1873. N°. 149.
Vrijdag 12 December.
31 Jaargang.
Ons Middelbaar Onderwijs.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BER1GTEN BETREFFENDE DEN OORLOG MET ATSJIN.
IIEI,DKRS( IIK
U NIEUWEDIEPER COURANT
Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Z/tfükdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal 1.30.
franco per poat - 1.65.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
Prija der Advertentiën Van 14 regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS:
Naar Oost-lndiê: via Triest 23 Dec. 's avonds 6 u.
tan Marseille 18 Dec., 's avonds 6 u.
tra Brindisi 15 Dec., 's avonds 6 u.
Cura$ao en Suriname, 16 Dec., 's morg. 6 u.
Kaap de Goede Hoop, via Sóuthampton: 13 Dec.,
's morg. 6 u.
VERGADERING van den RAAD der gemeente TEXEL,
op Vrijdag 1» December a. s., (les morgens 10 ure.
Punten van behandeling:
Ingekomen stukken.
Benoeming Regenten en Regentesse Weeshuis.
Regenten Algemeen Armbestuur.
Hulponderwijzers.
De Burgemeester,
D. C. LOMAN.
Niet oneigenaardig heeft men de beraadslagingen over de
Staatsbegrooting de „jaarlijksclie schoonmaak" genoemd.
Zooals in het voorjaar in onze huizen alles uit de hoeken
gehaald wordt en een „fiksche beurt" krijgt, zoo worden
in het najaar door de Vertegenwoordiging alle onderwerpen,
waaróver de zorg der regeering gaat, ter spraak gebracht
en beoordeeld, sommige er van duchtig over den hekel
gehaald. Het oordeel, alsdan geveld, is niet steeds juist
te noemen. Onvoldoende kennis en misverstand doen wel
eens laken wat veeleer te prijzen is, en ophelderingen of
Wederleggingen kunnen dan tot het vestigen eener betere
meening leidenmaar ook vooroordeel en partijschap hebben
ruim hun deel aan de gemaakte bedenkingen en verwijten,
vooroordeel, dat de dingen slechts door eene gekleurde bril
beziet en voor veel goeds de oogen sluit, en partijschap,
die niet vraagt haar zaken maar naar personen, en alles
afkeurt wat van den politieken tegenstander afkomstig is
of doör hém Verrigt wordt. Waar dezè zich in het debat
doen gelden blijft het onvruchtbaar, men wil zich niet laten
overtuigen, maar blijft op zijn eenzijdig standpunt staan;
men maakt het de regeering lastig, verspilt den tijd in ijdel
gepraat, versterkt de bestaande verdeeldheid en brengt
onrust en twijfel onder de menigte, welke allicht meent,
dat er van beschuldigingen, door lieden van hooge maat
schappelijke positie geuit, toch wel iets waar zal zijn. Daarom
is, al schijnt het tijdverlies en te veel eer bewezen aan de
eeuwige vitters, goed, dat er ook krachtige stemmen opgaan
om de door vooroordeel en partijschap bestuurde aanvallen
en ingegeven beschuldigingen nadrukkelijk af te wijzen, en
het goed recht der belaagde personen of belangen ten aan-
hoore der natie te verdedigen.
Krijgt er een departement van algemeen bestuur ruim
deel van „dé schoonmaak", dan is het dat van Binnenlandsche
Zaken, èn omdat het zooveel omvattend is èn omdat het
onderwijs er toe behoort. Wordt er iets in ons vaderland
aangevochten, dan is het zeker het openbaar onderwijs,
dat, volgens de voorstanders der confessioneele scholen, het
bijzonder onderwijs eene doodende concurrentie aandoet, de
godsdienst van de scholen verbant, bekostigd wordt ook
door hen die het verfoeien en aan het godsdienstonderwijs
éehe ruime plaats óp de school verlangen te geven, neutraal
ten opzichte van ae godsdienst heet maar het ongeloof
bevordert, tot materialismus en zedeloosheid voert. Laatst
genoemde beschuldiging treft nog meer dan het lager het
middelbaar onderwijs, en de heer C. van Nispen heeft zich
daarvan in de Tweede Kamer den tolk gemaakt, alreeds
bij de behandeling van het adres van antwoord, thans
weder bij die der begrooting van Binnenlandsche Zaken.
De heer van Eek had hem de eerste maal beschuldigd van
het verwekken van agitatie, daarom zon hij ditmaal bewijzen
bijbrengen. De leden der Kamer zullen de ooren wel
gespitst hebben om die bewijzen te vernemen; toch hebben
zij er te vergeefs op gewacht, al sprak de heer van Nispen
geruimen tijd eer hij met een Goddankik ben aan het
„einde" besloot. Maar hij zou immers bewijzen leveren
voor zijne aantijging? Welnu, laat ons hooren wat hij
aanvoerde.
De moderne richting doet zich, volgens hem, toenemend
in de staatsschool gelden. De modernen, vertegenwoordigd
door van Limburg Brouwer, Darwin, Opzoomer, Spectator,
Tijdspiegel enz., geven de richting aan het onderwijs. Hij
duchtte, dat door deze richting bij het onderwijs velen hun
geloof in God zouden verliezen. Voor die vrees had
hij alle reden, wanneer hij de denkbeelden en gesprekken
van leeraars, de programma's der boeken voor de hoogere
burgerscholen naging. Uit verschillende steden had hij een
dertigtal brieven met klachten ten dezen aanzien ontvangen,
en hij zou slechts 2 directeuren kunnen noemen, die hunnen
Ëicht kennen en betrachten» Uit die brieven citeerde hij
achten omtrent onzedelijke behandeling'van onderwerpen
van dierkunde, omtrent obscene praatjes en vloekwoorden
der jongelui, omtrent het bederf der jongens naar lichaam
en ziel, omtrent, het gebrek aan orde en tucht. „Een
bandelooze, immoreele troep" in één woord. Een onderwijs,
dat niet werkelijk neutraal was en diende om vijanden te
kweeken tegen bepaalde richtingen, kon hij door het
verleenen zijner stem niet geldelijk steunen. Ook niet
eene wetenschap, die niet uitgaat van hetgeen vaststaat en
door allen erkend is, maar van dwaze stelsels en individuëele
meeningen, die later natuurlijk weder verwerpelijk blijken
te zijn. De heeren Godefroi, Rombach, van Eek, Jonckbloet,
Moens en Idzerda namen het voor hét openbaar onderwijs
op tegen de beschuldigingen van den heer van Nispen.
Algemeenheden, als door hem bijgebracht waren, konden
geen bewijzen heetenkende de heer Nispen tal van feiten,
dan diende hij die te openbaren. Citaten, praatjes en on~
dits waren geene afdoende bewijzen, en zonder deze mocht
het onderwijzend personeel niet van ongeloof en godverzaking
beschuldigd wordeu. Waren er scholen, waar het onderwijs
niet gegeven werd zooals het behoorde, dit gaf geen recht
om alle scholen, om de staatsschool er verantwoordelijk
voor te stellen. Waren er klachten, men moest ze de
autoriteiten mededeelen, en eerst als die klachten niet
werden onderzocht, had men recht tot spreken. Het
wetenschappelijk onderzoek moest vrij zijn en los van de
banden der kerk. De heer van Nispen had geklaagd over
de ongodsdienstige richting der hoogere burgerscholen als
gevolg van het onderwijs der leeraren; zou hij dan een
onderzoek willen naar de kerkelijke richting der leeraren
en niemand willen aangesteld hebben dan die beleed wat
hij verlangde? Trouwens, de moderne richting was evenmin
vijandig aan de godsdienst als de orthodoxe en had spreker
ook den heer van Limburg Brouwer aangehaald, deze had
vierkant tegen de modernen overgestaan. De heer Moens
meende dan ook het recht te hebben om den heer van
Nispen toetevoegen: „gij, die op grond van enkele feiten
algemeene beschuldigingen doet, spreekt valsche getuigenis."
Had de heer van Eek reeds ontkend, dat de tegenwoor
dige jongélui bandeloozer zijn dan vroeger, de admiraal
Fabius, die na eene taxatie der modernen door den heer
Haffmans en eene hatelijkheid van deze jegens den heer
Godefroi, het woord nam, met te kennengeving dat hij
zich buiten de catechisatie hield, verklaarde als zijne
ondervinding, dat de jeugd niet bandeloozer en tuchteloozer
is dan vroeger, maar „beter, fatsoenlijker, ordelijker dan
wij geweest zijn." De heer Haffmans had ook aangevoerd,
dat indien men, zooals de heer Godefroi, toegaf dat er
onderwijzers waren die eene anti-christelijke richting hadden,
de bewering van den heer van Nispen bewezen was, dewijl
een rotte appel een gansche mand aansteken kan. De
heer Godefroi antwoordde hierop, dat hetgeen gebeuren
kan daarom nog niet het geval is, en geestig voegde hij
er bij, dat de redenering der heeren Haffmans en van
Nispen leidde tot de volgende valsche sluitreden
In de maatschappij is eene moderne richting, die vijandig
is aan de godsdienst;
in die maatschappij is eene school;
op die school zijn onderwijzers;
1 ergo zijn die onderwijzers belijders der moderne rich
ting, die vijandig is aan de godsdienst.
Beter kon het zwakke en onlogische der beschuldiging
wel niet gekenschetst worden.
De minister van Binnenlandsche Zaken verwonderde
zich over de geheele veroordeeling van het middelbaar
onderwijs door den heer van Nispen niet, na de verande
ring van zienswijze in de laatste jaren onder de catholieken
op het punt der neutrale school ontstaan; maar hij hield
zich overtuigd, dat de rede van dien heer, door haar
overdrijving, geen invloed zou uitoefenen op de natie.
Het middelbaar onderwijs, zooals het onbekrompen met
flinke onderwijzers en uitstekende hulpmiddelen is ingericht,
is een zegen voor het aankomende geslacht, waaraan het
algemeene kennis en beschaving verschaft. Het is gewis
nog voor verbeteringen vatbaar, te meer wijl de zaak hier
te lande nog betrekkelijk nieuw is; langduriger werking
der wet zal de leemten aan het licht brengen en op weg
neming daarvan bedacht maken. Tegen den zin der wet
zullen in hare uitvoering ook feilen begaan worden, het
schooltoezicht is overal bezield van de zucht om aan
billijke en goed gestaafde klachten te gemoet te komen.
Zoolang geene bewijzen van het tegendeel geleverd worden,
gelooven wij, dat de leeraren de hun voorgeschreven neu
traliteit ten opzichte der godsdienstige meeningen betrachten,
dat zij geene overtuigingen krenken, dat zij geen ongeloof
en zedeloosheid bevorderen. Evenmin gelooven wij, dat
het wetenschappelijk onderricht, inzonderheid dat op
natuurkundig gebied, schadelijk is aan waren godsdienstzin.
Wie er voor vreest, heeft het recht zijne zonen het
openbaar middelbaar onderwijs te onthouden en hunne
opleiding aan bijzondere instellingen, wier vrijheid niet
belemmerd wordt, toetëvertrouwen. Maar vóór hij zulks
doet, onderzoeke en overwege hij nogmaals, of hij in deze
op werkelijke of op ingebeelde bezwaren stuit; en hij zij
er op bedacht, dat niet eenmaal zijne zonen hem een
verwijt doen hooren als thans door studenten der catholieke
universiteit te Dublin wordt aangeheven, dat men n. I. bij
hunne wetenschappelijke opleiding met groote eenzijdigheid
te werk gaat, welke hen, Wanneer zij in 't werkelijke leven
komen, verre bij andere wetenschappelijk ontwikkelden
doet achterstaan.
Men meldt aan de Arnh. Crt.
„Omtrent Eadja Bahra-Oedin, die men als spion naar Atsjin
zond en wiens rapport is medegedeeld in het uittreksel uit het
dagboek van een officier van het blokkade-escader, opgenomen in
de Arnhemsche Courant van Zaturdag 6 Dec. 11., kan ik eenige
nadere mededeelingen doen, waartoe met zaken en personen bekende
Indische heeren mij in staat stelden. Radja Bahra-Oedin is een
slim Siaksch hoofd, dien men daar om de een of andere re
den voor ons gevaarlijk achtte, en daarom naar Batavia wist te
lokken en daar te houden. Om in zijn onderhoud te kunnen
voorzien, benoemde het Indisch gouvernement hem tot komman-
dant eener inlandsche wijk te Batavia, meer een titel dan een
werkelijk ambt. Volgens mijne zegslieden verdient zulk een spion
geen vertrouwen; zij houden zich overtuigd dat hij zijne vriendschap met
den Sultan van Atsjin en zijne terugkomst op een Hollandsck oorlog
schip alleen te danken heeft aan de inlichtingen die hij den Sultan
aangaande ons gegeven heeft, waartoe zijn verblijf te Batavia hem
alle gelegenheid verschafte. Het is te hopen, dat men Omtrent
de aanwijzingen van zulk een gids uiterst behoedzaam zal zijn.
Uit de rapporten van het blokkade-escader vobr Atsjin wordt
het navolgende ontleend omtrent eene opneming van Poelo Nasay
(thans voor ziekeninrigtingen in bezit genomen) door Zr. Ms.
stoomschip Amboina.
„Den 17 Sept. stoomde de Amboina langs de zuidzijde van het
eiland, waar weinig bewoonde plekken en geene vaartuigen gezien
werden, naar de noordwestzijde, die een zeer bewoond eu welvarend
aanzien had. Eene groote menigte klapperboomen en djagongveldep
en veel vee werd bespeurd, en de bevolking scheen niet slecht
gezind, daar zij zich ongewapend aan het strand vertoonde.
In den morgen van den 18 werd de luit. ter zee 2de kl. Steup
met een gewapende barkas naar den wal gezonden om opnemingen
te doen en zieh, zoo mogelijk, met de bevolking in betrekking te
stellen. Toen de barkas digt bij den wal kwam, vertoonden zich
achter de boomen eenige inlanders, met klewangs, pieken en gewe
ren gewapend, die, toen van de barkns met een witten zakdoek
gewuifd werd, met vijandige gebaren antwoordden. De luit. Steup
debarkeerde evenwel met 6 mariniers en 2 matrozen. De inlanders
waren het bosch ingegaan, maar vertoonden zich na eenigen tjjd
weder, waarop de luit. trachtte hen te ontmoeten. Met twee hunner
kwam hij in gesprek. Hij Vernam van hen dat er, behalve de
kampong in hunne nabijheid, nog een kampong aan de andere
zijde van het eiland was. De een verhaalde, dat de bevolking:
uit 100, de auder dat zij uit 3000 zielen bestond.
Terwijl dit gesprek gevoerd werd, naderden van alle kanten
inlanders, allen met klewangs en krissen, de meeste ook met ge
weren en donderbussen gewapend. Enkelen gaven den luit. Steup
de hand, anderen namen eene meer dreigende houding aan
en hielden zich eenigzins achteraf, Daar de inlanders zich bereid
verklaard hadden tegen betaling sappies te leveren, zeide de luit.
hun, dat hij naar boord wilde terugkeereu om geld te halen.
Men liet hem en zijn geleide ongehinderd vertrekken j allen kwamen
ongedeerd in de sloep, maar toen de dreg zou geligt worden, vielen
plotseling een tiental schoten van den wal, waarvan een tusschen
den luit. Steup en den schiemansmaat de Wijk doorging. Van de
sloep werd terstond met geweervuur geantwoord, waarop de inlanders
ijlings de vlugt namen. Ter bestraffing van den verraderlijken
aanval werd de kampong vervolgens door het geschut van de
Amboina beschoten, totdat de geheele bevolking van daar de wijk
genomen had."
Uit een brief van de reede van Atsjin van Nov. wordt het
volgende medegedeeld aan het U. D.:
„We ontdekten daar juist dat er heden totale maansverduistering
is; de Atsjinezen zijn op Mahomedaansche manier, als gekken aan
het schieten gegaan met geschut. De verduistering was totaal.
Het marine-ziekenschip, Philips van Marnix, is heden den 5 dezer op
de ree gekomen, gesleept door de stoomer St. George (één der
nieuwe Hollandsche mailbooten) en brengt het bcrigt mee, dat de
troepen van daag te Batavia zouden embarkeren; bet wordt dus
ernst. Behalve eenige koopvaardijschepen, zijn ook een massa
groote booten gehuurd, o. a. van de Hollandsche maatschappij:
Java en de Scotland, en alle Indische mailbooten; de kosten zullen
enorm zijn, want voor de meeste stoomers wordt f 1200 of meer
per dag betaald; de Italiaansche boot krijgt f 1B00 per dag, maar
die bergt ook 2400 man; geen kleinigheid! In het geheel zullen
er een 60tal schepen bij elkander zijn; er is ook zoo iets noodig
voor een twaalf duizend man. Tot voor een paar dagen is het
altijd akelig weer geweest. Harde wind en stortregens aan de
orde van den dag; het is kentering en we krijgen de goede
mousson nu, juist andersom als op Java, waar de regentijd begint.
Hel voorgestelde hoogere tractement, waarover ik u laatst schreef,
is er door in de vorm van extra toelage uit de Indische kas; wij
krijgen nu allen hetzelfde geld als vroeger op de Kust van Guinea,
dat is voor de officieren f 50 per maand meer; het heet tegemoet
koming voor de dure tafel.