Woensdag 7 Mei. 1873. N°. 55. 31 Jaargang. BEKENDMAKING. KADASTER Het „Eindtractaat" met België, Uitgever A. A. BAKKER Cz. HTHi BETREFFENDE Dl» OORLOG HET AT». HELDERSCHE KV MEI WEDIEPER COURANT „"Wij huldigen het goede." Verschynt Dinqsdaq-, Donderdag- en Zatuedag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1.30. ti franco per post - 1.65. Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163. Prijs der Advertentiën Van 14 regels 60 cent. elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS [Jaar Oost-lndië: via Triest 13 Mei 's avonds 6 u. 25 m. f Marseille 8 Mei, 's avonds 6 u. 25 m. s Brindisi 15 Mei 's avonds 6u. 25 m. per Koning d.Nederl. 16 Mei, 'savonds 11 u. f i, Java 30 Mei, 's avonds 11 uur. Curagao en Suriname, 16 Mei 's morg. 6 u. 25 m. Kaap de Goede Hoop. via Southampton13 Mei, 's morg. 6 u. 25 m. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente HELDER Itrinneren bij deze, dat vorderingen ten laste der gemeente over :t jaar 1872, vóór den Isten Julij 1872 moeten zijn ingediend, j gebreke waarvan zoodanige vorderingen, volgens de wet, worden ihouden voor verjaard en vernietigd. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester. 1 Mei 1873. L. VERHEY, Secretaris. Aan de Ingezetenen die daarbij belang hebben wordt kennis gegeven, dat de Landmeter van het Kadaster op Maandag den 12 dezer, een aanvang zal maken met het opnemen der kadastrale veranderingen, dienst 1874, in deze gemeente. Beider De Burgemeester der gemeente, den 6 Mei 1873! STAKMAN BOSSE. De twee verschillende groepen van Nederlandsche ge westen, die na den val van Napoleon I door de groote mogendheden tot één koningrijk vereenigd werden, dat in 1830 met geweld uiteenspatte, zijn, na eenige jaren vijandig over elkander te hebben gestaan, langzamerhand goedgezinde buren, ten laatste hartelijke vrienden geworden. Gelijkheid van belangen in vele opzichten, gelijkheid tot zekere hoogte van taal, dagelijks toenemende handelsbetrekkingen, dat alles bevorderde de toenadering. Vorsten en volken be ijverden zich om de goede verstandhouding te bevorderen en te versterken, letterkundige congtessen en schutters wedstrijden, de plechtige uitlevering vooral van de over- blijfselen onzer op de Antwerpsche citadel gesneuvelde dapperen, deden blijken, dat de „oude veeten zijn vergeten," al viert dan ook België zijne September-feesten tot herden king van de vestiging zijner onafhankelijkheid, en al komen onze bedaagde Metalen-Kruis-mannen van tijd tot tijd „kameraadschappelijk" bijeen, om de herinnering hunner wapenfeiten te Hasselt, Leuven en Antwerpen en van hun verblijf bij de Noordbrabanters levendig te houden. Toch waren er eenige zaken overgebleven, welker bestaan met de tegenwoordige vriendschappelijke betrekkingen tusschen de beide landen in strijd was. België had zich, bij het formeel tot stand komen der scheiding, moeten verbinden tot over neming van een deel der gedurende den tijd der vereeni- ging aangegane schuld, maar den voorkeur gegeven aan de uitbetaling eener onvervreemdbare rente van 400,000 's jaars. Het vreesde, dat Nederland te eeniger tijd be lemmeringen in den weg zou stellen aan de Belgische landelsbeweging ever ons gebied, en verkoos boven eene onderneming van een deel der schuld eene jaarlijksche uitkeering, welke zij bij machte zou zijn te staken, indien Nederland zijne beloften ten opzichte der vrijheid van den Belgischen handel mocht schenden. Bij art. 63 van het verdrag van 5 November 1842 lieten wij ons deze uit keering welgevallen, hoe krenkend zij ook voor ons gevoel moest zijn. Bij het tractaat van 1839 had Nederland zich verbonden, vergunning te verleenen voor den aanleg over ons gebied van wegen of kanalen ten dienste van het verkeer van België met andere landen. Van spoorwegen werd niet uitdrukkelijk gewag gemaakt, maar aangezien in België 'eeds sedert vier jaren dergelijke wegen bestonden, kon het tiet twijfelachtig genoemd worden of ook deze waren Bedoeld. Sedert 1844 werden reeds pogingen aangewend tot het verkrijgep van vergunning om een spoorweg van Antwerpen naar Duitschland over het aan ons gebleven gedeelte van Limburg te mogen leggen, maar steeds te vergeefs. Wat de Belgische regeering, door de Vertegen woordiging gedurig aangespoord, ook beproefde, 28 jaren wist de onze de zaak op de lange baan te schuiven, totdat oas zuider-spoorwegnet geheel voltooid en Vlissingen, tot groot verdriet van Antwerpen, van kostbare inrichtingen voorzien was, geschikt om het tot een der eerste handels havens te maken. Maar nu ook oordeelde onze regeering, «dat, afgezien zelfs van aangegane verbindtenissen, de Bestaande vriendschappelijke betrekkingen met België niet gedoogden de afdoening langer op te houden van eene zaak, die reeds sedert zoo vele jaren aanhangig was en waarop door onze zuidelijke en ook door onze oostelijke naburen veel prijs gesteld werd'', en in bet vorige jaar verklaarde zij zich bereid eene overeenkomst tot definitieve regeling van dit onderwerp te sluiten. Evenwel was zij er op bedacht en gelukte het haar ook eene compensatie te bedingen. Wilde zij medewerken tot ontwikkeling van den handel van Antwerpen, zij verlangde dat België zou toegeven op 2 punten1°. het kapitaliseeren der onvervreemdbare rente en dus het afstand doen van een waarborg, waarvan België overtuigd dat geen Staat, wanneer hij zijne belangen bedreigd of zijne eigenliefde gekwetst acht, zich door de nietbetaling eener som van 4 ton aan rente zal laten terughouden zelfs fijdens de geschillen over de afdamming der Schelde geen oogenblik gedacht had zich te bedienen; en 2°. het afschaffen der surtaxe van 5 per vat, welke België, in strijd met het tractaat van 12 Mei 1863, van het Nederlandsche gedes tilleerd meer hief dan van elders ingevoerd wordende gedestilleerde dranken, omdat de Belgische destilleerderijen ten gevolge der stiefmoederlijke wetgeving anders niet met de Hollandsche konden concurreeren. Ten aanzien der concessie voor den spoorweg en den afkoop der rente merkte onze regeering in het desbetreffende, de Kamers aangeboden, wetsontwerp op, dat er in de tegenwoordige omstandigheden en wederzijdsche verhouding hoegenaamd geen aanleiding meer gevonden kon worden om het wederzijdsche verlangen onbevredigd te laten. „Ook in België moest meende zij op grond van verkregen ondervinding thans de overtuiging gevestigd zijn, dat niet in bepalingen, behoorende tot een gesloten tijdperk, maar in onze thans op wederzijdsch vertrouwen steunende be trekkingen de beste en zekerste waarborgen te vinden zijn. Deze woorden der memorie van toelichting drukken ook volkomen het gevoelen van het Belgische kabinet uit, en werden bij de beraadslaging in de Belgische Kamer door den minister van Buitenlandsche Zaken aangehaald. Ten aanzien van den te leggen spoorweg van Antwerpen naar Gladbach werd, hoezeer België eene zuidelijke richting verlangde, die over Weert bedongen, waardoor deze aan zienlijke gemeente in het spoorwegnet werd opgenomen; voorts, dat zonder onze toestemming de lijn niet in handen van een vreemd gouvernement zal kunnen overgaan, dat de bestaande en nog vast te stellen wettelijke bepalingen op liet gebruik van spoorwegen op het over ons gebied loopende gedeelte van den weg van toepassing zullen zijn, en dat de meest mogelijke faciliteiten zullen worden verleend voor bet vervoer van personen en goederen van 's Her togenbosch naar Weert (bij het tot stand komen der aan gevraagde lijn Eindhoven-Weert, wordt laatstgenoemde stad over Nederlandsch gebied in directe gemeenschap met den Bosch gebracht). Bij de vaststelling der afkoopsom ging onze regeering uit van het beginsel, dat de kapitalisatie der 400,000 moest plaats hebben tegen een koers, die het mogelijk maakte, mot het te ontvangen bedrag, door inkoop van Nederlandsche Schuld, eene vermindering van rentelast te verkrijgen van 4 ton. In verband met den koers onzer nationale fondsen gedurende de aan de onderteekening van het tractaat van 13 Januari 1873 voorafgegane maanden, werd het cijfer der kapitalisatie op 8,900,000 bepaald, betaalbaar te Amsterdam en dus geene kosten van incas- seeren veroorzakende. Gelijktijdig met het tractaat tot regeling van boven genoemde onderwerpen werden nog 2 andere overeenkomsten gesloten. Bij de eene, tot wijziging van het Maastractaat van 1863, verbond België zich tot betaling van 250,000 fr. tot verbetering der Noordbrabantsche rivieren; het bad bij dat tractaat op zich genomen de noodige werken aan te leggen tot afvoer van het van zijne irrigatiën afkomstige water, waarvan in Noordbrabant zooveel last wordt onder vonden, maar deze bepaling was een doode Ietter gebleven. Bij de andere overeenkomst kocht Nederland van den Grand Central Beige de beide spoorweglijnen Rozendaal Moerdijk en RozendaalBreda voor 7 miljoen gulden, ten einde niet slechts de kortste spoorweggemeenschap tusschen Zeeland en Rotterdam maar ook de directe gemeenschap tusschen Vlissingen en Duitschland in eigen handen te krijgen, één doorgaande Staatslijn, in plaats van 2 einden Staatslijn, verbonden door een tusschen beiden liggend, aan eene vreemde maatschappij behoorend gedeelte. Over 2 jaren zouden wij, volgens de bepalingen der concessie, het recht hebben de genoemde lijnen te naasten, maar de regeering begreep dien tijd niet te moeten afwachten, omdat hare waarde door het vervoer tusschen Vlissingen en Duitschland zou toenemen, en er sprake was dat de Belgische regeering de lijnen van den Grand Central zou overnemen, waardoor de afstand aan Nederland allicht bemoeilijkt zou kunnen worden. Zoowel hier te lande als in België meende men, dat het voordeel dezer overeenkomsten uitsluitend door de weder partij genoten werd. Werd de surtaxe van het gedestilleerd niet opgeheven, dan zouden wij zeker van ons recht gebruik maken om het bestaande handelsverdrag den 14 Juli a. s. op te zeggen, zoodat de surtaxe met eenige maanden toch vervallen moest; de kapitalisatie van België een voordeel van circa 2| miljoen fr. opleveren; de werken waartoe het volgens tractaat van 1863 verplicht was, zouden meer dan 2 miljoen fr. gevorderd worden; en 7 miljoen gulden voor de beide spoorlijntjes werd zoo bespottelijk duur gevonden, dat het nergens naar leek. Gelukkig, dat elke overeenkomst op zich zelve en niet in eenig verband met de andere stond, dat de aanneming van de eene volkomen vrijheid liet ten aanzien van de andere. Onze Tweede Kamer heeft den 1 Mei het tractaat betreffende den spoorweg AntwerpenGladbach en de kapitalisatie met 61 tegen 4 stemmen goedgekeurd, den volgenden dag de overeenkomst tot aankoop der beide spoorlijnen, niettegenstaande de uitmuntende verdediging van de ministers van Binnen- en Buitenlandsche Zaken en van den heer van Kerkwijk, met 45 tegen 29 stemmen verworpen. Ten gevolge daarvan is het geheele bedrag der afkoopsom tot amortisatie van openbare schuld bestemd geworden. De laatste overblijfselen onzer verdeeldheid met België zullen weldra, indien, wat niet twijfelachtig is, ook de Eerste Kamer het tractaat goedkeurt, zijn uitgewischt: het aankweeken eener innige verstandhouding tusschen de beide landen kan niet anders dan bevorderlijk zijn aan beider welvaart en veiligheid. In het mail-overzigt van het Bat. Handelsblad van 29 Maart leest men: „Den 22 dezer is de expeditie naar Atsjin vertrokken, uitgeleid door een menigte belangstellenden, grooter dan sedert jaren bij een dergelijke gelegenheid het geval was. 's Morgens te zeven uur werden de troepen ingescheept op de praauwen, die door de Tjitarum en Tjiliwong op sleep touw genomen en naar de reede werden gebragt, waar de soldaten op de verschillende stoombooten en zeilschepen overgingen. Tegen twaalf uur zette de vloot zich in beweging." De dagorder, die in de Nederlandsche, Maleische en Javaansche talen door den gouverneur-generaal aan de vertrekkende expeditionaire troepen van de zee- en landmagt is gerigt, werd door den commandant van het leger per soonlijk overgebragt aan den bevelhebber van de expeditie en de commandeerende officieren der landmagt, aan boord van de ter reede liggende schepen van de transportvloot, met opdragt deze dagorder bij het ligten van het anker zonder verwijl op de plegtigste wijze aan de troepen bekend te maken. DAGORDER,; Aan de vereenigde land- en zeemagt, bestemd om deel te nemen aan de expeditie tegen Atsjin, Toen ik in de afgeloopen maand, op den heugelijken geboortedag van Zijne Majesteit onzen beminden en geëer- biedigden Koning, de getuigenis aflegde, dat leger en vloot immer gereed waren hunne verpligtingen jegens Koning en vaderland op de meest schitterende wijze te vervullen, dacht ik niet dat ik reeds zoo spoedig het „te wapen" zou moeten uitspreken. Gij zijt thans geroepen om genoegdoening te eischen voor trouweloosheid en verraad. Gij zult te Atsjin uw pligt doen, gelijk gij dien steeds, blijkens iedere pagina uwer glorierijke geschiedenis, hebt volbragt, en die geschiedenis zal met een nieuwe schitterende bladzijde worden verrijkt. „Moed, beleid en trouw" zijn ook nu weer uwe leus. Ik reken op u, met blind vertrouwen, met regtmatigen trots. Leve de Koning! De gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië, Opperbevelhebber van 's Konings land- en zee magt beoosten de Kaap de Goede Hoop. Batavia, 19 Maart 1873. Loudon. De heer Roorda van Eysinga schrijft o. a. in het Yad. over generaal Kohier: „Het zij mij vergund een zwakke hulde te brengen aan het edelste slagtoffer van den oorlog tegen Atsjin, om daarmede openlijk mij van een pligt der dankbaarheid te kwijten. Kohier kwam als gewoon soldaat naar Indië en klom, zonder andere bescherming dan zijn aanleg, zijn volharding en zijn pligtbesef, tot den rang van generaal- majoor op. Nooit heeft hij iemand gevleid. Altijd vermeed hij, zooveel mogelijk, naauwe aanraking met de magtheb- benden. Juist daardoor bleef zijn karakter zoo vlekkeloos en was hij een der hoogst zeldzame uitzonderingen, die niet in zedelijke waarde dalen, naarmate zij in maatschap- pelijken rang stijgen. Hij heeft geheel alleen zich zelf gevormd. Zijn leven lang bleef hij zich oefenen om meer

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1873 | | pagina 1