STATEN-GENERAAL.
Benoeming-en, enz.
Buitenland.
Frankrijk.
8' en hondje, dat een harer bij zich had en
.e beweerde de bestolen eigenares te zijn.
.ep zoo hoog, dat de bestolene in zwijm viel
net politie-bureau moest worden vervoerd, waar
naar zenuwtoeval, onophoudelijk het geluid van haar
_ije nabootste.
De arrondissements-regtbank te Utrecht heeft jl.
Donderdag T. M. en A. van G., slagters te Leiden,
beschuldigd van op de jongste Montfoortsche veemarkt
koeijen gestolen te hebben, veroordeeld ieder tot eene cellu
laire gevangenisstraf van 9 maanden.
Bij Piet van den Bogaert, mr. kuiper te Lith, is een
savooije kool te bezigtigen van 4 kilogrammen en 2 hecto
grammen zegge 8 pond en 2 ons.
Te Harderwijk heeft eene doodarme vrouw, die van
't armbestuur per week dertig cents en de huishuur ontvangt
en niets meer, hare 4 kinderen op de trappen van 't stadhuis
gezet om ze aan de gemeente aan te bieden, die het schreeuwend
kroost echter niet aannam. Of 't armbestuur nu wat meer
zal geven dan 30 cent per week?
-In een schrijven uit Amerika door M. Cohen Stuart,
aan het Utr. Dbl., ontleenen wij het volgende
Onbeschrijflijk magtig is reeds de eerste indruk bij het
naderen van den Niagara-val. Wat men daarvan hebbe
gehoord of gelezen, wat men zich daarvan hebbe voorgesteld,
dit behoort tot die dingen, waarvan men geen overspannen
verwachting kan hebben, waarbij teleurstelling onmogelijk
is. De grootsche werkelijkheid is magtiger dan de stoutste
verbeelding zich denken kan. Het is een dier tooneelen,
waar een enkele aanblik een reis van maanden zou loonen.
Van den hoogen steilen oever gaat de blik over het aan-
stroomend, aanstormend watervlak, reeds voor mijlen in
heftige, bruischende, kokende beweging, als worstelende
tegen de magt, die den stroom voortsleept naar de ont
zaglijke helling. En daar ploft hij neer die golvende stroom,
een watermassa van twaalf voet diep en mijlen breed, 't Is
een gansch uitgestrekt meer, dat op eens van de steilte
neerstort, honderd tachtig voet diep, in ongebroken vaart,
en zijn schuimende en stuivende stofwolk een paar honderd
voet hoog opzendt. Het is een aanblik waarvan men niet
wel verzadigd kan worden. Toch moet men niet van een
punt, maar van zoo veel zijden mogelijk het prachtig
schouwspel bewonderen. Ieder nieuw oogpunt biedt nieuwe
verrassende schoonheid aan. Niet minder overweldigend
was de indruk, toen wij langs een wenteltrap afgedaald en
langs den rötsoever in de diepte voortgewandeld, ons onder
den val geplaatst zagen, met den ontzaglijken waterboog
boven en voor ons, die op korten afstand voor ons neer-
bonste in het woelende water, één draaikolk van kokend,
zilverwit schuim. Andere plaatsen waren er, van waar het
geheele tooneel een aanblik bood van grootsche, chaotische
verwarring. Alles leven en woeling, maar een leven dat
verwoest en vernielt. En toch weer op geringen afstand
van dien bruischenden kolk, aan een ziedenden oven gelijk,
is het water effen en kalm, als ware het afgemat, en
krachteloos van den ontzettenden val; maar een weinig
verder, enkele mijlen beneden, waar de zacht hellende
bedding op eens rijst en het geleidelijk afvloeijende water-
een rostdam ontmoet, die zijn voortgang stuit, blijkt, het
hoe groot de kracht en snelheid zijn van den stroom.
Spattend en schuimend en bruischend breekt zich de vloed
als woedend over dien tegenstand, tegen de rotsblokken en
schiet in hooggekuifde golven op, die in een woesten
dwarrelkolk omwoelen. Die zoogenaamde Wlurlpost-rapids
vormen een tooneel, dat zelfs na het eenig majestueuse van
den Niagara, nog een indruk maakt van grootschheid
en kracht.
Aan het einde van Sept. was het aantal werklieden
aan den St. Gothard-tunnel 935. De doorboorde afstand
was op dat tijdstip 2636 voet, dus ongeveer een halve mijl.
Twee Denen, de heeren Edwards en Petersen, hebben
aij de Zweedsche regering aanvraag gedaan om concessie
voor den aanleg van een tunnel tusschen Zweden en
Denemarken, onder den Sond. Van de Deensche regering
hebben zij dè gevraagde toezegging reeds verkregen.
|Uit liet scheepsboek van de Locli Earn.
Het volgende uittreksel van het scheepsboek der Locli
Earn zal met belangstelling gelezen worden, als bevattende
het verslag van kapitein Eobertson, aangaande de botsing
met de Ville du Havre, op 46 gr. 54 m. N. br. en 35 gr.
6 m. W. 1. vHet schip brastte tegen een N. W. wind ten
westen, wendende aan bakboordzijde. Wij bemerkten een licht
aan den top van den mast eener stoomboot, terwijl onze
lichten aan de zijde van het schip helder brandden. Kort
daarna zagen wij de drie lichten van de stoomboot, die
oogenschijnlijk regt op ons aanliep. Bijna onmiddelijk
daarna toonde het vaartuig slechts zijn bakboord- en mast-
1 licht, en stuurde om onder ons achterschip voorbij te
gaan. Na eenige oogenblikken luidden wij onze klok
mi bakboordden het roer, aangezien wij begrepen dat de
stoomboot, die slechts het bakboordlicht toönde, te nabij
kwam. Toen de boot digt aan den boeg kwam, werd het
roer gestuurboord en liep zij vóór onzen boeg. Eene bot
sing was thans onvermijdelijk, en ik gaf bevel de achter
zeilen te strijken doch alvorens de brassen gevierd konden
worden, stietten de twee vaartuigen met een geweldig
gekraak, toen de Loch Earn in het midden van het schip
drong. De schepen scheidden zich onmiddellijk van elkander
en wij streken onze achterzeilen. De helft der bemanning
reefde de zeilen en de andere helft bragt de reddingboot
uit. De timmerman verklaarde, na de pompen te hebben
beproefd, dat het schip geen water inkreeg. Naar voren
gegaan zijnde, bevond hij dat de boegspriet verdwenen en
de boeg geheel verbrijzeld was, doch dat het botsingschot
oogenschijnlijk onbeschadigd was gebleven. Er kwam toen
eene boot van de Ville du Havre met een scheepsbeambto
en vier man aan boord. Kapt. Eobertson vroeg of de
stoomboot veel schade gekregen had, en de officier ant
woordde dat het schip schade geleden had, zonder echter
te zeggen dat er bijstand vereiseht werd. De Ville du
Havre toonde geen noodseinen. Wij begrepen op dat
oogenblik dat de boot gezonden was om ons bijstand
te verleenen, doch terwijl wij met den officier spraken, zag
deze de stoomboot zinken. Onze bakboordreddingboot werd
dadelijk, met den tweeden stuurman en vier man, naar het
zinkende schip gezonden. Daarna werden onze kotter en
stuurboordsreddingboot in zee gebragt en binnen weinige
minuten naar de plaats der ramp gezonden, zonder een
ander rigtsnoer dan de kreten van de verdrinkende personen,
daar de stoomboot gezonken was. Wij lieten onze booten
in zee tot het aanbreken van den dag en tot dat ieder die
drijvende bleef opgenomen was; wij slaagden er in slechts
81 van den 306 personen te redden, daar het grootste
gedeelte van de opvarenden met de stoomboot gezonken
was. De Ville du Havre bleef slechts vijftien minuten
boven water na de botsing. Tegen het midden van den
dag kwam het Amerikaansche schip Trimountain in het
gezigt. Wij heschen noodseinen en de kapitein stemde er
in toe zooveel personen over te nemen als wij goedvonden.
Wij zonden de Pransche bemanning en de reizigers, met
uitzondering van twee en een stoker, aan boord van de
Trimountain. Gedurende het overige van den dag was de
•bemanning bezig den fokkemast en fokkemarsmast door te
zagen, zoodat alle stagen verdwenen waren.* Hier volgt eene
schets van het gevaar waarin de Loch Earn, niettegenstaande
alle pogingen om het schip te doen zeilen, van 23 No
vember tot 6 uur namiddag op 28 November, verkeerde.
De schade aan den boeg geleden werd steeds grooter en
grooter, en toen een oostelijke stormwind opstak, was het
niet langer doenlijk het water buiten te houden. Op laatst
genoemden dag stond er, terwijl men de British Queen
bespeurde, 3 voet 6 duim water in het voorschip en onge
veer 4 voet in het achterschip. De reddingboot werd uit
gezonden, om genoemd schip te verzoeken bij te leggen.
De bemanning weigerde langer aan boord van de Loch
Earn te blijven, en kapitein Eobertson gaf schoorvoetend
last de booten uit te zetten en de schepelingen op de
British Queen over te brengen. Aldaar werden zij met
de meeste bereidwilligheid ontvangen, en door een loods
boot op de hoogte van de Lézard van boord genomen en
naar Plymouth gebragt. De drie schipbreukelingen van
la Ville du Havre leden dus ten tweeden male schipbreuk
op de Loch Earn, doch zijn thans zonder twijfel öf te
Plymouth óf te Antwerpen aan wal gezet.
In het verslag, door kapt. Surmont aan het bestuur dar
Compagnie Transatlantique te Havre gezonden, zegt hij
„Ik kan slechts zeggen dat de Loch Earn, die wij op zijde
waren, regt toe op mij aankwam, terwijl door een bloote
wending van het roer de verschrikkelijke ramp vermeden had
kunnen worden." Kapt. Surmont kwam, volgens zijne
eigene getuigenis, te Cardiff afgelegd, echter eerst op het
dek een oogwenk vóór de botsing en kon dus bezwaarlijk
op grond van hetgeen hij zag oordeelen.
De oorzaak van het ongeluk schijnt thans vrijduidelijk.
Op la Ville du Havre heeft men (dit kan niet wel be
twijfeld worden) de Loch Earn te laat bemerkt, en toen
gerekend op de medewerking van dat schip om elkander
te mijden. De Loch Earn had echter reeds eene poging
daartoe gedaan, doch tevens vertrouwende op de verplig-
ting van de stoomboot om te wijken. Toen het bleek
dat deze een verzuim begaan had en dit wilde goedmaken,
was het te laat voor de Loch Earn om de botsing te
vermijden. Kapt. Eobertson verklaard hebbende 'dat
zijne lichten aan boord helder brandden, valt er geene
beschuldiging tegen hem in te brengen, ofschoon hetgeen
kapt. Surmont zegt aangaande de mogelijkheid die er
bestond, dat door eene wending van het roer op de Loch
Earn de ramp vermeden had kunnen worden, misschien
gegrond kan zijn. Kapt. Eobertson zal die aanmerking
welligt beantwoorden.
Tweede Hamer.
Zitting van Donderdag 11 December. Hoewel we dachten
dat de minister van Marine, niettegenstaande het afkeurend oordeel
van schier alle deskundigen over zijn beleid, zijne begrooting nog
zou zien aannemen, werd ons echter door een telegram, te laat
ontvangen om nog in het nummer van dien dag te plaatsen, het
tegendeel bevestigd. De minister heeft na korten maar hevigen
strijd zijne begrooting met 37 tegen 30 stemmen zien verwerpen.
De volgende liberalen stemden tegenDe Eoo, Stieltjes, Gevers,
Godefroi en Rutgers. De oppositie was geheel alleen aan het
woordgeen enkel vriend stond op om voor de bedreigde begroo
ting partij te trekken, en wat nog het ergste was de minister
was zeer zwak in zijne verdediging. Vijfmaal had hij zijne be
grooting zien aannemen en verleden jaar nog met 48 tegen 14
stemmen. De minister was blijkbaar door den hevigen aanval, ook
van liberale zijde, overbluft en was in zijn repliek onverstaanbaar.
Nadat in de vorige zitting de heeren Fabius en Nierstrasz reeds
den treurigen toestand der marine hadden doen uitkomen, wezen
de heeren Rutgers, Bredius, van Lijnden, Insinger, Stieltjes, Fabius
en Nierstrasz er achtereenvolgens op, hoe de staat der schepen
hier te lande en in Iudië geheel onvoldoende was, zelfs onvol
doende met het cog op 't stelsel des ministers, dat materieel,
personeel, loodsdienst waren verwaarloosd, dat de minister zelf onder
eene soort apathie scheen gedrukt te gaan, dat 't lot van de
Djambi, die vervuurd en verrot onderweg aan de Kaap moet blij
ven, ook de Zeeland dreigde, dat als bij de blokkade der Atsjin-
kust elders iets voorviel, wij niet meer in staat zouden zijn be
hoorlijk op te treden, dat de minister te veel dienaar der Kamer
is geweest en tevreden met wat de Kamer hem toestond, dat door
enkele tonnen gouds op de begrooting van marine te besparen,
de oorlog tegen Atsjin nu millioenen meer kosten moet, dat op
ïlen minister van marine in hooge mate de verantwoordelijkheid
rust voor den tegenwoordigen strijd tegen Atsjin.
't Was vooral de heer Stieltjes, die met groote kracht van over
tuiging sprak, zeggende, dat hij weinig om logica geeft, als het
land weerloos is,_ en den minister verkeerde zuinigheid verwijtende.
De minister scheen te gevoelen, dat hij tegen al die aanvallen
niet bestand washij verdedigde zijne begrooting, maar was daarin
vrij zwakwat de marine in de Oost betrof, hij wierp de schuld
van den slechten toestand op den minister van Koloniën en den
gouverneur-generaal; hij had zich gehouden aan zijn stelsel, dat
door de meerderheid der Kamer vijfmalen was goedgekeurd, en
waarbij eene actieve zeemagt was uitgesloten, zoodat ook het hier
ter beschikking hebben van een blokkade-escader niet in zijn
stelsel lag.
Zitting van Vrijdag 12 December. Het hoofdstuk Nationale
Schuld is met algemeene stemmen aangenomen. Bij de daarop
gevolgde beraadslaging over hoofdstuk Finantiën heeft de minister
gezegd, dat hij hoopt, behoudens onvoorziene omstandigheden, in
den loop van dit zittingjaar, een voorstel in te dienen tot afschaffing
van den zeep-accijns.
Bij de beraadslagingen in de Tweede Kamer over de Staats-
begrooting, heeft de vice-admiraal Fabius, in antwoord op de
beschuldiging van verkeerde opleiding op de middelbare scholen
en de zedeloosheid der jeugd, het voor de Hollandsche jongens
opgenomen en het volgende gezegd:
„Ik sta niet op, mijnheer de voorzitter, om te catechiseeren, of
om over theologische kwestiën of over het onderwijs te spreken,
maar ik moet opkomen voor onze jeugd, voor onze goede jongens.
Ik heb een en andermaal hooren beweren dat de jongens tegen
woordig zooveel slechter, zooveel bandeloozer zijn dan wij waren.
En nu vraag ik u allen, die ook jongens hebt, herinnert u uwe
eigen jeugd en vergelijkt die eens met uwe lieve jongens, uwe
goede boys, en dan vraag ik u, of zij zooveel ondeugender zijn
dan wij waren? Ik geloof het niet. Drieënvijftig jaar geleden
was ik op de kweekschool voor de zeevaart te Amsterdam, en als
ik u eens vertelde wat ik daar op mijn 13de jaar gehoord en
gezien heb, dan zoudt gij verbaasd staan. Als ik met dien tijd
den tegenwoordigen tijd vergelijk, en ik stel tegenover die massa
vagebonden, die ik daar gekend heb, de flinke, blozende knapen,
die thans daar zijn, en in het algemeen onze lieve, vrolijke, flinke
boys, dan kom ik voor onze knapen op, en zeg ik, mij buiten alle
theologische kwestiën houdende, dat het tegenwoordig jeugdige
geslacht in 't algemeen beter is dan wij waren. Ik kan dat niet
aanhooren."
Naar aanleiding van deze woorden hebben de leerlingen van de
Bde kl. der H. B. school te Dordrecht den heer Fabius schriftelijk
hun dank betuigd.
Benoemd tot hulponderwijzer te Uitgeest de heer W. Visser, thans
te Nieuwe Niedorp.
De kapt.-luit. ter zee J. M. Broers, laatst behoord hebbende tot
het escader in Oost-Indië en vandaar den 5 dezer in Nederland
teruggekeerd, wordt met dien datum op non-activiteit gesteld.
Oost-Indië. Ontslagen op verzoek, eervol, uit 's lands dienst,
de controleur der 2de kl. bij het binnenlandsch bestuur op Java
en Madura, de heer E. Douwes Dekker.
De ketelscheepmaker 2de kl. J. F. J. van den Bergh, en de
scheepstimmerman Sde kl. M. W. Roggeveen, zijn beiden van
's Rijks werf te Amsterdam, gesteld ter besch. van den gouverneur-
generaal van Ned.-lndië, om te worden geplaatst de eerstgen. als
vice-comm., tevens ketelscheepmaker, en de laatstgen. als vice-comm.
voor het vak van scheepsbouw bij een der mar-etablissementen
daar te lande.
Bazaine was bij de voorlezing van zijn vonnis zeer kalm.
Hij zeide, slechts één verzoek te willen doen, namelijk zijn
zoon 24 uren bij zich te mogen hebben.
Bazaine heeft een brief geschreven, waarin hij zijn ver
dediger, den heer Lachaud, dank zegt en verder verklaart
dat hij zich niet in cassatie zal voorzien. „Ik wil," zegt
hij, „de smartelijke worsteling niet voortzetten; het is tijd
dat de hartstogten tot bedaren komen. Ik wacht van den
tijd mijne regtvaardiging en zie vastberaden de voltrekking
van mijn vonnis te gemoet."
Het Journal Officiel deelt het volgende mede:
„De president der republiek heeft de doodstraf, waartoe
Bazaine is verwezen, veranderd in 20 jaren tuchthuisstraf,
met vrijstelling der formaliteit van degradatie, doch onder
voorbehoud van de gevolgen daaraan verbonden."
Bazaine zal allerwaarschijnlijkst gezonden worden naar
het eiland St. Marguerite, bij Cannes.
De heer Buffet gaf verleden week, zoo meldt men
o. a. uit Parijs, een groote soirée aan de officiëele wereld.
Een der gasten geeft er een beschrijving van, welke een
aardig kijkje geeft in het Parijs van 1873. In de particu
liere appartementen van Lodewijk XV had de ontvangst
plaats. Het was in deze kamers, dat madame de Pompa-
dour en madame du Barry bevelen gaven aan de ministers,
en voorzaten bij de beruchte petits soupers van haar konink
lijken minnaar. De kamers waren gemeubileerd in den
coquetten stijl, met die overdaad van versiering, welke de
eerste helft der 18de eeuw onderscheidde, en vormen dus
een groote tegenstelling met den stijl Louis XIV, welke
in de zalen gevolgd is, waar gewoonlijk officiëele feesten
plaats hebben.
Voor de dames, die den Franschen geïllustreerden mode
journalen groote aandacht plegen te wijden, is het welligt
belangrijk te weten, dat vrouwen van den hoogsten rang
op deze soirée van den president der Kamer zich tooiden
in toiletten, welke trouwe navolgingen waren van les toilettes
tapageuses, welke de actrices dragen in Sardou's nieuwe
comedie: Uncle Sam. De losse stijl werd door de meesten
gevolgd. Volants en strooken worden met zulk een overdaad
aangebragt, dat men bijna tot de gedachte komt, dat
Frankrijk de helft van zijn geestkracht moet besteden aan
het maken van opnaaisels voor japonnen. De rokken zijn
nu zoodanig gegarneerd met dons en veeren, dat men elk
oogenblik denkt, dat de dames gaan wegvliegen. De hals
wordt bijna geheel bedekt door juweelen en ornamenten,
en op het hoofd staan hooge torens valsch haar, in welke
diamanten, paarlen, vruchten en bloemen op verkwistende
wijze zijn aangebragt.
Jl. Zaturdag is te Havre eene plegtige'lijkdienst gehou
den voor de slagtoffere der schipbreuk van de Fransche
pakketboot la Ville du Havre, die, behalve door den kapi
tein van dat vaartuig, den heer Surmont, en de geredde
schepelingen, en door drie der met hen in Frankrijk te
ruggekomen passagiers, door de overheden der stad en door
een zoo groot gedeelte harer bewoners als de hoofdkerk
slechts bevatten kon, is bijgewoond; terwijl eene ontelbare
menigte do kerk gedurende de dienst omringde. Het
muziekkorps van het 5de regiment van linie, te Havre in