida, onmid
dellijk in den stroom verdwenen is en door verdrinking
den dood gevonden heeft, en haar lijk in den morgen van
den 1 Sept. 11. uit genoemde rivier onder de gemeente
Wageningen is opgevischt, terwijl het oudste kind, Theo
dora Maria, die toevallig niet zoo ver in de rivier was
geworpen als haar zusje, zich heeft kunnen redden door
zich aan een rijstak vast te grijpen en langs de, zich aan
den kant der rivier aldaar bevindende, takken uit het
water te kruipen, en alzoo van
1. moord, en
2. door uiterlijk bedrijf gebleken en tevens tot eenig begin
van uitvoering overgeslagen poging tot moord, welke niet dan
door toevallige en van des daders wil onafhankelijke omstan
digheden weerhouden is en hare uitwerking heeft gemist.
Deze zaak zal ter teregtzitting van het hof van Gelder
land op a. s. Donderdag worden behandeld.
Het getuigenverhoor in de zaak der achttien werk
lieden te Emmerik, beschuldigd van deelneming aan de
ongeregeldheden te 's Heerenberg op 1 April jl., is afge
loopen. De heer Heilweg, die het Openbaar Ministerie
waarnam, zeide, dat in den regel misdaden of wanbedrijven,
in het buitenland begaan, niet vervolgd worden, maar toch
kan, volgens het Duitsche strafwetboek, eene vervolging
worden ingediend tegen „een Duitscher, die in het buiten
land eene handeling heeft begaan, die naar de wetten van
het Duitsche rijk als misdaad of wanbedrijf moet worden
beschouwd en die in de wet, ter plaatse waar die handeling
heeft plaats gehad, met straf wordt bedreigd." Deze bepaling
wordt thans toegepast wegens consideratiën voor het met
Pruissen bevriende Nederland. Beide staten zijn twee goede
huren, die geen van beide willen, dat den ander kwaad
geschiedt. Nederland zou het teregt afkeuren, wanneer er
geene vervolging werd ingesteld wegens handelingen, die
ten doel schenen te hebben om een nationaal feest, waaraan
de belijders van elke godsdienst deelnamen, te storen, al
hadden de mishandelingen, daarbij gepleegd, geene voor de
mishandelden nadeelige gevolgen. Vervolgens weespreker
op het feit, dat al de beschuldigden bij het openbaar verhoor
de bekentenissen hadden herroepen, die zij bij het voorloopig
onderzoek hadden afgelegd. Hij noemde het een betreu
renswaardig, onbegrijpelijk verschijnsel, dat ook de meeste
getuigen andere, sommige zelfs tegenovergestelde verklaringen
gedaan hadden. Vervolgens ging hij over tot de kwalificatie
der handelingen van ieder der beschuldigden, en verklaarde
5 hunner medepligtig aan de mishandeling van den rijks
veldwachter Straatman en één (Theodor Tiick) aan mishan
deling van den heer Grimm. Voor allen deed hij verzach
tende omstandigheden gelden. Zijns inziens waren zij niet
naar 's Heerenberg gegaan met opzet om gewelddadigheden
te plegen en bedoelden zij ook geen demonstratie tegen
het nationaal feest. Het verheugde hem te kunnen consta-
teeren, dat er niets was gebleken van ophitsing door
personen uit de beschaafde klasse. Veeleer scheen al het
gebeurde te zijn veroorzaakt door werklieden te Emmerik,
die uit 's Heerenberg afkomstig waren.
De jury te Wezel heeft dezer dagen uitspraak gedaan
in deze zaak. Veroordeeld zijn1. tot een jaar gevangenisstraf
WilhelmSchillo; 2. tot 6 maanden gevangenisstraf Conrad
Knist, Theodor Reintjes, Peter Ophees, Heinrich Knist,
lang uit als ik kan."
Zij plaatste zich toen aan zijn bed en nam een zijner handen in
de hare; hare gelaatstrekken stonden strak. Thans waren mijne
oogen meer aan de duisternis gewend en ik herkende de gelaats
trekken van Bemeny. "VVat was hij veranderd! Ik zag, dat er geen
hoop meer op levensbehoud bestond. Ik ging naar de studeer
kamer terug en las.
Na verloop van eenige uren riep de gravin mij zachtkens. „Hij
wordt zoo onrustig."
Hij had een zware koorts. De doctor kwam, verordende eenige
dingen en zeide mij, toen ik hem naar de trap geleidde: „Binnen
twee uur zal een groot man gestorven zijn. Bewaak toch de gravin goed."
Voor dat ik de ziekenkamer weder binnentrad, wilde ik bedaard
schijnen. Spoedig begon de strijd; Bemeny leed vreeselijk, de
leeuw sterft niet gemakkelijk. De arme vrouw hield zich bewon
derenswaardig. Ik zag dat het lijden van Bemeny haar door de
ziel sneed; maar zij sprak geen woord, en slaakte geen klacht.
Tegen den morgen naderde het einde. Hij werd rustiger; hij sprak
tot de gravin fluisterend en nauwelijks verstaanbaar. Hare ziel
hing aan zijne lippen; hij stierf.
Olga staarde bij voortduring op het ontzielde lijk, toen hij reedi
lang niet meer ademde. Tot bezinning komende, gaf zij aan mij
een sleutel en zeide: „Zijne papieren."
Ik nam den sleutel. Zij tastte in den zak van haar kleed en
haalde daaruit een klein fleschje te voorschijn. Ik wilde het haat
ontnemen; met een electriserenden blik zag zij mij aan en mijn
hand zonk machteloos neder. Ik verwijderde mij en liet haar in
hare laatste oogenblikken met haar doode eerbiedig alleen. Ik begaf
mij naar het studeervertrek en stond aan het venster. Schitterend
ging juist de zon op. Ik bedekte mijn aangezicht en weende.
Toen ik in de slaapkamer terug kwam lag de gravin met borst
en aangezicht op het lijk van Bemeny. Ik hief haar hoofd zacht
in de hoogte, - zij was dood. Geroerd legde ik haar hoofd weder
neder op de borst van Bemeny en verliet de kamer.
Eenige jaren na deze gebeurtenis bezocht ik weder de Karpathen
en zocht de leemen hut op waar ik de gravin Brvoor de eerste
maal gezien had. De hut stond nog, maar begon toch hard te
vervallen. In de hut vond ik nog de tafel en de stoelen. In een hoek
ontdekte ik een half verganen vrouwenschoen; ik nam dienen behield
hem. Ik zette mij op een stoel neder en zag nog die kleine gestalte
met die groote sprekende oogen en die kleine witte handen als
voor mij. Ik hoorde haar op haren gebiedenden toon spreken,
haar wild pianospel, en haar zacht lachen. Ik zag haar naar de
sterren opzien en denken aan Bemeny. Waar zijn zij beiden nu?
Waar is Bemeny? Waar is Olga Br
1
den
bet:
2.
alle
is
Raa
rooi
De
vera
woo
en n
lick
iers:
ter
over
Sa
tta
na
B'orc
16
2
ondi
der
bun
Eng
Biri
D
Duii
eerst
Jtan
in ti
valai
wen:
van
Zone
1
van
ilaai
iouv
kei
legt*
open
werk
arbe:
In
dat
Worc
Vict
iedei
Ei
o.
9532