STATEN-GENERAAL. Buitenland. België. Heel duidelijk is het telegram betreffende de inname Tan den kraton nog niet, zegt het Vad. De belegerden schijnen de bosschen ingegaan te zijn, zoodra zij bemerkten dat het den onzen ernst was om de insluiting te voltooijen. Vreemd is het echter, dat de onzen na den kraton omsin geld te hebben, een aanval waagden in de meening, dat de bezetting er nog in was. Wij met ons leekenverstand zouden meenen, dat uitrukken niet mogelijk was zonder dat de onzen het merkten. Toch schijnt, volgens het telegram, het Atsjinesche garnizoen zoo in stilte te zijn afgemarcheerd, dat de Nederlandsche troepen daarvan eerst kennis kregen toen zij de wallen en poorten verlaten vonden. Over de portretten die de Veerenaren den Koning denken aan te bieden, schijft een correspondent aan het Utr. Dagbl.: „Die Veersche portretten-geschiedenis is treurig, vooral omdat zij optouw is gezet door een man, die wat beters moest weten te bedenken dan zulk een belagchelijke flaauwiteit: den burgemeester. Hij moet eene commissie hebben weten zamen te stellen, waarin nevens hem nog twee raadsleden zitting hebben; alle leden, getrouwe tra wanten van de Veerensche zon, hebben ijverig inteekenaren tegen 50 cents geworven voor het present aan den koning, zonder dat zij, naar men verzekert, er altijd hebben bij ver teld, dat daarvoor portretten zouden worden gemaakt. Het was echter door de commissie besloten; ieder inteekenaar ontvangt thans voor zijn 50 cents drie portretten, waarvan één voor den Koning is bestemd. Nu moet nog een fraai, met zilver bewerkt album worden gemaakt, en omdat daar voor geen gelden zijn aangewezen, vraagt menwie zal dat betalen En daar zulk een groot gedeelte van de leden van den gemeenteraad ook in de portret-commissie zitting heb ben, wordt door sommigen de vrees gekoesterd voor een aanval op de gemeentekas, wat bij den finantiëlen toestand der gemeente zeer afkeurenswaardig zou wezen. Het is te hopen, dat het portret van mr. Snijder, burge meester van Veere, vooraan in het album zal prijken en dat daarop alléén al de bespotting zal neerkomen, die de geheele zaak reeds ondervindt en ruimschoots verdient, want de andere Veerenaars kan men voor deze dwaasheid niet aansprakelijk stellen. Als iemand als de burgemeester van Veere zulk een idéé fixe wil uitvoeren, wat zal de groote hoop daartegen doen? Men heeft wel eens de opmerking gemaakt, dat de eerste expeditie tegen Atsjin op Fransche, en de tweede op Duitsche manier was begonnen. Deze waardeering van de tweede expeditie, die thans met zoo gelukkig gevolg wordt voortgezet, wordt onder anderen geregtvaardigd door de wijze waarop de reserve ditmaal is georganiseerd. Velen hebben zich misschien met ons heimelijk ongerust gemaakt, toen het voorlaatste berigt van het oorlogstooneel inhield, dat de geheele reserve-brigade van Padang reeds was opontboden. Wij wisten toen nog niet, wat wij thans met zekerheid vernemen, dat de reserve van Batavia reeds op weg was naar Padang, vóórdat de laatste helft der brigade van daar was vertrokken, terwijl alle maatregelen zóó zijn getroffen, dait de reserve te Batavia steeds binnen ééne week is voltallig gemaakt, voornamelijk door de suc- cessivelijk uit Nederland uitgezonden detachementen. Arnh. Crt. Een inwoner van Deventer oppert het denkbeeld om den Koning een spoorweg aan te bieden van Arnhem of Deventer naar het Loo. De spoorweg zou op kosten van het volk worden aangelegd; „de opbrengst zou voor den Koning wezen." 't Groote scheepkanaal GroningenDelfzijl is voltooid. Nu bijna elf iaar geleden werd te Wildervank een moord gepleegd op den varensgezel A. G. Dit treurige drama bleef met een digten sluijer bedekt; maar nu eeni- gen tijd geleden is er twist ontstaan tusschen eenige schippers te Gouda, waarbij woorden gewisseld werden, die de aan dacht der politie gaande maakten en welligt den dader of de daders van bovengemelde misdaad aan het licht zullen brengen. Zooals men met zekerheid verneemt, is deze zaak reeds bij de justitie aanhangig. Te Roermond is een zeer interessante verkiezingsstrijd voor den gemeenteraad ophanden. Een van de candidaten beveelt zich aan met de verklaring dat hij dezelfde begin selen is toegedaan als zijn vader; een ander belooft dat hij zijn politieke loopbaan niet zal kenmerken door een politieke daad, en een derde wordt bestreden door de tegen partij met de bewering dat zijne eigene vrienden hem voor idioot houden! Het gouddistrict bij Lydenburg en Maharahstad aan de Kaap belooft een opbrengst aan goud en diamanten, zooals nog nooit is voorgekomen. De streek ligt ongeveer 600 Engelsche mijlen van de diamantvelden van New-Rush, thans Kim- berley, en is nog slechts te bereiken langs wegen, die alleen te paard of met wagens, bespannen met een talrijk span zware trekossen, bereden kunnen worden. De transport kosten zijn dan ook zeer hoog, hetgeen de reden is, dat er nog slechts 800 gouddelvers werkzaam zijn. Men vindt er het goud in zware klompen in het alluvium; sommige klompen wegen van 5 tot 20 ons, tegen f 40 per ons. Er is een maatschappij opgerigt, om de goudvelden in den omtrek van Lydenburg op groote schaal te ontginnen. De Transvaalsche regering zal een weg aanleggen van Algoa- baai tot aan Lydenburg, een afstand van 180 mijlen. Ter aanbeveling eener nieuwe uitgave, ontleenen wij een tooneeltje aan „Zigeuner-Mieke," een pas verschenen novelle van Joachira Milhl, vertaald door T. H. de Beer uit het plat-Duitsch en uitmuntende door lossen fraaijen stijl: Luistert dan. Het is eene ontmoeting van Mieke met „Appelmeue"'s Klaas, die elkaêr wel mogen lijden: „En de bindster en de maaijer zijn vrouw en nog een jonge meid ook, sluipen stilletjes achter Mieke en fluisteren haar in 't oor: „Mieke, bind dien jongen kerel eens vast," en daar meenen ze Klaas mee. Mieke heeft het dadelijk heel druk en ze neemt een bos roggehalmen en komt stilletjes achter Klaas en bindt hem die aren om zijn regterarm, eer hij er nog erg in heeft wat er gebeurde, juist terwijl hij met oom uitrekent, hoeveel bos er nog wel op stam staat. „Weergasche meid!" zegt Klaas, toen hij het merkt en hij is heèl en al in de war en verbluft en kijkt haar aan en Miekè kijkt hem weer aan en lacht zoo raar met liaar mooije, zwarte kijkers, zoo, ja*, je weet wel zoo dat het is alsof ze Klaas door en door kijkt en haar ;al .het bloed naar het hoofd stijgt en haar kleine, mooije witte tanden staan tusschen haar roode lip pen zoo helder, en de meerle roept in 't bosch zoo lief: „Zie-z-ie! Zie-z-zie! Nu z-ie's!" „Merk'j-wat? Merk 'j-wat zegt de kraai. „Nu kijk den kleinen rakr- rakr—rakr—rakr—rakr—rakr—rakr—rakr—rakr—rakr er's an!" schreeuwt de lijster er in eens weêr tusschen, dat je van schrik zoudt opspringen, en mijnheer ooijevaar lang been, die aan den anderen kant in het riet staat, |met zijn roode waterlaarzen aan, die wordt ook wat raar en rekt zijn hals zoo lang uit, alsof er wonder wat op til was en niemand wist wat? Soms is zoo'n beest erg slim, alsof hij alles vooruit wist." Tweede Hamer. Bij de Kamer zijn ingediend twee ontwerpen van wet tot rege ling van: 1 het onderwijs in de veeartsenijkunde en de voor waarden tot verkrijging van bevoegdheid tot hare uitoefening, en 2 de uitoefening der veeartsenijkunde. De hoofdbepaling van het eerstvermelde ontwerp is, dat van Staatswege onderwijs wordt gegeven in de veeartsenijkunde aan eene Rijks-veeartsenijschool, welke bestemd is tot opleiding van veeartsen. De bevoegdheid tot uitoefening der kunst wordt ver kregen door het met goed gevolg afleggen van een natuurkundig en veeartsenijkundig examen, betreffende zoowel de theorie als de praktijk. De andere wetsvoordragt regelt uitsluitend het uitoefenen. De uitoefening der verloskunde van het vee en het doen van heel kundige operatiën op gezond vee zijn, met uitzondering van inenten, aan ieder geoorloofd. In de bij de ontwerpen gevoegde toelichting wordt gezegd, dat het algemeen belang vordert, dat de Staat zorg drage, dat niet door de behandeling van ziek vee onbevoegden het leven van personen en de bezitting van derden in gevaar worde gebragtVeeart- senijkundige hulp bij gezond vee is dan ook, het inenten uitge zonderd, onbeperkt toegelaten. In dit ontwerp zijn de honden mede begrepen in de bepaling van vee. Tot regeling van het onderwerp is in hoofdzaak overgenomen het vroeger uitgestelde wetsontwerp. Op het postkantoor te Antwerpen is een groote diefstal ontdekt en bevonden, dat er 55,000 fr. in bankbilletten van 1000 en 100 fr. waren verdwenen. De diefstal is op een brutale wijze gepleegd. De geldkist bevatte verscheidene sommen, geteld en verdeeld, om eerstdaags de op de post genomen abonnementen aan de dagbladen te betalen. De dief heeft de billetten van 1000 en 100 fr. medegenomen, maar al het andere van waarde, zooals billetten van 20 en 50 fr., alsmede het goud- en zilvergeld laten liggen. Men vermoedt, dat het misdrijf in den nacht van Zondag op Maandag is gepleegd, en dat de dader alleen de billetten van 1000 en 100 fr. heeft medegenomen, in de hoop dat de diefstal niet binnen de twee of drie eerste dagen zou worden ontdekt, daar men bij den eersten oogopslag niet kon zien, dat er een ontvreemding had plaats gehad. De zaak heeft een groote opschudding onder het personeel te weeg gebragt, en de inspecteur en directeur zijn zeer ver-' slagen. De zaak is onmiddelijk onderzocht en de ambte- zulk eeu aandrang, als Gaston verwacht had; en nadat men een kop koffie had gebruikt, bracht een bediende het schaakbord binnen. Men ging om van het spel niet afgetrokken te worden in de salon zitten. Valentine nam ondertusschen in dezelfde kamer bij een venster plaats en ging zitten lezen; maar zij zag dikwijls over haar boek, vooral naar Miss Ellen. Het ontging haar niet, dat Miss Ellen volstrekt niet op haar gemak was, ter wijl zij zich nu hier- dan daarmede bezig hield, scheen zij van tijd tot tijd blikken van verstandhouding met Gaston te wisselen. Ein delijk ging Ellen naar de glazendeur, als het ware om eens naar het weer uit te zien; Gaston volgde haar derwaarts, zij traden terwijl het reeds schemerde op het terras, waar zij druk sprekende op en neder liepen. Valentine werd ten hoogste verontrust door de opmerkelijke verandering, die er in het gedrag van Gaston had plaats gegrepen, geheel tegenovergesteld aan zijn vroeger gedrag. Gedurende het diner was hij de beleefdheid zelve tegenover Max geweest. Zij volgde dus met bezorgdheid dit langdurig gesprek; wat had Gaston, wat had Ellen voor haar te verbergen? Wilde Gaston met den Duitschen officier duelleeren en was Ellen daarbij de vertrouwde van datgene wat hij voor haar vader verborg? Het was wel waar, dat Gaston en Ellen het altijd zeer goed met elkander hadden kunnen vinden, dat zy vereenigd waren door hetzelfde doel, waarnaar zij streefden, dat ook Ellen niets liever wenschte dan een verandering der dingen, die, wanneer zy eenmaal overeenkomstig haar wensch plaats vonden, haar gegronde hoop gaf meesteres van la Ferme d'oeil te zullen worden. Dit alles was aan Valentine bekend. Hare ongerustheid nam nog toe, toen Gaston, nadat hij eenigen tijd in den salon geweest was en naar de spelenden gezien had, lachende zeide: De Duitsche strategie op het schaakbord schijnt niet zoo snel te zijn als die op het slagveld. Gij zult hier van nacht moeten blijven, zoo gij de partij en de revanchepartij niet spoediger ten einde brengt, mijnheer van Daveland." „Gij hebt gelijk, de avond begint reeds te vallen en ik zal nauwelijks deu tijd hebben deze partij ten einde te brengen,» antwoordde Max. „Hoe," riep d'Aveion uit, „denkt gy dat ik u laat heengaan voor wij de partij op ons gemak hebben uitgespeeld? Daaraan behoeft gij niet te deuken. En als het ondertusschen nacht wordt, wat hindert dat? Gij zult in ia Ferme d'oeil even goed slapen als in uw kwartier te Void." „Niet met zulk een gerust geweten," antwoordde Max, „ik ma» niet zonder tijding aan mijn strengen chef te zenden uitblijven; een zoo eigenmachtige verwisseling van kwartier zou my een aardige terechtwijzing bezorgen, ja, misschien zou ik om zulk een daad wel voor een krijgsraad terecht moeten staan." „Gij overdrijftzend uw oppasser met een tijding aan uw chef, dat zal wel voldoende zijn. Want inderdaad ik laat u niet van hief vertrekken vóór wij onze krachten goed gemeten hebbenen daarna zal het wezenlijk voor u te laat zijn om naar Void terug te keeren." „Als gij mij dan inderdaad zoo hardnekkig wilt houden, zal er niets anders overblijven, dan dat ik mijn oppasser met eenigfe regelen naar mijn chef zend, die hem, al verminderen zij zijn toorn ook niet over mijn gebrek aan discipline, toch ten minste om de reden vnu mijn uitblijven gerust kunnen stellen." Wordt vervolgd, Ik zou er veel voor geven, wanneer ik het een of ander doen kon om die te verdrijven." „Dat kunt gij," antwoordde zij, „het is geheel en al in uwe macht die te verdrijven.» „O, ik bid u, zeg mij hoe!" „Zult gij het mij niet ten kwade duiden, wanneer ik daarover met u geheel en al openhartig spreek? Gij staat als overwinnaar op het Fransche grondgebied en dat moet u grootmoedig maken. Gij moet begrijpen, hoe natuurlijk in de overwonnenen de neiging is, toe te geven aan een zekere prikkelbare lichtgeraaktheid, die maakt dat men aan de woorden iets meer van de bitterheid, die men inwendig gevoelt, mededeelt, dan wel met de beleefdheid overeenkomt, en dat men door woord en blik meermalen toont, dat men zich tegenover de Duitschers wel overwonnen, maar nog niet ontwapend en geheel machteloos gevoelt." „O zeker, jufvrouw Valentine, begrijp ik dit alles, het is zoo natuurlijk „En omdat gij dat inziet, zal het voor u ook gemakkelijk zijn dit in aanmerking te nemen in uw omgang met mijnheer Gaston de Ribeaupierre; gij zult edel genoeg zijn tot u zei ven te zeggen, dat gij daaraan niet moogt toegeven, wanneer een hartstochtelijke verblinding hem op den inval zou brengen een karikatuur te maken van den grooten strijd tusschen twee volken, door een...." „O neen, jufvrouw Valentine," zeide Max, „stel u daaromtrent gerust; ik heb niet de minste lust door een bijzonderen strijd een karikatuur te maken van dit groote duel van twee volken, zooals gij n zeer juist uitdrukt. Ik wil u gaarne bekennen, dat mijnheer Gaston de Ribeaupierre tegenover mij in zijne manieren verre van beleefd wasik heb openhartig met hem gesproken en wij zijn het er geheel en al over eens geworden, dat daarvan tusschen ons verder geen sprake kan zijn." „Dat stelt mij inderdaad gerust en ik dank u er voor. Maar ik vrees, hoe zal ik het uitdrukken, het lichtvertoornde en prik kelbare karakter van Gaston, zyne gewoonte om plotseling op te iStuiven, ik zou daarom voor de toekomst ook gaarne uwe -belofte hebben." „Moet ik mij ook voor de toekomst binden? Gij hebt wel iets van eene diplomate a la Benedetti, jufvrouw Valentine." „Gij zoudt deze zaak niet schertsend opvatten, als gij wist wat er voor mij van afhangt," antwoordde zij. „Dat kan ik begrijpen," hervatte- Max door hare woorden een weinig getroffen, „men zegt dat hij in nadere betrekking tot u staat dan alleen in die van vriend." Zij schudde met haar hoofd. „Wat zegt men al niet! Maar het noodlot voert ons dikwijls langs zonderlinge wegen en dwingt ons, onze schreden langs paden te richten, die wij liever zouden vermijden. Gastons moeder is de weldoenster van mijn vader. Deze is onbekend en zonder vrienden in deze landstreek gekomenGastons moeder heeft het verblijf hier hem gemakkelijk gemaakt; zij heeft hem in staat gesteld hier burger te worden en zich in dit land te vestigen, terwijl zij tevens de middelaresse was, van zijne vereeniging met een harer bloedverwanten." „Die hem dit landgoed aaubracht," lag er op Max's lippen, maar hij onderdrukte die woorden als te onbescheiden. Valentine vervolgde „Gij begrijpt dus, dat wij hem nu, terwijl Gaston als vriend en als gast in ons huis is opgenomen, niet van la Ferme d'oeil naar zijn moeder zenden kunnen met een verbrijzelden arm of met een Duitschen kogel in de borst.... overkwam hem door onze schuld een ongeluk, dan Valentine voleindigde dezen zin niet, hare zacht gefluisterde woorden gingen in een zwareil zucht over. „Ik begrijp u volkomen, jufvrouw Valentine," zeide Max, wiens hart klopte van een stormachtige vreugde over deze veelbeteeke- nende bekentenis. „Uwe woorden door „onze schuld" zeggen mij, welk vonnis gij over mij zoudt meenen te moeten uitspreken, als ik niet mijn uiterste best deed den vrede te bewaren. Gij zoudt mij dadelijk van hier verdrijven. Maar gij kunt staat op mij maken. Ik zal trouw en gehoorzaam onze krijgswetten in acht nemen, die ons iedere dergelijke twist met uwe landge- nooten ten strengste verbiedeninderdaad, ik zal tegenover Gaston, wat er ook moge gebeuren, nooit vergeten, dat wij in oorlog zijn, hoe geheel en al ik dat tegenover u mag vergeten. Ik weet niet waardoor het komt, maar het is mij geheel en al onmogelijk te denken, dat ik op la Ferme d'oeil in een vijandelijk land ben, het is mij of er in dit schöone, van de wereld afgescheidene hoekje gronds een gouden eeuw van vrede heerscht, een vader- landsche dampkring, maar een zachtere en warmere dan die van mijn vaderland, want ik zou geen plaats van mijn vaderland weten, waar ik zoo wel te moede, zoo Valentine bloosde een weinig toen hij dit zoo levendig zeide; zij antwoordde hem lachende: i. „Al heerscht hier in dit stille dal niet geheel en al de eeuwige onbezorgdheid en de vrede van de gouden eeuw, dan hebt ge toch gelijk, als ge hier het beroemde Duitsche „gemoed" toont, want ge vindt hier menschen, die het kunnen begrijpen „En toch spreekt ge een weinig ironisch van dat gemoed.» „lïonisch? o neen! en dit des te minder, daar wij gelooven het evenzeer te bezitten en het even hoog schatten als de Duitschers. Wij noemen het slechts anders.» „En hoe.noemt gij het dan?" i „Wij noemen het ziel." „Is dit hetzelfde? Het zou er slechts op aankomen het te onderzoeken. En zouden we dat niet kunnen? Zou daartoe niet een voortreffelijk middel zijn? Gij moest mij veroorlooven u mijn gemoed te toonen en mij als belooning daarvoor een weinig van uwe ziel laten zien, dan konden wij spoedig ontdekken...." „O!" zeide zij lachende, „zulk een ruil zou niets beslissen, ten hoogste voor u en mij." „En was dat al niet genoeg, is het noodig dat het ook voor anderen beteekenis heeft? Ik kan u verzekeren, dat ik er de rest van de wereld zeer spoedig om vergeten zou, dat zij als een wezen- loozc schaduw achter mij zou liggen, dat..." Valentine gaf hier plotseling een andere wending aan het gesprek, zij zag naar haren vader, die nu juist naar hen toekwam, om zich weder bij hen te voegen. Noch Gaston, noch Max ondervonden eenige moeielijkheid om het plan, dat zij gemaakt hadden, ten uitvoer te brengen. Toen Gaston na het diner het gesprek op het schaakspel bracht, en Max zeide, dat hij het gaarne speelde, volgde er dadelijk eene uitnoodiging van mijnheer d'Avelon om een partij te spelen, met

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1874 | | pagina 2