BER1GTEN BETREFFENDE DEN OORLOG MET ATSJIN. Wie de heerlijke tentoonstellingen van voorwerpen van kuijst en nijverheid, in vorige eeuwen vervaardigd, in de zalen der Maatschappij Arti et Amicitiae te Amsterdam bezocht heeft, zal ons volk geen kunstgevoel ontzeggen, getuige als hij daar zijn mocht van den goeden smaak onzer voorouders, van den rijkdom van vormen, zelfs aan voorwerpen van geringe beteekenis geschonken. Maar hij zal tevens tot de bekentenis gekomen zijn, dat onze nijveren achteruit geleerd zijn, en dat hunne werkstukken thans wellicht doelmatiger maar volstrekt niet fraaier zijn dan eertijds. Het eene volk is zeker meer dan het andere begaafd met smaak en kunstzin, en het Fransche munt in dit opzicht uit; maar erkennen wij dit gaarne, wij mogen daarom figen aanleg niet miskennen en moedeloos twijfelen of wij het kunnen nastreven en evenaren, of zelfgenoegzaam de handen in den schoot leggen bij de gedachte: aan ons de degelijkheid aan anderen de gratie. Wie onzen aanleg betwijfelt op grond van het volkskarakter, zal allicht ook aan de Engelschen de geschiktheid ontzeggen om eene eereplaats op het gebied der kunst-industrie te veroveren; en een vijfentwintig jaren geleden bestond er reden voor zoodanig oordeel, al bleek het onjuist te zijn. Want reeds de eerste wereldtentoonstelling, te Londen gehouden, deed den Engelschen het in het oog vallend verschil tusschen hunne en der Franschen nijverheid bespeuren, deed hen erkennen wat hun ontbrak en op de middelen bedacht zijn om dat ontbrekende aan te vullen. Teekenscholen werden alom opgericht en muzeüms geopend van voorwerpen van kunst, van heinde en verre opgekocht en te zamen gebracht om tot goede modellen te strekken en den zin voor het schoone te ontwikkelen; en dat die zin in beginsel aan wezig was en slechts aanmoediging behoefde om zich krachtig te uiten, blijkt door den vooruitgang, welke sedert in vorm en teekening van vele Engelsche artikelen te bemerken is. Teekenscholen en muzeüms dus ook bij ons! Van de eerste zijn er reeds vele, van de laatste niet één. Van de teekenscholen, waarvan het aantal gedurende het bestaan der wet op het middelbaar onderwijs met vele en daaronder' uitmuntende vermeerderd is, zijn goede vruchten voor onze nijverheid te wachten, indien de onderwijzers, inzonderheid die aan de burger dag- en avondscholen, eene practische richting aan hun onderwijs willen geven, berekend naar de vakken van nijverheid waarop hunne leerlingen zich reeds of zullen toeleggen. Maar muzeüms verrijzen hier te lande niet gemakkelijk. Wij moeten ons vergenoegen met de tijdelijke bijeenbrenging van voorwerpen op tentoonstel lingen, en daarvan zooveel mogelijk tot onze oefening partij trekken In het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam zal eerlang eene eerste tentoonstelling van kunst-industrie van den tegenwoordigen tijd worden gehouden, onder administratie van het Technologisch Bureau van den heer C. A. J. Geesink. Al wat daar ingezonden wordt moet zich ken merken door stijl waartoe geen kostbaarheid van grond stof of weelderigheid van vormen noodig is, al zijn geen van beiden uitgesloten en het is te hopen, dat de directie zich gestreng aan deze bepaling zal houden, opdat de ten toonstelling niet van haar doel afwijke en een mengelmoes te aanschouwen geve als eenmaal die voor de huishouding en het bedrijf van den handwerksman. Wij gaan die ten toonstelling met belangstelling te gemoet, overtuigd dat zij, al ,zal zij ons in vele opzichten onbevredigd laten, eene goede leerschool en een krachtige hefboom zal zijn om de kunst in ons vaderland meer te doen heerschen op het gebied der nijverheid, en de laatste alzoo in staat te stellen met te meer succes de mededinging in den wedstrijd der volkeren vol te houden. Zouden wij zeiven ook nog iets kunnen doen om onze nijverheid op den goeden weg een stap vooruit te brengen Gewis, in de eerste plaats door onze werklieden in de gelegenheid te stellen om, door het bezoeken van tentoon stellingen, door het zien van kunstproducten, hunnen smaak te verfijnen; en in de tweede plaats door ons geene voor werpen aan te schaffen, welke ons schoonheidsgevoel belee- digen, geene smakelooze pronkstukken, welke van ons gemis aan beschaving getuigen; door onze vertrekken niet op te proppen met meubelen en tapijten en sieraden, waarvan de vormen en kleuren onderling den hevigsten strijd voeren; doormaar genoeg reeds. Alvorens wij in staat zijn in dien geest te onderscheiden en te handelen, mogen we onzen eigen smaak en kunstzin nog wel ietwat oefenen en veredelen. Wij hebben inzage gehad van een brief van een officier van het blokkade-eskader, dd. 6 Nov. 11. Daarin komt o. a. een verhaal voor van het vernielen van de kampong Djolo op de Oostkust van Sumatra. Zooals bekend is, heeft de Nederlandsche regering alle pogingen in het werk gesteld om de verschillende kleine Kijken langs dé kusten van Atsjin te bewegen, de zijde van Nederland te kiezen. Die pogingen werden door de meeste in het geheel niet, door anderen in zeer twijfelachtigen zin beantwoord. En daarop werd last gegeven om geheel Atsjin zooveel mogelijk afbreuk te doen, en in het bijzonder langs de Oostkust alle vaar tuigen, kampongs en versterkingen, die binnen het bereik der marine lagen, te vernielen. De schrijver vervolgt daarop ongeveer als volgt. Van Tamion-punt af, dat de grens uitmaakt, heeft men de volgende plaatsen tot Diamant-punt: Langsa, Bedaoa, Edie, Edie-tjoet, Djolo, Ara-Koendoer, Simpang-Olim, Langsa, Bedaoa en Simpang-Olim liggen te ver in het binnenlandEdie was vooralsnog vriendschappelijk gezind Edie-tjoet was vernield; rest Djolo en Ara-Koendoer, die door een coup-de-main te vernielen waren. Vooral op Djolo waren wij zeer gebeten, want de commandant was reeds 3maal met een paar sloepen voor de kampong ge weest cn had getracht de hoofden te spreken te krijgen, die echter halstarrig weigerden te verschijnen. Wat meer is, de Djolonezeu hadden tusschen het 1ste en het 2de bezoek eene sterke borstwering vóór de kampong aange legd, behoorlijk voorzien van geschut, dat niet onduidelijk tegen ons was gerigt. Vóór de kampong lag een vrij groote schoener, de Pinang Beauty, die het eigendom was van Tonkoo Paya, een voornaam Atsjineesch hoofd; welke schoener door ons tot nu toe verhinderd was om uit te loopen. Gedurende de bedoelde bezoeken was, zooveel mogelijk, het terrein verkend. Door de ondiepten voor de kust konden de schepen niet digt bij den wal komen om met succes de plaats te beschieten, zoodat wij moesten debarkerenhetgeen dan ook eergisteren heeft plaats gehad. Des ochtends ten 7 ure stoomden de Koopman, Timor en Coehoorn voor de rivier, en werd onmiddelijk gedebarkeerd. Een voornaam Edisch Hoofd, Tonkoo Moeda Ankassa genaamd, maakte den togt mede om zoodoende te doen blijken van zijne vriendschappelijke gezindheid, terwijl hij beloofd had, eenig volk van hem over den wal ter adsisten- te sturen. De commandant van den togt was de heer Bogaert; de 2de commandant de heer Lecomte, 1ste offi cier van de Koopman. Het plan was om eerst de Pinafig- Beauty en een anderen schoener, die daar lag, te nemen en dan gezamenlijk de versterking aan te tasten. Timor enterde onmiddelijk de Pinang Beauty en Koopman den anderen schoener, die onbezet was; van den eersten nam het volk de vlugt. Onmiddelijk rukten wij toen den wal op, het volk, dat zich hier en daar vertoonde, voor ons uitdrijvende. Een oogenblik hield de vijand stand, maar hij liet daarbij 3 dooden ophet terrein liggen. Intusschen werd ook van den anderen kant tegen de versterking op gerukt. De Djolonezen schoten hun geschut af en ver lieten toen hunne versterking en hunne geheele kampong, welke laatste onmiddelijk door de onzen werd in brand gestoken. De kampong bestond uit een 30tal meest flinke houten huizen, regelmatig in twee rijen gebouwd, met een breeden weg in het midden. De Djolonezen hadden in hunne over haaste vlugt nipts medegenomen, zoodat wij een schoonen buit maakten van geweren, kruid, kogels, koopwaren, opium, netten, enz. De borstwering bestond uit 2 onge veer 6 voeten hooge palisaderingen, die omstreeks 6 voeten van elkander verwijderd waren, de ruimte daartusschen was geheel opgevuld met aarde. Zij was van 6 ijzeren kanonnen van omstreeks 6 pond, twee ligtere stukjes en een paar lila's voorzien; zij strekte zich langs de geheele kampong uit en eindigde regts en links in het moeras. Nadat wij een paar uren waren bezig geweest met ver branden, vernielen, stukken vernagelen en buit maken, en nog alleen het versterkte huis van den radja en den mis- sigit overbleven, kwam van den voorsten post het berigt, dat wij zouden worden aangevallen. Onmiddelijk verza melden wij en wachtten, in twee gelederen opgesteld, den vijand af. Spoedig hoorden wij in de nog flink brandende kampong een hevig gejoelen geschreeuw en werden wij tegelijk op den linker- en op den regtervléugel aangevallen. Op den linkervleugel moésten de officieren zich met den sabel verdedigen en werd de vijand, met achterlating van 3 dooden, naar ik meen, op de vlugt gedreven. Op den regtervleugel waren 6 voorvechters reeds tot omstreeks 10 passen genaderd, toen hun moed hun scheen te begeven en zij plotseling de vlugt namen en zich, naar wij later begrepen, door eene achterdeur begaven in het bovenver melde versterkte huis. Al spoedig vielen daaruit een paar schoten, waardoor twee man gekwetst werden, en wij stonden op het punt het huis aan te vallen, toen wij daar binnen op eens eene soort van godsdienstig gezang hoorden aanheffen, 't geen, zooals gij u kunt voorstellen, een zonder ling effect maakte. Wij dachten niet beter, of ieder oogen blik konden zij ons op nieuw attaqueren, na eerst behoorlijk hun gebed gedaan en zich zoodoende op den dood voor bereid te hebben. Maar er gebeurde niets meer. Na hun gezang geëindigd te hebben, schijnt de vijand door de deur aan den achterkant het huis te zijn uitgetrokken, zijne dooden en gekwetsten medenemende. Een oogenblik later trokken wij het huis in, dat door eene dubbele palissade versterkt was, en staken het in brand. Hetzelfde deden wij met de missigit, Pinang-Beauty en een peperpakhuis, en, na eene groote hoeveelheid peper, wapenen, kanonnen, kogels en kruid in de rivier geworpen te hebben, keerden wij naar boord terug. Ons verlies was 6 gekwetsten, 2 met klewanghouwen en 4 met kogelwonden. Het verlies van den vijand is ons niet bekend; wij vonden slechts 6 dooden. De klewang, door een officier op den door hem gevelden vijand buitgemaakt, werd door Tonkoo Moeda verklaard voor het wapen van een „orang-bezaar." Het wapenfeit was een echt coup-de-main geweest; de Djolonezen wisten dat wij komen zouden, maar zij wisten niet wanneer. Indien zij klaar geweest waren, zouden wij niet, ten minste niet op zoo brutale manier, in de kampong gekomen zijn. Onze magt bestond uit 114 bajonetten. De kampong hield, naar de berigten, die wij daaromtrent hadden ingewonnen, 200 a 300 weerbare mannen in. De borst wering, die 200 a 300 ellen lang was, moesten wij laten staan, daar de tijd ontbrak om haar te vernielen. Heden ochtend hebben wij Arah-Koendoer vernield. De bevolking daarvan had zich echter bij tijds geborgen, zoo dat wij de benting en eenige omliggende huizen verbrand hebben zonder een schot te lossen. Door het stoomschip Schouwen, commandant van der Star, is een zeer curieuse buit gemaakt. Hij heeft namelijk een schoener van Penang op de kust aangehouden, bemand met Chinezen, waaronder zich echter drie Europeanen bleken te bevinden, namelijk een Hollander, een Deen en een Engelschman. De Hollander is reeds gebleken te zijn een gewezen matroos van de Nederlandsche marine, die vroeger in het tuchthuis te Leiden had gezeten en daaruit ontvlugt was. Hij heeft bekend 4 maanden geleden in Groot-Atsjin geweest te zijn. In zijn bezit werd nog ge vonden een exercitie-reglement, een voorhaak en een kogel tang. Allen zijn gevankelijk naar Deli getransporteerd. (H. C.) De landingsdivisie der tweede expeditie bestaat uit een bataillon infanterie, zamengesteld uit een half bataillon (2 compagniën) mariniers, een half bataillon (2 compagniën) matrozen, een halve batterij artillerie en ambulance. De sterkte der divisie is 873 officieren, onderofficieren en minderen, waarvan 1 kapitein ter zee, 3 luits. ter zee 1ste kl., 13 luits. ter zee 2de kl. en 14 adelborsten 316 ma trozen, 300 mariniers met 1 kapt. en 2 luits. der mariniers; 144 man tot bediening van het geschut. De landings divisie voert mede 8 stukken geschut, waarvan 4 mortieren. Yijf officieren van gezondheid zijn aan de divisie toegevoegd. Het contingent door de verschillende schepen voor de landings-divisie te leveren is als volgt: Zeeland 189 man, Metalen Kruis 97, Citadel van Antwerpen 81, Vice- Admiraal Koopman 95, Watergeus 47, Soerabaija 64, Borneo 32, Sumatra 31, Timor 30, Banda 25, Amboina 25, Riouw 25, Bommelerwaard 26, Schouwen 25, Maas en Waal 26, Coehoorn 25, den Briel 24, Admiraal van Kinsbergen 6 man. Totaal 873 man. Hieronder volgt eene lijst van schepen, door het gou vernement van Nederl.-Indië ingehuurd voor de tweede expeditie tegen Atsjin, benevens de daarvoor gecontrac teerde prijzen: Voor minstens 1 maand: Nederl. stoomschepen Jason en Holland ieder f 1500 per dag, Ariadne f 800, Sumatra f 1600; Eng. stoomschepen St. George f 1000, Scotland f 1400, John Bramall f 1000, Chancellor f 1200; Ital. stoomschip Maddaloni f 2800; Nederl.-Ind. stoomschip Luitenant-generaal van Swieten f 1300, allen per dag. Voor 6 maanden: Nederl.-Ind. schepen Prins Alexander der Nederlanden, Baron Mackay, Baron Sloet v. d. Beele, Gouverneur-Generaal Mijer, Koningin Sophia, Willem Kroonprins der Nederlanden, ieder f 1200 per dag; Ned. zeilschepen Kosmopoliet III f 20,000, Philips van Marniv f 16,000, Nancy f 12,000, allen per maand. Binnenland. HELDER en NIEUWEDIEP, 25 December. De mailboot Conrad, kwam den 20 dezer te Southampton aan, en vertrok den 22, des namiddags ten 3 ure, weder van daar; alles wel. Gisteren morgen omstreeks half zeven uur ontdekte men brand in het voorschip (kabelgat) van de Nederl. brik Cornelia Maria, kapt. Deinum, als bijlegger van New- castle met steenkolen alhier in de haven liggende. De ontdekking had eerst plaats toen de vlam reeds boven het dek uitkwam. De alarmklokken der schepen werden geluid en door de havendirectie werden inmiddels voorzorgs maatregelen genomen ter bescherming der vele in de haven liggende schepen, daar men vreesde door den toenemenden noordelijken wind voor grootere rampen. Spoedig waren de brandspuiten der oorlogschepen op de plaats des gevaars aangekomen; gaten werden in het dek gehakt en na 1| uur onophoudelijk water'geven, was men voor nog de lading had vuurgevat den brand meester. De oorzaak is onbekend. Het centraal-comité van de Vereeniging het Roode Kruis in Indië, heeft, met het oog op de expeditie naar Atsjin, besloten bulletins uit te geven. Uit hetgeen vermeld wordt over de maanden Junij, Julij, Augustus en September blijkt, dat het Roode Kruis in Indië onverdeelden bijval en algemeene medewerking ondervindt, en dat het centraal-comité met den bevelhebber der expeditie over alles in overleg treedt, zoodat er de meest gewenschte zamenwerking met de militaire genees kundige dienst en de administratie bestaat. In de missive van het centraal-comité te Batavia van 1 Nov. jl. wordt, wegens ophanden zijnde uitputting der geldmiddelen, aan het hoofdcomité verzocht weder een ruim bedrag, door middel van den telegraaf, ter beschikking te stellen." Aan dat verzoek heeft het hoofdcomité in zijn zitting van 13 dezer voldaan, uitsluitend ten behoeve van zieke en gewonde krijgslieden. Voor zoover bekend is, hebben zich in de loop van de week van 14 tot en met 20 dezer in de provincie Noordholland geene gevallen van longziekte onder het rund vee voorgedaan. Beroepen bij de Herv. gemeente te Doesborgh, ds. G. Bron, pred. te Ouderkerk a/d IJssel. Voor de betrekking van regter in de arrondissements- regtbank te Alkmaar zijn op de voordragt geplaatst de heeren jhr. mr. M. A. Wichers, regter in de arrondissements- regtbank te Appingadam, jhr. mr. S. M. Laman Trip, subst.-officier van justitie te Hoorn, en mr. C. H. G. van Herweijer, subst.-griffier bij het Prov. geregtshof in Noord brabant. (Het Vaderland). Door de commissie in het arrondissement Alkmaar is van de leerlingen der scholen in de gemeente Helder voor het kindergeschenk aan Z. M. den Koning, ter gelegenheid van 't zilveren feest zijner troonsbestijging, ontvangen: door tusschenkomst van de hoofdonderwijzers J. Hofstee, f 11,01; P. J. Jekel, f 2,60; G. E. Kloosterhuis, f 17,76; J. P. van Varik, f 39,83; H. Daarnhouwer f 40,101 P. Uurbanus, f 50,75; T. Mooy, f7,75; C. J. Blok, f 10; D. Dekker, f 9,10; C. Sipkens, f 10,70; van mej. G. A. v. d. Burgh, f 18,50; van de R. C. meisjesschool, f 26,95; totaal f 245,05^. In de zitting van den Amsterdamschen gemeenteraad van jl. Woensdag is de Schouwburg verpacht aan de heeren Albregt en van Ollefen tot Sept. 1876 voor f 10,000'sjaars. Ingevolge een door hen ingezonden adres en een voorstel van den heer van Nierop is de pachtsom voor het loopende zaisoen bepaald op f 4500. Dit voorstel is met 26 tegen 2 stemmen aangenomen. Als voorwaarde was gesteld, dat de heer Driessens afzag van hooger beroep; dit heeft deze toegezegd en de zaak met de hh. Albregt c. s. geschikt. Ingevolge een ander voorstel van den heer van

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1873 | | pagina 2