Binnenland. Benoeming-en, enz. Buitenland. van alliantiën met anderen, en toen er spraak was van een tractaat, was aan Oostenrijk volkomen vrijheid van handelen voorbehouden; vermits er geen tractaat bestond, was er nog minder verbindtenis. Graaf von Beust schreef verder, dat naar zijne meening Frankrijk den oorlog met Pruisen scheen te zoeken en deze aan Frankrijks houding zou te wijten zijn en hij eindigde met te zeggen, dat, ook buiten de staatkundige overwegingen, redenen van mate- riëelen aard Oostenrijk niet zouden toelaten eene oorlog zuchtige houding aan te nemen. De hertog de Gramont kondigde terstond in de Daily Telegraph aan, dat hij het antwoord aan graaf von Beust niet schuldig blijven en zijne vroegere verklaringen be vestigen zou. In dat antwoord erkende hij, dat de Oosten- rijksche regeering de Fransche nooit tot het voeren van den oorlog aangemoedigd en dien zelfs ontraden had; maar, beweerde hij, dat die regeering, na het schrijven aan Prins Metternich van 11 Juli, en derhalve na de oorlogsverklaring, op hare vroegere verklaringen teruggekomen was en zich jegens Frankrijk formeel verbonden had. De depêche van 11 Juli, waarvan Prins Metternich hem den hoofdinhoud had medegedeeld, had aanleiding gegeven tot eene ver koeling, welke door latere mondelinge en schriftelijke op helderingen en vervolgens door de komst van graaf von Vitzthum te Parijs geheel verdwenen was. Na diens terug komst te "Weenen, had von Beust den 20 Juli aan Prins Metternich opgedragen om Keizer Napoleon en diens minister van buitenlandsche zaken bij vernieuwing te verzekeren, „dat het Oostenrijksche gouvernement, getrouw aan zijne verbindtenissen, zooals die vervat waren in de ten vorigen jare tusschen de twee Souvereinen gewisselde brieven, de zaak van Frankrijk als de zijne beschouwde en binnen de grenzen van het mogelijke tot de zegepraal zijner wapenen zou bijdragen." Voorloopig zag Oostenrijk zich nog ge dwongen eene onzijdige houding te bewaren, „ten einde het doel der gemeenschappelijke staatkunde des te zekerder te naderen," en zich niet aan een aanval van Pruisen of Rusland bloot te stellen, zoolang het niet tot tegenweer gereed was. Het hoopte echter, zooals von Beust den 24 Juli aan den gezant te Parijs schreef, in het begin van September dén veldtocht te kunnen openen. De Gramont verzekerde voorts, dat door hem met Prins Metternich en graaf Vitzthum, toen laatstgenoemde te Parijs teruggekeerd was, de grondslagen en zelfs de redactie vastgesteld was van een tractaat, waarbij verklaard werd, dat de gewapende neutralitèit der contracteerende mogendheden bestemd was om in een werkelijken bijstand van Frankrijk tegen Pruisen te veranderen. De Pruisische dagbladpers heeft de eerste mededeelingen van den hertog met zekere onverschilligheid bejegend, waarvan de Norddeutsche Allgemeine Zeitung (het orgaan van Prins Bismarck) de oorzaak vond in het vertrouwen op de vriendschappelijke verstandhouding met het tegen woordige Oostenrijk-Hongarije. Na eenige verontschuldigende woorden over graaf von Beust, uitte dat blad zich verder als volgt: „Diens antecedenten zijn geen geheim en hij was als Oostenrijksch minister gerechtigd om tegen Duitschland op te treden, indien Oostenrijks belangen dit schenen voor te schrijven. Laten wij van die beschuldigingen van bloot historisch belang tot de orde van den dag overgaan, waarop thans staat het door beide regeeringen gekoesterde en het door beide Rijken in gelijke mate voorgeschreven verlangen om de tegenwoordige hartelijke verstandhouding duurzaam te doen worden." Na de laatste verklaring van den hertog heeft hetzelfde .blad het noodig geacht, den wensch te herhalen, dat de zaak thans afgeloopen moge zijn, dewijl zij aan het onder zoek der geschiedschrijvers moet worden overgelaten. Het geen Duitschland en Oostenrijk-Hongarije te zamen verbindt, zeide de Norddeutsche, heeft eene diepere oorzaak en is geene tijdelijke toenadering. De twee Rijken zijn ter bevordering van hunne hoogste belangen van elkander afhan kelijk dat hebben de twee regeeringen duidelijk ingezien dat stemt overeen met de gevoelens der twee Souvereinen en evenzeer zijn daarvan de twee volken doordrongen. elkander in dit perikel, in deze akelige benaauwdheid, te bidden!.... Bij één van de boeren, zou waarschijnlijk dien nacht de koe kalven. Hij durfde alleen met de vrouw niet opblijven; maar ook de deur niet uitgaan, om den arbeider t,e roepen. Hij zou het toch wagenmaar eerst even uit het zoldervenster kijken, of er ook wat was!.... Zijn hoofd er half uitgestoken hebbende, trok hij het aanstonds met een vreeselijken schreeuw naar binnen... hij hoorde de kerels loopen! Zijne vrouw, die gewapend met de blaaspijp bij hem stond, sloeg van schrik achterover! De kinderen begonnen te schreeuwen: „o moetjie! moetjie! vaodjievaodjie! de dieven! de dieven1".... en de boer had wel een half uur werk eer hij zijn vrouw had bijgewasscheu met karnemelk en bierazijnAllervreemdste en inderdaad kluchtige voorvallen hebben er dien avond en dien nacht op dat dorp plaats gegrepen.... er kwam geen einde aan, als ik ze allen verhalen ging. En nu.... de eerwaarde hoorders, wat hebben zij gedaan, en waar zijn ze aangeland?... Ten einde raad, hebben ze zich naar de pastorie begeven, daar aangescheld en gevraagd om dominé te spreken. De dominé, als ieder dominé, hoorders van gewone menschen wetende te onderscheiden, had hen in de kerk reeds aanstonds daarvoor aangezien. Nu, voor den gehoorde staande, terwijl ze hunne wederwaardigheden op het dorp verhaalden, en verklaarden wie ze waren, van waar ze kwamen, en met welk doel, zal het niemand verwonderen dat de dominé, aan het woord ge komen, zijn leedwezen betuigde over de wijze, waarop zijne respcctive gemeenteleden hen, mannen, die om der wille van Zijn Eerw. zulk een verren togt naar een hun vreemd land ondernamen, hadden bejegend, dat hij hen uiterst beleefd ontving, en hun, al moest hij zich met zijne vrouw dien nacht dan ook wat behelpen, nacht kwartier aanbood. Zij namen dit aanbod natuurlijk aan. De vrouw van den dominé was er op bedacht en was in de gelukkige gele genheid hen meer voor te zetten, dan waarop vrouw Sara voor eeuwen hare drie vreemde gasten onthalen kon. De hoorders hebben alzoo, overal verjaagd, eindelijk bij den gehoorde een gastvrij en veilig verblijf gevonden, en daar verkeerd en den nacht doorgebragt als in Abrahams tente. Vóór zonsopgang moeten ze weer vertrokken, zijn, want niemand heeft de vreemde kerels, waarvan zooals de dominé zegt ieder het zijne blijft gelooven, later meer gezien. 21 Jan. 1873. (Arnh. Crt.) Wij mogen het voor den vrede van Europa gelukkig achten, dat Pruisen aan deze kwestie niet meer gewicht hecht, of althans schijnt te hechten; dat 't het thans bevriende Oostenrijk niet verdenken wil van vijandige ge zindheid in moeilijke omstandigheden, en de zaak eenvoudig tot de geschiedenis verwijst. Maar hoe wij ook over het incident-Gramont-von Beust mogen denken, het heeft onze overtuiging volstrekt niet gewijzigddat de snelle en doortastende aanval van Duitschland en de daardoor behaalde overwinningen te Weissenburg en Wörth eene uitbreiding van den oorlog buiten Frankrijk voorkomen en andere mogendheden van deelneming aan den krijg weerhouden hebben. HELDER en NIEUWEDIEP, 28 Januarij. Even als in onderscheidene andere garnizoensplaatsen, heeft alhier jl. Zondag eene tooneelvoorstelling ten voor- deele van den ongelukkigen kanonnier van den Akker plaats gehad. De tooneelstukken „Gustaaf Heller" en „Groote lui" zijn te dier gelegenheid opgevoerd, terwijl mede een paar voordragten op- de piano werden ten beste gegeven. Aan de heeren W. Boll en P. C. Steilberg, leer lingen aan de school voor de zeevaartkunde van den onderwijzer A. J. Leijer alhier, is door de commissie voor het examineren van varenslieden te Amsterdam het diploma van eersten stuurman toegekend. De mailboot Conrad zal op Zondag 9 Febr. weder van hier naar Batavia vertrekken. De mailboot Prins van Oranje is den 25 dezer des namiddags Gibraltar gepasseerd. Alles wel. Aan boord van genoemden bodem bevinden zich de volgende passagiers: kapt. der inf. Dompseler, luit. ter zee de Lange, luit.-magazijnm. Muller, de hh. Kampf, echtg. en kinderen, Crietee, Dammers en 2 kinderen, Huijser, Koek, Overgaauw, Pennis, v. d. Lith, Meten, de Val, echtg. en 2 kinderen, Ruzette, wed. Tromp, 2 dames Giltay, 34 gepasp. militairen, 2 onderofficieren en 18 militairen, 4 veroordeelden en 8 ontslagen veroordeelden. Beroepen te Koog en Zaandijk ds. H. W. Huide koper, te Bolsward. In de omstreken van Enkhuizen wordt nog dagelijks versche bloemkool gesneden. In de vorige week is door een ingezetene van Grootebroek in eens voor 32 van die groente geoogst en verkocht. Men schrijft uit 's Hage aan de Arnh. Crt., dat behalve de heer van Voorthuyzen, nog twee leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal het plan hebben om hun mandaat neder te leggen, en wel twee zeer geachte leden der liberale partij. Dezer dagen zijn te Sneek 48 koeijen geslacht ver dacht van longziekte. Te Heeg zijn eveneens 33, en te Nijland 20 beesten afgemaakt. Aan het Mail-Overzigt van het Bat. Handelsblad ontleent men het volgende: Het belangrijkste nieuws, dat men te melden heeft, is de nederlaag, geleden door onze troepen te Pankadjene, waar de muiteling kraeng Bonto Bonto te Bara-Batoea een versterking had opgeworpen. Onze krijgsmagt rukte in twee kolonnes, de eene onder aanvoering van den chef der expeditie, majoor Meijer, de andere onder kapitein Lubeck, langs twee verschillende wegen tegen Bara-Batoea op. De hoofdversterking van Bonto Bonto lag achter en tusschen rotsblokken, doch daarvoor was een tweede ver sterking opgeworpen van ongeveer 10 el breedte, waarvan de borstwering uit boomstammen en bamboe-doeri bestond, terwijl de tusschenruimte met randjoes beplant was. Tot tweemalen toe werd storm geloopen tegen de sterkte, doch telkens waren onze soldaten genoodzaakt te wijken voor het hevige vuur des vijands, dat ons 4 dooden en 43 ge wonden kostte. Onder deze laatsten bevinden zich de officierenmajoor Meijer en de luitenants Schultz, van Mourik, Tenta, Waagen en Loomeijer. Den volgenden dag bleek het, dat de benting door de opstandelingen verlaten was, die volgens ingekomen berigten, een twaalftal dooden en dertig gekwetsten telden. Waarheen zij waren getrokken, wist men niet. Het berigt in de Java-Bode komt in hoofdzaak met bovenstaande overeen. Volgens een particulier berigt, ontleend aan een allezins vertrouwbare bron, wordt ons medegedeeld, dat het gevecht 1| uur heeft geduurd. Men bemerkte niets van den vijand, die zich in de rotsen had genesteld en uit zijne schuilhoeken een moorddadig vuur op onze troepen onder hield. Men telde vau onzen kant 45 gesneuvelden en 100 gekwetsten, onder de laatsten zijn 6 officieren en de kommandant der expeditie. Ook de offic. van gez. der zeemagt A. Pieters, die zich mede uitstekend heeft ge houden, is vrij ernstig gewond. De heer S., te Steenwijk, uitgever van een almanak, bevond zich verleden jaar op reis en zocht voor een hem overvallende regenbui een schuilplaats op een hoeve. Toen de heer S. al pratende zich nader bekend maakte, zeide de boer: Je ben dus dij uutgever van de almenak. Allo dan as de blde deur oet; ie hep ummers mooi weer in 't almenak staon, en nou zui hier komen schuilen. Thiers moet in den rouw over Napoleon, daar de ex-Keizer even als hij ridder van het Guiden Vlies was, en de statuten bepalen, dat men over elk gestorven lid dier orde rouw moet dragen, wil men 't ridderschap behouden. Netsjajeff, de bekende zamenzweerder in Rusland, is tot twintig jaren dwangarbeid veroordeeld. De republikeinsche werklieden te Madrid zullen een monsterbanket aan den heer Castelar aanbieden. Men rekent op duizend couverts. De Keizerin-moeder van Brazilië is jl. Zondag te Lissabon overleden. Aan ilen heer mr. C. H. Q. van Strijen is, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend als kapt. bij de dd. schutterij te Hoorn, en ah zoodanig benoemd de heer H. Kroon Dz. Benoemd tot ridder der orde van den Nederl. Leeuw de heer H. F. G. Wagner, gouverneur van Curaijao. Oost-Indië. Verleendeen tweej. verlof naar Nederl. wegens ziekte aan den hoofding. adviseur voor het vak van scheepsb. in Ned.-Indië F. Vos. Benoemdtot hoofding., adv. voor het vak van scheepsb. in Ned.-Indië, de hoofding. voor het vak van scheepsb., eerstaanw. ing. bij het marine-établ. te Soerabaija, S. Meihuizen; tot hoofding., eerstaanw. ing. bij het marine-établ. te Soerabaija, de ing. 1ste kl. voor het vak van scheepsb. eerstaanw. ing. bij het marine-établ. te Onrust B. L. W. Eibachtot ing. Iste kl. voor het vak van scheepsb. bij het marine-établ. te Soerabaija de ing. 2de kl. bij gen. inr. D. Boeke; tot vaste werkl. ketelm. bij de fabriek voor de marine en het stoomw. te Soerabaija P. v. d. Wal, laatstelijk die betrekking bekleed hebbende, thans op non-act. en de bij gen. fabriek te werk gestelde werkm. bij de algem. dienst W. den Hond. Overgeplaatstvan het marine-établ. te Soerab. naar dat te Onrust, de ing. 1ste kl. W. B. Mensing, wordende hem opgedr. het ambt van eerstaanw. ing. voor het vak van scheepsb, bij laatstgen. inrigting. Vergunning verleendom te repatriëeren, wegens langd. verblijf in Oost-Indië, aan de luits. ter zee 2de kl. J. J. Kraakman en J. L. Hordijk en den scheepskl. W. K. M. Hazen. Volgens bij het departement van Koloniën ingekomen berigten, waren de rails op den spoorweg Samarang-Vorstenlanden den 28 Dec. 11. gelegd tot het eindstation Willem I, en is de spoorweg van Batavia-Buitenzorg door de regering goedgekeurd, zoodat die den 1 Febr. voor het publiek verkeer kan worden opengesteld. Engeland. Volgens de beschrijving van de geredde personen, moet 't tafereel aan boord van de Northfleet, na de aanvaring, hartverscheurend zijn geweest. De meeste passagiers waren te kooi, en kwamen dus in hun nachtgewaad op 't dek. Nu volgde een vreeselijke verwarring. Als razenden vlogen mannen, vrouwen en kinderen dooreen, of verdrongen zich bij de booten. Dank zij de koelbloedigheid van kapitein Knowles die zelf verdronk, doch wiens jonge vrouw, met wie hij pas een maand gehuwd was, gered werd, konden een paar sloepen behoorlijk in zee gelaten worden. Zóó, en met hulp van een loodskotter en een sleepbootje, die spoedig waren toegesneld, werden 97 personen opgevischt, De overige 280, passagiers en bemanning, zijn allen ver dronken. De Northfleet zonk naauwelijks drie kwartier na de aan varing. Zij ligt in 12 vademen water, zoodat haar bovenste tuig zigtbaar is. De meesten van de mannelijke passagiers waren arbeiders, die met hun gezinnen emigreerden, om te gaan werken aan een spoorweg in Van-Diemensland. Twee belooningen, van 100 p. st. elk, zijn uitgeloofd aan dengeen die de stoomboot zal aanwijzen, welke deze ver schrikkelijke ramp veroorzaakte. De verontwaardiging, over 't onmenschelijk gedrag van de bemanning dier onbekende stoomboot is even algemeen als billijk. Men houdt er de Murillo voor, die, nadat ze met een lading rails en andere goederen van Antwerpen naar Lissabon was vertrokken, den eigenaar en de loods te Dover aan wal zette op Woensdag avond ten 8 ure 45 minuten. Volgens Daily News zou de eigenaar van deze boot zelf van meening zijn, dat de Murillo het ongeluk heeft veroorzaakt en terstond na de botsing gezonken is. Den 23 werd het officiëel onderzoek op DoverCustom House voortgezet. De heer John Beveridge, de eenige die in het leven is gebleven van de passagiers die zich op het dek bevonden toen de botsing plaats had, werd gehoord. Hij verklaarde dat de wacht vijf minuten voor den schok de vreemde stoomboot waarschuwde; dat het licht in het want helder brandde. Hij verhaalde verder, dat de kapitein van de Northfleet geen oogenblik zijne zelfbeheersching verloor, dat de officieren en de equipage tot het laatste oogenblik de bevelen gehoorzaamden. Een der schepelingen vertelde aan de groote tafel van 't Zeemanshuis te Dover zijn wedervaren. „Ik heb," zeide hij, „alles van 't begin tot het einde gezien, want ik stond op het voorschip toen ik de wacht hoorde roepenSleamer a-hoy! Een oogenblik later kwam een zwart gevaarte in den donkeren nacht te voorschijn, een vreeselijk gekraak deed zich hooren en ons schip waggelde als 't ware heen en weder. Ik kon gemakkelijk een ketting van de stoom boot hebben gegrepen en aan boord zijn geklommen en wenschte dat ik het gedaan had, niet om de 100 p. st. t6 verdienen, maar omdat ik gaarne de kerels zou zien hangen, want als er ooit een moord gepleegd is, dan maakten zij zich daaraan schuldig, toen zij wegstoomden en 400 onzer als honden lieten verdrinken. Ik ging niet over, omdat ik begreep dat de stoomboot bij zou leggen en als 't bleek dat er gevaar was ons over zou nemen, maar neen! zij stoomde achteruit en eenmaal vrij van ons, verdween zij spoedig in de duisternis, ofschoon haar werd toegeroepen te blijven, omdat er zooveel landverhuizers aan boord waren. De kapitein was op het dek voordat de trilling, die den schok volgde, voorbij was. Ik begreep, dat ik 't best deel aan de pompen te helpen, maar plotseling riep iemand: „Het schip zinkt!" en alles verliet de pompen en een wedren begon om in de booten te komen. Er waren zes booten aan boord. Het was: ieder voor zichzelf en God voor allen! Slechts 4 van de 90 vrouwen geraakten in de booten, maar 't was ten deele haar eigen schuld, dat et zoo weinig werden geredsommigen liepen als krankzinnig rond, anderen zochten hare echtgenooten en kinderen et daardoor verloren zij de kans. Om evenwel de waarheid te zeggen geloof ik, dat alleen de kapitein en de bootsmaJ zich om haar bekreunden, de laatste droeg zorg voor df

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1873 | | pagina 2