1874. N°. 1. Vrijdag 2 Januarij. 32 Jaargang. 1 J a n u a r ij, Uitgever A. A. BAKKER Cz. HELDERSCHE EN NIEl WEDIEPER COURANT „Wij huldigen het goede.' Verschijnt Bingsdag-, Donderdag- en Zlturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1.30, fraueo per post - 1.65 Bureau: MOLENPLEIN, N% 163. Prijs der Advertentiën Van 14 regels 60 cent, elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS Naar Oost—lndië: via Triest 6 Jan. 's avonds 6 u. Marseüle 15 Jan., 's avonds 6 u. Brindisi 12 Jan., 's avonds 6 u. Curagao en Suriname, 16 Jan., 's morg. 6 u. Kaap de Goede Hoop, via Soutliampton: 3 Jan., 't morg. 6 u. Moesten wij voor 't jaar, waarvan wij afscheid namen, een naam vinden, moesten wij het een kenmerkend teeken geven om het te onderscheiden van de zeer velen, die zijn voorafgegaan, en van de velen die komen zullen, dan zouden wij het willen noemen: het jaar der Gevolgen, het Nemesisjaar. Aan groote feiten was 1873 arm, maar het volle gewigt der gevolgen van vroegere handelingen werd ons in dit tijkvak op den hals gelegd. Het handelscrediet werd gestoord en onderging geweldige schokken, de scherpe scheidingen tusschen politieke en godsdienstige partijen vertoonden zich in het volle licht, de afstand tus schen de verschillende maatschappelijke standen werd als moedwillig vergroot, aan de meeste staten, aan Frankrijk, Spanje, Engeland en Nederland, aan allen bijna werd de pligt opgelegd, om oude zonden en begane fouten onder de oogen te zien en den strijd op te nemen met de gevolgen van eigen kwaad, eigene ligtzinnigheid en onverstand. In dit licht wenschen wij het jaar 1873 nog eens te beschouwen, voordat wij den arbeid op ons nemen, die zijn opvolger gereed staat ons op te dragen. Wij offeren gaarne de meerdere volledigheid van een chronologisch, kroniek matig overzigt op, om ruimte te winnen, ten einde ook van deze allernieuwste geschiedenis te leeren, hoe eene ijzeren noodzakelijkheid de toekomst van menschen en vol keren vastsmeedt aan de daden uit hun verleden. Wij wilden rijk worden. Wij wilden zeer spoedig rijk zijn, en met weinig moeite en arbeid. De lust naar ge makkelijk verkregen genot, naar weelde zonder inspanning heeft Europa en Amerika bezield. Jaren lang nam het beursspel, de speculatiehandel, het misbruik van crediet- instellingen toe. En alles scheen goed te gaan. De gouden eeuw scheen aangebroken. De eeuw van de bankiers was geboren. De tijd, dat iedereen rijk zoude zijn, liet zich verwachten. De meest voorzigtige menschen maakten acht en negen procent van hun geld. Handelszaken werden gedreven, nieuwe firma's verrezen zonder eenig kapitaal. Praatjes over Landbouw. X. Weder een jaar achter den rug, vrienden, en al hebben wij, landlieden, eene gezonde levenswijs, we mogen toeh billijker wijze op niet meer dan een vijftigtal van zulke tijdperken rekenen. En vijftig jaar is wel een heele tijd, maar ze zijn gewoonlijk eerder om dan we denken. Of ik een landbouwpreek ga houden? Vol- ïtrekt niet, maar ik wenschte, met het oog op hetgeen ik zooeven zeide, alleen in 't midden te brengeD, dat het raadzaam is om op onze hoede te zijn tegen eene ondeugd, die ons in 't algemeen tamelijk eigen is, en welke ik zoo vrij ben te bestempelen met den naam van: ft heeft den tijd nog wel." Ik bedoel daarmede dat wij de eigenaardige, maar minder loffelijke gewoonte bezitten van ons door den vooruitgang in het vak mede te laten sleuren, in plaats van dien vooruitgang, zooveel het ieder op zijne wijze en naar zijne krachten mogelijk is, ook zelve eens een stootje te geven. Ja wat erger is, dat we zelfs traag zijn in het navolgen van ver beteringen in allerlei opzigt, waarvan we reeds de volle overtuiging hebben, dat ze goed en voordeelig zijn. Te weinig lust en ambitie doen er ook veel kwaad aan, maar dat verschuiven van de uit voering van nuttige verbeteringen van 't eene jaar op het andere, is een van de grootste vijanden van den vooruitgang. Zie, daar komt de een of ander met wat nieuws voor den dag, een dier van een of ander vreemd ras, waarmee hij zich voorstelt zijn eigen, veestapel door kruising te verbeteren, of een onbekend werktuig, ten doel hebbende om arbeidsloon of tijd te besparen, en daar komen wij, quasi voorstanders van den vooruitgang, met onze kritiek: „nu, daar zullen ook mooije dieren van komen van zoo'n bul of van zoo'n hengst! koeijen met groffe koppen en zonder behoorlijk uijer, en paarden, die te lomp zijn om te draven." Of wanneer het verdachte voorwerp een werktuig is„dat zal er naar toe gaan met zoo'n machine, om den anderen dag bij den smid: geld vermorsen, anders niet, een gulden besparen en een daalder uitgeven, zoo is 't hoorEn het refrein van iedere afzonderlijke kritiek in genoemden geest, luidt aldus: „Nu, 't zal lang duren eer ik zoo mal ben om mijn geld daaraan te wagen en blijkt het soms dat het wat goeds mogt zijn, dan is het altijd nog tijds genoeg." Ziedaar hetgeen, waartegen ik een hartig woordje wil in 't midden brengen. „Nog tijds genoeg," nota bene! 't is of we nog in de dagen van Methusalem leven. Het is in ons vak met den tegenwoordigen menschenleeftjjd toch al haast onuitvoerbaar om onze zaken te drijven, zóó dat er rente en winst om van te leven, op overschieten, 't Krediet maakte liet iedereen mogelijk om zijn aandeel in de algemeene welvaart magtig te worden. De weelde nam toe. De kostbaarste kleeding zag men dragen door hen, voor wie vroeger een „gedrukt katoentje" 't Zondagsch pak was; dure meubelen begonnen de woningen van den kleinen burger te versieren, de dagloonen in de meeste bedrijven stegen ver boven de gelijktijdige rijzing in de prijzeD der levensmiddelen, er was in alle bedrijven een overvloed van werk, er waren handen te weinig, de grond stoffen werden, een bewijs van tóegenomen verbruik, steeds duurder. En de gevolgen? Wij zagen ze in het afge- loopen jaar, in den beruchten Wiener-Krach," in de lijst der failliete bouwmaatschappijen, der niet-betalende Ameri- kaansche spoorwegwaarden, wij zagen ze, toen enkele rijk gewordene financiers de oorzaak zijn geweest van veler armoede; wij zagen ze, toen bankiers en kassierskantoren gesloten werden en de eigenaars vlugtten naar Amerika. In 1873 leerden wij inzien, dat de maatschappij meer dan hare inkomsten verteerde, dat wij bezig waren het opge- gaarde kapitaal aan te spreken, en werd ons met schade en schande de les herhaald, dat weelde zonder arbeid, tot armoede voert en genotzucht als deurhoedster staat aan de woning van het naberouw De strijd, die de Duitsche regering in het afgeloopen jaar aanving met de ultramontaansche partij, en tot heden niet zonder geluk voortzette, trok in hooge mate de aan dacht niet alleen van hen, die in de Pruissische kerkelijke wetten een begin van geloofsvervolging willen zien, maar ook van hen, die de strijd eener magtige regering met eenigen harer eigene onderdanen uit het oogpunt van staatsregt en politiek belang beschouwen. Dat de regering, die in deze zaak de groote meerder heid der natie aan hare zijde heeft, ook het regt heeft om met nadruk het gezag van den staat te handhaven boven de autoriteit van een kerkgenootschap, kan alleen twijfel achtig zijn voor hem, die het gezag van Paus en bis schoppen op eene lijn stellen met het gezag van God. Na de onfeilbaarheidsverklaring van den Paus, op het jongste concilie uitgesproken, zijn er velen in de catholieke kerk, die in werkelijkheid de uitspraken des Pausen uit vloeisels achten eener goddelijke wijsheid. Misschien is deze leer de noodzakelijke consequentie van het autoriteits beginsel, dat steeds in de traditiën der kerk van Rome heeft geleefd. Maar, terwijl wij aan godgeleerden van beroep en neiging gaarne zoowel de verdediging als de bestrijding der onfeilbaarheidsleer overlaten, zij het ons vergund te wijzen op eene onbetwistbare waarheid, deze namelijk, dat, moge het ook al den ultramontaan bevredi al zijn wij vol lust en ijver, en onbevooroordeeld als het verbete ringen geldt, hoeveel minder mogelijk wordt het dan als we flaauw in ons werk zijn, en er een zeker wantrouwen op na houden, ('t gaat gewoonlijk zameiij tegen alles wat van het systeem van den paplepel afwijkt? Als wij ten minste maar dat wantrouwen misten en ijverig genoeg waren om met animo te onderzoeken en na te gaan, wat door enkele onder ons beproefd wordt, dan was er al veel gewonnen, al is het ook dat het ons aller pligt is om, elk naar zijn vermogen, een steentje aan het gebouw van den vooruit gang aan te brengen. En waar vloeit dat wantrouwen toch uit voort? Is het, dat men hem, die wat nieuws in- of uitvoert, verdenkt van niet bet heil van den landbouw in 't algemeen en van zijn eigen beurs in 't bijzonder te bedoelen, maar wel het voldoen aan zijne eerzucht, van de eerste te willen zijn in een zekeren kring! Dat moet het wezen, dunkt mij, of vertrouwen wij onze eigene standvastigheid bij het beoordeelen niet Ik weet het niet, maar dat wantrouwen even verkeerd is, misschien nog erger, dan te goed van vertrouwen te zijn, daar houd ik het voor. Laat ons het ergste geval eens nemen, en ons de voorstanders en invoer ders van het nieuwe, van verbeteringen, als eene bende eerzuchtigen voorstellen, zijn wij dan nog zelfs niet aartsdom met ons daar door te laten terughouden van ons eigen geldelijk voordeel, be staande in onderzoek van alles en spoedige navolging van het goede, dat de leden dier verschrikkelijke bende ons te aanschouwen geven. Zóó zijn ze ten minste gelukkig niet, of ze zijn bijna zonder onderscheid en eenigzins uit den aard der zaak, belust op bet geven van raad en inlichtingen. En als we bezien en onderzocht en beoordeeld hebben, en de noodige inlichtingen zijn ons door een fatsoenlijken confrater ver strekt, laat ons dan Jniet voor den dag komen met „'t heeft den tijd nog wel," maar dan handen uit de mouwen steken, want „tijd is geld." Om mijne redenering kracht bij te zetten, zal ik een voorbeeld noemen en trachten daarin in ronde cijfers te doen zien dat „time werkelijk money is." Zeker iemand bezit en be bouwt veertig hectaren land, van middelmatige qualiteit. Hij heeft te beschikken over een voldoend kapitaal (zoo niet, dan had hij twintig of dertig in plaats van veertig hectaren behooren te koopen) om die oppervlakte naar behooren te draineren. De uitvoering van die verbetering kost hem honderd gulden per hectare, dus vierduizend gulden. De betere droogligging van zijn land buiten gelaten (en dat wordt toch tegenwoordig vrij algemeen erkend), zijn de directe voordeelen, die hem zijne verbetering aanbrengen, de volgende: ging schenken, te weten, dat zijn kerkgezag boven staats wet en staatsinvloed is geplaatst, die leer ondragelijk is voor ieder, die behoort tot een ander kerkgenootschap, omdat voor hem die leer onderwerping medebrengt aan een gezag, waaraan hij niet gelooft en dat hem vreemd is, en de gelijkheid van alle burgers voor de wet, dit kost bare en onmisbare voorregt eener natie, als met een slag vernietigt. Wat uit het oogpunt van kerkleer de onfeilbaarheids verklaring is geweest, welke wij rusten laten; uit een politiek oogpunt was zij eene fout. En ook in dit opzigt was 1873 een Nemesisjaar. De schijnbare triomph ver keerde zich in velerlei nederlagen. De vestiging van talrijke oud-catholieke gemeenten in Duitschland, Zwitserland en zelfs in Italië, de wijding en erkenning van den eersten oud-catholieken bisschop dr. Reinkens, de nederlagen door de catholieke partij in Pruissen bij de stembus geleden, de talrijke veroordeelingen der Pruissische bisschoppen door de regterlijke magt, dit alles zijn de duidelijke gevolgen van de fout, die de ultramontaansche partij beging, toen zij het kerkelijk gebied verliet, om zich met een enkel woord te stellen niet alleen op, maar zelfs boven het ge bied van den staat. Men heeft dikwerf beweerd, dat de sociale kwestie, de eisch om grooter aandeel in de maatschappelijke productie door de zoogenaamde arbeidende klasse opgeworpen, latei- zal blijken het meest belangrijke vraagstuk der XIX eeuw te zijn geweest, en van die meening zijn wij niet geheel afkeerig. Ook wij gelooven, dan het thans levend geslacht getuige is van eene omwenteling der socialeto estanden, die, al gaat zij velen te langzaam, eenmaal blijken zal een dier veranderingen te zijn geweest, die, omdat zij minder geweldig, toch niet minder rijk aan gevolgen zijn, dan de Fransche revolutie, die in plaats van standen burgers in 't leven riep. Wanneer men niet ongeduldig vooruit, maar ernstig onderzoekend achterwaarts ziet, dan blijkt er eene magtige natuurwet te bestaan, die de ongelijkheid van bezittingen tusschen verschillende klassen en personen meer en meer vermindert, en eens een algemeen peil van welvaart voor allen bereikbaar maken zal. De arbeiders-bewegïng, de vereeniging van arbeiders tot verkrijging van beter loon, beter onderwijs, en meer levensgenot, hebben veel bijgedragen om de meest gegronde grieven der arbeidende klassen weg te nemen, en enkele onregtvaardigheden te herstellen. Maar ook hier is de maat van het mogelijke weldra over schreden geworden. Ook hier heeft het misbruik de plaats ingenomen van het gebruik. De eisch van vermindering van werkuren, gepaard met die om verhooging van loon aanwinst van een tiende gedeelte bebouwbaar land, over 40 hectaren dus 4 hectaren, leverende eene bruto opbrengst van 200.— per hectare, dus 800. bezuiniging in werkloon voor greppelen, stelle: - 100. bezuiniging in werkloon voor wieden, stelle: - 100. gaat af: als gevolg der drainage: meerdere landhuur, rente enz. meerdere kosten van bewerking diversen, biervoren niet genoemd Te zamen 1000. Nihil. Nihil. Nihil. Te zamen Nihil. Eest netto voordeel 1000.- Zijne uitgaaf van 4000 levert dus jaarlijks direct 25 procent, om niet te spreken van de zoo even genoemde betere droogligging, van de gelegenheid tot betere bewerking van het land, van gemak en genoegen, enz. Nu komen we alzoo tot het geldelijk resultaat. Stel eens dat mijn vriend, die ik zijn geld in drainage liet beleg gen, bij zijn lust voor den landbouw er een neiging voor insolide fondsen op na houdt, en dus vóór de drainage 10% van zijne Spaansehe of Amerikaansebe effecten in den zak stak (zoo is 't immers?) dan geeft hem zijne verbetering een zuiver voordeel per jaar van 15% van 4000 of 600. Ieder jaar dus, dat hij langer wacht dan noodig is, kost 600 dus „tijd is geld." Ik eindig dit opstel ('t heeft waarachtig wel iets van een preek) niet, zonder een bezadigd woord ten slotte, ten einde mijne zenuwen tot bedaren te brengen, neen, om te zorgen, dat de lezer mijn betoog niet voor overdreven houde. Ik heb eerbied voor den practiechen zin van hem onder ons, die zich als eerste voorwaarde, om met voordeel werkzaam te. zijn, heeft gesteld „niet verder te springen dan zijn polsstok lang is," en in zijne uitgaven de meest mogelijke voorzigtigheid betracht, zoolang hij niet zoo goed als zeker is dat zijne wijsheid boven zijne zuinigheid staat. Die veel heeft, kan eens wat wagen; komt het tot zijne schade uit, hij is tot dien prijs (en het deert hem niet) nuttig geweest voor anderen. Maar hij, die verpligt is, om al wat hij bezit zoo productief mogelijk te maken, mag niet ligt- vaardig te werk gaan, maar moet meer zekerheid hebben van de resultaten die hem 't geen hij uitvoert, zullen verschaffen, 't Komt er dus eigentlijk op neer, vrienden, dat hetgeen ik heb afgekeurd, met wat meer ijver in het vak en wat meer vertrouwen in elkan ders goede bedoelingen te verhelpen zijn. Ik wenseh u en mij zelve het in practijk brengen dezer twee deugden in 1874 en voortdurend welgemeend toe.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1874 | | pagina 1