1878. N°. 152.
Vrijdag 19 December.
31 Jaargang.
A. A. BAKKER Cz.
GEMEENTERAAD.
HELDERSCHE
IM1EU WEDIEPER
„Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dinósdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
Ibonnemeiitsprijs per kwartaal1.30.
ij. franco per post -1.65.
Uitgever
Bureau:
MOLENPLEIN, N°. 163.
Priji der Advertentiön V«u 1—4 regels 60 cent,
elke regel meer 16 cent.
GTOote lettere of vignetten worden neer plaatsruimte berekend.
VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS:
Niar Oost-lndië: via Triest 23 Dec. 's avonds 6 u.
„nu Marneille 1 Jan., 's avonds 6 u.
i a Brindiii 29 Dec., 's avonds 6 u.
Curagao en Srcrinnme, 1 Jan., 's morg. 6 u.
Kaap de Goede Hoop, via Sonthumpton: 23 Die'.,
's nioirg. 6 u:
Zitting van Dingsdag den 16 December 1873.
Voorzitter de heer Burgemeestèr.
Tegenwoordig 18 leden; afwezig de heeren Boomsma, Braaksma,
Hngenholtz en van Veen, met kennisgeving van verhindering.
Dé aanteekeningen van het verhandelde in de vorige zitting worden
gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter stelt achtereenvolgens aan de orde de benoeming
van leden van 't bestuur van 'tAlgeineen Weeshuis, van 't Burgerlijk
Armbestuur en van de Plaatselijke Schoolcommissie, ten gevolge
van periodieke aftreding met 1 Jan. 1874. Tot léden van 't bestuur
van 't Weeshuis werden herkozen de heer Braaksma met 12 en
mevrouw Stakman Bossé met 10 stemmen; op mejufvrouw N. Maal-
steed geb. Metzelaar werd 1 stem uitgebragt, terwijl 1 briefje in
blanco was ingekomen. Behalve de genoemden was de heer N. J.
Leijer op de ingezonden voordrngt geplaatst. De heeren G. J.
van Hoolwerff en Chr. van Veen, leden van 't Burgerlijk Arm
bestuur, werden als zoodanig herkozen, ieder met 12 stemmen;
1 briefje in blanco. Met de gekozenen waren op de aanbevelings
lijst geplaatst de heeren J. Jonker en J. T. Tinkelenberg.
Tot leden der Plaatselijke Schoolcommissie werden herkozen de
heeren G. E. Bron, A. van Voornveld en dr. P. Bakker, ieder met
12 stemmen; 1 briefje in blanco. Met de gekozenen kwamen op
de aanbevelingslijst voor de heer T. G. Zur Miihlen, P. A. C.
Hugenholtz en J. W. Hattinga Raven.
Er worden gelezen eene missive van HH. Gedeputeerde Staten
dezer provincie en eene van den heer Provincialen Inspecteur van
het Lager Onderwijs, inhoudende eenige bezwaren, bij den heer
districts-schoolopziener gerezen omtrent de in de vorige raads
zitting vastgestelde regeling van de jaarwedden der hoofd- en hulp
onderwijzers aan de openbare scholen in deze gemeente. Namens
het DhgélijksCih Bestuur worden de gemaakte aan- en opmerkingen
door den Voorzitter wederlegd, en ten slotte wordt, behoudens eene
geringe Wijziging, een concept-antwoord aan HH. Gedep. Staten
met eenparige stemmen goedgekeurd. In dit antwoord handhaaft
de Raad de regeling, zoo als die in de vorige zitting is geschied.
Er wordt gelezen eene missive van eenige hoofdonderwijzers der
gemeente-scholen, houdende verzoek, dat de kosten van het weke
lijks reinigen der schoollokalen voor rekening der gemeente mogen
komen. Op voorstel van B. en W. wordt met eenparige stemmen
besloten aan de hoofdonderwijzers der scholen No. 3, 4, 5 en 6
ieder f 50 en aan die der scholen No. 1 en 2 ieder f 25 's jaars
voor 't reinigen der localen uit de gemeentekas toe te staan.
De Voorzitter deelt mede dat thans aan de orde zoude zijn de be
handeling van het door de Commissie voor de Gemeentewerken
ingezonden concept-contract tot verpachting der mestverzameling
in deze gemeente. Tengevolge van eenige door Burgemeester en
Wethouders voorgestelde wijzigingen is het echter noodig, dat dit
concept op nieuw door de Commissie voor de Gemeentewerken
worde in behandeling genomen. Met eenparige stemmen vereenigt
zich de Raad met het voorstel des Voorzitters, om in eene wel
dra te houden zitting deze aangelegenheid aan de orde te stellen.
Er wotdt gelezen eene missive van HH. Gedeputeerde Staten,
in aiitwöèftl öp een schrijven aan dat Collegie ter zake van 't adres
van den heer A. J. Leijer, betreffende de Zeevaartkundige school
alhier. Het antwoord daarop houdt in, dat de Staten bezwaar
maken om voor bedoelde inrigting rijks- en provinciaal subsidie
aan te vragen. De Vergadering besluit, dit antwoord aan den
adressant mede te deelen met de opmerking, dat vooralsnog aan
zjjn wenscb dus geen verder gevolg kan worden gegeven.
Voor kennisgeving worden aangenomen de navolgende mede-
deelingen des Voorzitters:
a. Dat het aandeel der gemeente iD de kwade posten der rijks
belasting over 1872 bedraagt: 2841.494. v.
b. Dat de winter-prijsbitdeelingen aan de gemeentescholen zullen
plaats hebben in 't laatst van deze en in de volgende week.
c. Dat de Commissie, die zich naar Den Haag heeft begeven,
ter audiëntie bij de ministers van Koloniën en van Oorlog ter
zake van de vestiging der Indische brigade, tot haar leedwezen de
heeft vernomen dat dé regering dat korps hoogst waarschijnlijk in
't midden des lands wenscht de legeren.
d. Dat door HH. Gedeputeerde Staten is goedgekeurd de reke
ning der Ontvangsten en Uitgaven dezer gemeente over het dienst
jaar 1872.
Op verzoek des Voorzitters worden de schuldbrieven Nos. 1 en
70 van de gemeehtelijke geldleening met de daarbij behoorende
coupons, uitgeloot op 1 Julij 1872, staande vergadering, door
verbranding vernietigd.
De Voorzitter herinnert, dat op 1 Januarij 1874 de accijns op
het gemaal in plaats van 2 tot J 1 op de 100 K. G. zal worden
gebragt, en vraagt het gevoelen van den Raad betreffende het ver-
leenen van restitutie aan bakkers en kooplieden. Met eenparige
stemmen wordt daartoe besloten.
Bij de gewone rondvraag; vraagt en bekomt de heer Giltjes het
woord. Hij geeft als zijn wensch te kennen dat, in navolging
van andere gemeenten des Rijks, ook hier eene belasting worde
gelegd op den ingebragten visch. Hij wijst als voorbeelden op
Rotterdam, Schiedam en Enkhuizen, en doet uitkomen dat die
inkomsten voor de gemeente nog al van veel belang zou kun
nen zijn.
De Voorzitter verzekert dat hij de zaak zal onderzoeken en daar
omtrent in eene volgende zitting nader zijne opinie zal mededeelen.
Voor's hands doet hij uitkomen het verschil tusschrn andere plaatsen
en hier, daar de visch, hier aangebragt, bijna uitsluitend bestemd
is om naar het buitenland te worden vervoerd. De Vergadering
wordt :daaropi gesloten.
Binnenland.
HELDER en NIEÜWEDIEP, 18 December.
De mailboot Madura is den 15 dezer den vuurtoren
van Sagres (zuiden van Portugal) gepasseerd. Alles wel
aan boord.
De mailboot Prins van Oranje is gisteren namiddag
van Batavia alhier aangekomen.
Het etat-major van Zr. Ms. scliroefstoomschip Marnix,
jL Dingsdag alhier van Oost-lndië aangekomon, bestaat
uit de volgende officieren: A. Rietveld, kapt.-luit. ter zee,
kommandant; W. Wijmans, luit. ter zee 1ste kl.,, 1ste off;
P. Holtzapffel, W. H. van Braam en L. J. K. A. Jeekel,
luits. ter zee 2de kl.; W. Romer, A. C. van der Sande
Lacoste, jhr. H. M. Speelman en C. Meijboom, adelborsten
lste kl.; dr.F. W. Cowan, off. van gez. 2de kl.; J. C.
de Vriese, off. van adnj. 3de kl.
De commissaris des Konings in Noordholland heeft
ter kennis van belanghebbenden gebragt, dat de sluiting
der jagt op klein wild in deze provincie is bepaald op
Woensdag 31 Dec. 1873 en tevens in herinnering gebragt,
dat alzoo het verkoopen, te koop uitstallen en vervoeren
van wild uiterlijk tot en met 14 Jan. 1874 zal mogpn
plaats hebben.
Het Handelsblad bevat de volgende juiste inlichting:
Wij hebben vernomen, dat sommige ingezetenen in de dwaling
verkeeren, alsof al de muntbilletten, die thans in omloop
zijn, als zij niet met ultimo Dec. van dit jaar zijn ingewisseld,
ophouden van waarde te zijn. Deze meening is ten eenenmale
verkeerd. De waarschuwing vam den minister van Finan
ciën betreft alleen de muntbilletten, die vóór het jaar 1852
zijn uitgegeven, volgens de wetten van 18 Dec. 1845
(Staatsblad No. 90) en 17 Sept. 1849 (Staatsblad No. 46.)
De billetten echter, die uitgegeven zijn, krachtens de wet
van 26 April 1852 (Staatsblad No. 90) welke wet op
die billetten wordt vermeld blijven wettig betaalmiddel
ook na 31 Dec. e. k.
In de Prov. Gron. Crt. voegt de arrondissements
betaalmeester aan een dergelijke inlichting het volgende toe:
„Alzoo blijven de algemeen bekende muntbilletten, groot
f 50 en f 10, uitgegeven krachtens da wet 26 April 1852,
(Staatsblad No. 20), in omloop en wettig betaalmiddel."
Jl. Dingsdag zijn te Haarlem door de Amsterdamsche
Kanaalmaatschappij de eerste ingepolderde en drooggemaakte
gronden van het voormalig Wijkermeer in veiling gebragt.
Ruim 400 hectaren werden te koop aangeboden. Er was
veel kooplust, gemiddeld bragt de hectare f 2300 tot
f 2700 op. De laagste f 1300 a 2000. Ruim 26
hectaren zijn opgehouden voor f 103,912.
Eene zeldzaam voorkomende zaak werd beden voor
de arrondissements-regtbank te 's Hage behandeldhet te
vondeling leggen en verlaten van een kind. Van dit feit
wordt beklaagd eene vrouw, die in den avond van 15 Sept.
jl. zich met haar kind bij een ambachtsman vervoegde,
ten einde voor bet onderhouden er van geld te bekomen,
hetgeen zij van tijd tot tijd reeds had ontvangen. Dien
avond weigerde de man. Nadat de vrouw gerucht gemaakt
en herhaaldelijk op de deur zijner woning geklopt had,
verwijderde zij zich, maar het kind werd later voor de deur
op straat gevonden, dat na eerst door de politie en ver
volgens door het armbestuur onderhouden te zijn, drie weken
later is gestorven. Ter teregtzitting van heden gaf de
vrouw te kennen, dat zij het kind in huis had nedergelegd,
maar een getuige verklaarde het kind buiten het huis te
hebben gevonden. De subst. officier jhr. mr. de Jonge
meende dat het ten laste gelegde feit strafbaar was.
Spreker gevoelde medelijden met bekl., die zonder betrekking
en geld, meende dat de vader van het kind verpligt was
iets voor het onderhoud van het kind bij te dragen. Het
feit zelf achtte hij echter zoo ernstig, dat hij moest rekwi-
reeren de veroordeeling van bekl. tot eene cellulaire gevan
genisstraf van 14 dagen. Maandag a. s. zal de regtbank
uitspraak doen.
Naar het Dbld. verneemt, zouden al de goederen
van wijlen H. M. de Koningin-moeder, gelegen bij bet
Scheveningsche Tolhek, en die thans toebehooren aan
Prinses Sopbia, groothertogin van Saksen-Weimar, in
eigendom zijn overgegaan aan de heeren J. F. Metselaar
te Scheveningen en L. P. Zocher te Haarlem.
De koopsom zou bedragen t 900,000, te betalen in
dertig jaarlijksche termijnen van f 30,000.
Uit 's Hage wordt medegedéeld, dat aldaar voor het
nationale geschenk aan den Koning op 12 Mei 1874 door
de commissie ad hoe omstreeks f 6000 is ingezameld.
Bij dè firma Nijgh en van Ditmar, te Rotterdam,
zal eerstdaags eene vertaling van Vlctor Hügo's roman
„Quatre-vingt-tteize' verschijnen, tegelijk met de oorspron
kelijke Fransche uitgave.
Op de jl.' Miandag te Gorinchem gehouden veemarkt
was de handel weinig geanimeerd en de aanvraag vooral
voor het buitenland niet groot, ruim 330 beesten waren
aangebragt; kalfkoeijen werden verkocht voor f 190 tot
f 280; vare koeijen van f 150 tot f 180; vette koeijen
werden nog tot f 300 verkochthet meeste vee bleef
echter onverkocht.
Naar het U. D. verneemt, zal eerstdaags een commissie
van officieren van het Nederlandsche leger bijeenkomen, ten
einde onderling een plan te bespreken tot het aanbieden
van een huldeblijk van het leger aan Z. M. den Koning
op 12 Mei 1874. Bij de marine bestaat mede het plan om
Z. M. een huldeblijk aan te bieden.
De kapitein R., van het 6de reg. infanterie, is te
Breda op een wandelrid van zijn paard gevallen en heeft
daarbij eenige kwetsuren bekomen, zoodat hij per rijtuig
naar zijne woning is vervoerd. Hét paard was middelerwijl
naar de stad geloopen en aan zijn stal aangekomen.
Te Avereest zijn jl. Zaturdag avond tien personen in
't water geraakt, daar men bijna geen hand voor dè oogen
zien kon. Een 75jarig grijsaard is aan de gevolgen Over
leden; de anderen zijn met den schrik vrijgekomen
Een treffend ongeluk had jl. Maandagavond te Mar-
kelo plaats. Twee ingezetenen uit die gemeente, welke
de jaarmarkt te Goor hadden bezocht, keerden in den avond
met paard en wagen wedër huiswaarts. Even buiten Goor
gekomeD, moeten zij, door de duisternis misleid, met paard
en wagen in eene diepe sloot geraakt zijn, met het onge
lukkig gevolg, dat beiden zijn verdronken.
Het Provinciaal geregtsbof te Groningen zal eerlang
twee kapitale zaken hebben te behandelen: 1. de aanklagt
tegen een vleeschhouwer te dier stede, dat hij moedwillig
zijne woning zou hebben in brand gestoken, en 2. die
tegen een grijsaard te Sappemeer, dat bij zijn dochter zou
hebben vermoord, door haar den hals af te snijden. De
verdachte beweert, dat de overledene zich zelve om het
leven heeft gebragt.
Met betrekking tot het standbeeld1 van Coen, waar
over wij in ons vorig nummer eenige bijzonderheden
mededeelden, berigt de N. Rott. Crt. het volgende:
„Eenige dagen geleden werd door het comité in Neder
land voor de oprigting van het standbeeld van Jan Pieterzoon
Coen berigt, dat het beeld, gemaakt door Eugène de
Plijn en gegoten door den heer L. J. S. van Kempen
door middel van galvanische electriciteit, ter verzending
gereed was.
De heer J. M. van Kempen, eigenaar van de Koninklijke
Nederlandsche fabriek van gouden en zilveren werken te
Voorschoten, stelde ons welwillend in de gelegenheid, het
standbeeld te bezigtigen.
Op het plein achter de fabriek is het beeld tijdelijk
gesteld en, ofschoon het zijn voetstuk mist, moet ieder die
het ziet, er door getroffen worden. Flink staat daar in
fiere houding de krachtige gestalte. Hoe zuiver realistisch
ook en hierdoor de waarheid volkomen getrouw, toch niet
het minst een kunststuk om de idealiteit der opvatting.
Het is Jan Pieterzoon Coen, maar niet alleen om het
gelijkend uiterlijk,meer nog omdat zijn karakter, zijn
geest er uit spreekt. Kracht spreekt uit de forsche gestalte,
stoutmoedigheid uit de kloeke houding, ijzeren wilskracht
uit het beslissend gebaar, den bevelenden blik. En wederom
niet de domme kracht van een man, die leeft slechts voor
den strijd, niet de onberaden moed van een avonturier,
die bij toeval een kolonie sticht, niet een wil sterk meer
door hartstogt dan door verstand, die van geen buigen weet voor
het heden, doch ook met de toekomst geen rekening houdt.
Iets anders spreekt uit dit beeld; intelligente kracht,
welberaden moed, een wil, die werkt voor de toekomst.
In de linkerhand, houdt Coen het plan van Batavia, met
de regterhand wijst hij op de plek waar Jacatra stond,
terwijl zijn mond schijnt te zeggen: dódr zal het rendez-
vous zijn, en zijn oog reeds de schepen ziet, die eeuw
in eeuw uit zullen ankeren op die reede.
Een standbeeld waardig Jan Pieterszoon Coen, een
soldaat, bekwaam diplomaat, helderziend handelsman. Moedig
was hij niet alleen tegenover inboorling en Engelschman,
maar ook moedig tegenover den Raad van Zeventienen, de
meest verstokte protectionisten van dien protectionistisch-
gezinden tijd, die den staf braken over zijne denkbeelden,
118 jaren later door van Imhoff aangeprezen, thans ten
deele gevolgd. De stichter van Batavia, een scheppende