1874. N°. 10.
Vrijdag 23 Januarij.
32 Jaargang.
Uitgever
Bureau;
A. A. BAKKER
GEMEENTERAAD.
BER1GTEN BETREFFENDE DEN OORLOG MET ATSJIN.
HELDERSCHE
EX NIEUWEDIEPER COURANT
„Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dinosdag-, Dondkedas- en Zatuïdao namiddag.
Vv Abonnementsprijs per kwartaal 1.30.
franco per post - 1.65.
MOLENPLEIN, N0. 163.
Cz.
Prijs der Advertentiën Van 14 regels 60 cent,
elke regel meer 15 ceiit.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS
Naar Oost-lndië: via Triest 3Febr, 's avonds 6 u.
Marseitte 29 Jan., 's avonds 6 u.
Brindjun 26 Jan., 's avonds 6 u.
Curagao en Suriname, 1 Febr., 's morg. 6 u.
Kaap de Goede Hoop, via Southampton: 23 Jan.,
's morg. 6 u.
Zitting van Dingsdag den 20 Januarij 1874.
Voorzitter de heer Burgemeester.
Tegenwoordig 14 leden; afwezig de heeren de Breuk, Giltjes en
Berghuijs.
De aanteekeningen van het verhandelde in de vorige zitting
worden gelezen en goedgekeurd.
Er geschiedt voorlezing van eene missive van HH. Gedeputeerde
Staten ter zake van de regeling der jaarwedden'van de onderwijzers
aan de openbare lagere scholen in deze gemeente. De overige
punten ter zijde latende, wordt in die missÏTe, met het oog op
bestaande koninklijke besluiten daaromtrent, aangedrongen op de
bepaling der jaarwedden van de hoofdonderwijzers tot een vast
bedrag. Op voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt dien-
overkcimstig besloten, en worden de wedden der hoofdonderwijzers
bepaald zooals ze op dit oogenblik zijn.
Er wordt gelezen eene missive van HH. Commissarissen van
het gemeente-ziekenhuis, inhoudende deze voorstellen: a om de
vergoeding aan den bewaarder van het Ziekenhuis voor de voeding
der verpleegden te verhoogen van 50 tot 60 ets. per dag; en
b om de toelagen voor de zieken-verplegers te bepalen per etmaal
op f 1.25 voor de mannen en op f 1.10 voor de vrouwen. Nadat
de heer de Lange (commissaris van 't ziekenhuis) en de Voor
zitter hieromtrent de noodige inlichting hadden gegeven, werd
het voorstel met eenparige stemmen aangenomen.
Door den Voorzitter wordt medegedeeld, dat sedert de vorige
zitting is overleden de heer Eokkens van Mesdag, Apotheker en
Directeur van het Ziekenhuis. De Voorzitter herinnert dat de
overledene was een trouw en werkzaam ambtenaar.
Verder deelt de Voorzitter mede, dat de heer Braaksma heeft
op zich genomen de vacante betrekking voorloopig te vervullen,
alsmede dat er reeds sollicitatiën voor de vervulling dier betrekking
zijn ingekomen.
Met de opmerking, dat het voor het gemeentebestuur wenschelijk
zoude zijn, zand in steenen te kunnen veranderen, stelt de Voor
zitter aan de orde de behandeling van een tweetal adressen, ter
zake van verbetering van den openbaren weg. Het eerste is van
eigenaars van perceelen en van bewoners der Nieuwstad: Gasstraat,
Oranjestraat, Vijzelstraat, enz. Onder mededeeling dat de weg
aldaar onbegaanbaar en een ware modderpoel is, vragen adressanten
De diamanten van Grootmoeder.
{Verwig.)
De beide dames waren ondertusschen zwijgend met haar werk
voortgegaan. Toen Gaston niet meer in de nabijheid was, maar
zich verwijderd had, zoodat hij het gesprokene niet meer hooren
kon, zeide miss Ellen met een vorschenden blik op Valentine:
„Uw vader zal zich nu weer in het Duitsch spreken kunnen
oefenen; nu hij met de beide heeren alleen is. Hij moet toch zeer
lang in Duitschland geweest zijn om het zoo goed en zoo gaarne
te spreken."
„Een paar jaar, denk ik," antwoordde Valentine verstrooid. „Zijne
voogden hebben hem derwaarts gezonden om op een landbouwschool
den akkerbouw te bestudeeren."
„In Duitschland? Zonderling, voor zoover ik weet is men daarin
in België veel verder, ook in Engeland."
„Wel mogelijk," maar de theorie van deze zaak zal misschien in
Duitschland beter onderwezen worden."
Miss Ellen zweeg eenige oogenblikken nadenkend. Vervolgens
zeide zij
„En heeft hij u nooit iets verraden omtrent een merkwaardig
«vontuur, een belangrijke herinnering, die hem aan Duitschland
verbindt."
Valentine zag Ellen vragend aan.
„Hoe komt gij er toe, Ellen, om mij zoo iets te vragen?"
„Ik dacht slechts zoo. Ik denk dat deze Duitsche officieren iets
in hem hebben wakker gemaakt, hem aan iets hebben herinnerd,
dat lang in de vergetelheid was weggezonken, maar nu weder op
gewekt is geworden en dat van geen zeer vroolijken aard is. Zijn
vragen naar de plaats vanwaar deze mijnheer von Daveland kwam,
was niet zoo onbeschroomd als ze wel schijnen moest, maar het
antwoord dat hij op zijn vraag ontving was blijkbaar geruststellend
voor hem. Ik zou me volstrekt niet verwonderen, als het voor
den dag kwam, dat hij in Duitschland een jufvrouw von Daveland
bemind, een vrouw van dien naam geschaakt of een mijnheer von
Daveland in een duël doodgeschoten had
„O, wat is uw phantasie aan het werk," zeide Valentine lachende.
„Vraag het hem, hij heeft voor u geen geheimen," voegde zij er
bij, terwijl hare lippen zich even samentrokken, hetzij van smart,
hetzij uit spot.
„Hij heeft er één," antwoordde mfcs Ellen, zich in gedachten
verdiept over haar werk buigende.
Op dit oogenblik kwam er een bediende uit de salon en bracht
een boodschap van mijnheer Gaston de Bibeaupierre. Deze
liet zich bij de dames verontschuldigen, hij had zich herinnerd,
voorziening. Het tweede is van eigenaars van perceelen en bewo
ners der Gravenstraat (op het land de Del nabij het station van den
spoorweg.). In dit adres wordt ter kenuisse van den Raad gebragt
dat de weg, naar die woningen leidende, onbegaanbaar en bij avond
geheel onverlicht is, zoodat men zijne woning moeijelijk vinden en
er binnen komen kan. Ook zij vragen voorziening.
De Voorzitter licht een en ander toe. Hij erkent de dringende
behoefte aan bestrating, maar maakt onderscheid tussclien beide
aanvragen. Z. i. behooren de adressanten in de Nieuwstad het
eerst geholpen te worden. De straten daar zijn ontstaan tengevolge
den verkoop van gemeentegrond en zij zijn gelegen binnen de
bebouwde kom der gemeente. De eigenaars en bewoners in de
Gravenstraat daarentegen'zijn indertijd gewaarschuwd, dat zij door
buiten de kom der gemeente te gaan, geen uitzigt zonden hebben
om spoedig in 't genot van bestrating en verlichting te worden
gesteld.
Wijzende op den ongunstigen toestand van de geldmiddelen der
gemeente, doet de Voorzitter opmerken dat het niet mogelijk is
i over te gaan tot bestrating van de nog onbestraat gebleven wegen
in de Nieuwstad, hoe hoog noodig en nuttig dit ook zou zijn. Op
zijn voorstel wordt besloten aan de onderteekenaars van het eerste
1 adres te antwoorden, dat de fondsen der gemeente het op dit oogen
blik niet toelaten een meer afdoende hulp te verleénen, dan die
bestaat in het ophoogen en hard maken van den wegen aan die
van 't tweede adres, dat met het oog op de vroegere waarschuwing
en de ligging der straat buiten de kom der gemeente, vooreerst
nog niet aan de vervulling hunner verlangens kan worden tege
moet gekomen.
Voor kennisgeving worden aangenomen deze mededeelingen des
Voorzitters
a. Dat door het rijks'- en provinciaal bestuur, ieder voor een
derde gedeelte, wordt deelgenomen in de kosten van de nieuw te
te bouwen school, zooals die aanvankelijk zijn geraamd.
b. Dat bij Kon. besluit is goedgekeurd de verlenging der con
cessie voor 't houden der Bank van Leening aan den heer M. L.
van Gelder.
c. Dat HH. Gedep. Staten hunne goedkeuring hebben gehecht
aan de besluiten tot heffing van belasting op gemaal en gedistil
leerd en aan de begrooting voor de dienst van 1874.
d. Dat restitutie heeft plaats gehad aan handelaren en bak
kers van den op 31 Dec. jl. aanwezigen voorraad meel en dat het
bedrag daarvan is geweest f 1455.77|
e. Dat bij de plaats gehad hebbende opneming van de boeken
en de kas van den gemeente-ontvanger een en ander is in orde
bevonden, terwijl aanwezig was de som van f 41335.42£.
De Voorzitter herinnert aan zijne verzekering, in de vorige zitting
gedaan, dat thans aan de orde zou zijn de zaak der mestverzame-
ling in deze gemeente. Hij deelt echter mede, dat, tengevolge
van een verzoek dat aan de directie der Hollandsche IJzeren Spoor
wegmaatschappij is gedaan en waarop alsnog antwoord wordt
ingewacht, het niet, mogelijk is de behandeling dier aangelegenheid
te doen plaats hebben. Hij verwacht evenwel dat zulks spoedig
dat hij dringende bezigheden had, die zijne tegenwoordigheid te
huis vorderden en was dus daarheen gereden.
„O, des te beter," zeide Valentine, toen de bediende zich ver
wijderd had, als was ze van een groote zorg bevrijd. „Hij was
van daag volstrekt niet beminnelijk."
Miss Ellen wierp een half verwonderden en een half bestraffenden
blik op haar.
„Gij moet bekennen, dat gij hem zeer slecht behandeld hebt,"
zeide zij.
„Wat hindert dat, hij komt toch terug," antwoordde Valentine
met een zucht.
Kort daarna kwamen mijnheer d'Avelon en zijn gasten van de
boerderij op het terras terug. Zij spraken Duitsch en waren in
een druk gesprek gewikkeld. Het was waarlijk opmerkelijk welke
goede vrienden Max von Daveland en de huisheer in dien korten
tijd geworden waren. Zij waren het in alle belangrijke vragen van
het praktische leven volkomen met elkander eens. Zij spraken van
het bestuur der gemeenten, van den invloed van het beschermend
tolstelsel, van de arbeiderskwestie en steeds kon de een aan de
stellingen van den ander zijne goedkeuring hechten. Het was
inderdaad verwonderlijk in welk een goede stemming het den huis
heer gebracht had, nu hij in de gelegenheid was Duitsch te spreken,
wanneer het namelijk niet, zooals miss Ellen bij zich zelve ver
onderstelde, de opgewondenheid was, die een gelnkkig te boven
gekomen gevaar of een schrik, achterlaat. Het gesprek, dat nu
wederom in het Fransch gevoerd werd, werd gedurende het nu
volgende diner, dat in een eenvoudige eetkamer aangericht was, op
die wijze voortgezet. Het ging eigenlijk voor de wenschen van
Max Daveland veel te levendig, want hij vond naar zijne overtui
ging veel te weinig tijd om zich tot zijn buurvrouw Valentine te
wenden. Des te oplettender echter hoorde deze naar hetgeen hij
sprakde toon van spottende meerderheid, die zij in den beginne
had aangenomen, was geheel en al verdwenen, en Max, die ge-
electriseerd scheen te worden door hare oogen, die met een uit
drukking van klaarblijkelijke welwillendheid op hem gevestigd waren,
sprak des te meer, des te vloeiender en des te boeiender.
„Hoe goed en vlug spreekt ge toch het Fransch!" zeide mijnheer
d'Avelon met een blik van genegenheid.
„Vindt ge dat? Ik moet u bekennen," hervatte Max, „dat het
mij van daag onder het spreken te moede is als een ruiter, die er
langen tijd aan besteed heeft om een koppig paard te bedwingen
en plotseling gevoelt, dat hij het geheel en ai meester geworden
is, en er nu vermaak in schept het alle mogelijke sprongen en toeren
te laten maken. Kunst is „kunnen" en het bewustzijn van het
kunnen krijgen wij alleen op het oogenblik der inspiratie. Het
zal kunnen geschieden.
Er wordt gelezen eene missive van de wed. L. J. Kassies, hou
dende dankbetuiging voor de in de vorige zitting aan haar ver
leende gratificatie groot f 100. Aangenomen voor kennisgeving.
Tengevolge van de afwezigheid van den heer Giltjes, stelt de
Voorzitter voor, om in de volgende zitting nader te handelen over
de vraag of het mogelijk zoude zijn eene belasting te heffen van
den alhier aan te brengen zeevisch. Dienovereenkomstig wordt
besloten.
Niemand der leden vraagt meer 't woord, waarop de Voorzitter
de vergadering voor gesloten verklaart.
Aan een particulier schrijven per jongste mail, der Amst.
Crt. welwillend ter inzage verstrekt, met verlof ook den
lezers kennis te doen nemen van hetgeen daarin van
algemeen belang geacht kan worden, ontleent genoemd
blad het volgende
„Reede Atsjin, 16 December 1873.
Hoewel Nov. reeds behoort tot den zoogenaamd droogen
tijd, waren de laatste dagen dier maand alles behalve droog
te noemen. Integendeel; regenbuijen en wind, met nu en
dan veel zee, maakten het ons, arme zeelui, die reeds drie
maanden naar het verwisselen der regententen tegen de
zonnetenten gesnakt hadden, alles behalve aangenaam. 15
Nov. kwamen wij op de reede van Atsjin, zeer dankbaar
nu ontslagen te zijn van het kruisen op Sumatra's West
kust. Tot rust kwamen wij echter niet, want kolen laden,
victualiseren, nu en dan jagt maken op schepen die in het
gezigt kwamen, hield ons druk bezig. Eindelijk verscheen
het eerste stoomschip met troepen. Maar, helaas, het voerde
de gele vlag in top, ten teeken van besmettelijke ziekte.
Reeds te Samarang had zich de cholera vertoond, doch de
opperbevelhebber, die bevel tot embarkeren gegeven had,
begreep, en ik geloof te regt, dat hij nu niet mogt ophouden.
Ook op Java heerschte de ziekte.
Bovendien bestond de kans, dat de frissche zeelucht het
miasma verdrijven zou. Den dag na de aankomst kreeg de
overste Bunnik, kommandant van de Watergeus, order om
met de Riouw en de Sumatra naar het eiland Nassi te
stoomen. Het troepenschip volgde, en zonder eenigen
tegenstand maakten wij ons meester van een geschikt terrein
om alle soldaten te debarkeren en de zieken onder dak te
brengen. Langzamerhand kwamen er meer transportschepen,
allen stoomers, opdagen. Aan boord van de meesten was
de ziekte; allen werden naar Nassi gebragt. Het ongunstige
wordt mij daarbij duidelijk," voegde hij er bij, Valentine in de
oogen ziende, „waarom men beweert, dat iedere kunst hare inspi-
reerende muse hebben moet."
„O!" viel Valentine hem hier zacht blozende in de rede, „wat
gij daar zegt is geen goed modern Fransch meer, maar Rococo,
Siècle Louis quinze, geheel en al verouderd."
„Wel mogelijk," antwoordde Max vroolijk, „maar ik heb altijd
gevonden, dat het Fransch uit dien tijd helderder, eerlijker en ver
standiger is dan het tegenwoordige ik smeek dus om uwe
toegevendheid als ik er weder toe verval."
„Maar dan moet de mythologie toch uitgesloten blijven," hernam
Valentine.
„A propos van mythologie" zeide hierop mijnheer d'Avelon, „gij
hebt gisteren gevraagd naar den afstand tot Dom-Remy. Het is
van hier naar Vaueouleurs nog een uur, en van daar naar Dom-
Remy nog vier uur; als gij het dus goed vindt zullen wij u
er heenrijden."
„Het is,jammer dat wij van uw goedheid geen gebruik kunnen
maken," zeide Hartig. „Van Void zou het dus zes uur verwijderd
zijn, en voor zulk een tocht zouden wij geen verlof kunnen
krijgen."
„Het zou ook niet zonder gevaar voor de heeren zijn," zeide
miss Ellen. „Gij weet dat Neufchateau, dat men moet passeeren,
door onze troepen bezet is."
„Och kom!" riep de huisheer schouderophalend uit, „doorfranc-
tirenrs meent gij, ik denk dat Gaston wel een woordje met hen
zou kunnen spreken. Maar als het te ver is tot Dom-Remy, dan
zult ge toch ten minste de grot der jonkvrouw wel willen zien.
Die is slechts een kwartier van hier verwijderd."
„En wat is de grot der jonkvrouw?»
„Eene inderdaad zeer bezienswaardige grot met druipsteen," ant
woordde Valentine, „in het achterste gedeelte op groote diepte
bevindt zich een klein meer, waaraan het landvolk allerlei legenden
verbindt. Wanneer men op bepaalde dagen en uren daar vragen
doet, moeten er geesten zijn, die antwoord geven. Ook verhaalt
men dat Jeanne d'Arc naar dit orakel gegaan is en het ondervraagd
heeft. Het is één der merkwaardigheden van deze landstreek, die
gij niet verzuimen moogt te zien."
„Ik verlang niets liever dan dat, ik heb nooit grooter begeerte
gevoeld dan juist nu, een orakel een vraag omtrent mijn toekomstig
lot voor te leggen," riep Max uit.
„Wij zullen er u heen brengen, de grot ligt inleen streek, die
tot La Ferme d'oeil behoort en wij zijn dus de beste gidsen,"
zeide mijnheer d'Avelon.
„Maar van daag is het er te laat voor, de Bchemering begint