1874. N°. 17. Zondag 8 Eebruarij. 32 Jaargang. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BER1GTEN BETREFFENDE DEN OORLOG MET ATSJ1N. HELDERSCHE EN N1EUWED1EPER COURANT ,Wij huldigen het goede." Yerichijnt üinghdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag, Abonmamentsprijs per kwartaal 1.30. franeó per póat - 1.65. Bureau MOLENPLEIN, N°. 163, Prlji der Ad verten tien Van 14 regels 60 cent, •ïke' regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. VÊftTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS! Naar OoH-lnd.il: via Trien 17 Febr. 's avonds 6 u. Mareeille 12 Febr., 's avonds 6 n. p a Brindiei 9 Febr., 's avonds 6 u. Curafao en Suriname, 16 Febr., 's morg. 6 U. Kaap d» Goede Etoop, via Southampton: 13 Febr., morg. 6 u. Aan eene particuliere correspondentie uit Atsjin ont leent de N. R. Crt. het volgende 22 December. „De laatste dagen zijn zeer vermoeijend en afmattend geweest. Den 15den maakten wij met de gewapende sloepen eene verkenning de Atsjinrivier op en kwamen na een kwartier roeijens voor een kampong, waaruit een hevig vuur op ons geopend werd. Wij riposteerden flink, en wierpen een tal granaten in den kampong, die goed effect deden. Wij werden tevens met kanon beschoten uit een vijandelijk fort, dat wij nog niet te zien kregen. Aangezien het eene verkenning moest blijven, zoo retireerden wij en kwamen 's namiddags aan boord terug. Den 18den, 's morgens ten 4 ure, werd het sein gege ven aan gewapende sloepen en voer eene flotille, groot 26 schepen, waaronder twee gewapende stoombarkassen, behalve de ambulancesloepen, de rivier op, om gecombineerd met de troepen der landmagt tegen den vijand te opereren. Het vuur uit een kampong was spoedig tot zwijgen gebragt, maar wat wil het geval? Onmiddelijk boven den kampong had de vijand eene versperring in de rivier gelegd, waar tegen onze drijvende magt moest optornen. Wij namen nu eerst den kampong en trachtten toen door de versperring heen te komen, hetwelk na veel moeite gelukte. Aan de andere zijde der versperring, aan de tegenover gestelde fcijde der rivier, lag een vrij sterk fort, dat het toeval ons gemakkelijker in handen speelde dan men had D« diamanten van Grootmoeder. {Vervolg.) Ondertussohen had mijnheer d'Aveion Gaston van de naast- bijzijnde kamer medegenomen, naar de eetzaal, Werwaarts miss Ellen ook gevlucht was. Hij had eerst Valentine het licht uit de bevende handen genomenhet daar op de tafel zettende en zelf als door het plaats gehad hebbende tooneel over weldigd, nam hy plaats op een stoel en riep hij uit „En nu, Gaston, zult gij mij van dit alles rekenschap geven." "Mijn God," antwoordde Gaston, eveneens plaats nemende, alsof hij vermoeid was door al de inspanning van den verloopen dag, „begrijpt gij dan nog de geheele beteekenis van dit tooneel, van dezen overval van uw huis niet, die u, helaas, in uw nachtrust stoort? Gij hebt den Pruissischen officier een nacht bij u willen huisvesten, dit is, God weet hoe, door één uwer bedienden zonder twijfel, aan één mijner arbeiders op de ijzerfabriek ter ooren gekomen. Deze heeft hét aan zijne kameraden Verteld en dit heeft bij hen een vaderlandsche geestdrift veroorzaakt, en zij hebben zich zoo opgewonden, dat zij lot het besluit kwamen tegen la Ferme d'oeil op te rukken, uw huis te omsingelen en den „Prusiën" er uit op te lichten. Als zij hem in handen gekregen hadden, dan geloof ik niet, dat hij langer dan dezen nacht tot de levenden zou hebben behoord. „En gij, mijnheer Gaston de Kibeaupierre," viel mijnheer d'Avelon vertoornd in, „gij kondet zulk een schandelijken aanslag ondersteunen tegen een man, die zich met het meest volkomene vertrouwen onder mijn bescherming, onder die van het gastrecht, dat zelfs de wilden eeren, volkomen veilig waande, gij kondet er toe komen deze rooverbende aan te voeren, haar te helpen met uwe bekendheid met de localiteit hier in dit huis, gij kondet „Mijn God," aldus viel Gaston hem schouderophalend in de rede, „wat veroordeelt gij iemand spoedig, mijnheer d'Avelon! Ik hoorde van den aanslag. Een van de arbeiders, die mij meer dan de overigen verplicht is, kwam van de fabriek naar mij te Givres. Hij meldde my, dat men de vuren reeds bluschte, omdat niemand vau de expeditie terug wilde blijven om die aan te houden. Hij zeide mij verder, dat er reeds verscheidenen uitgerukt waren om den straatweg naar Void te bezetten en den vijand de terug tocht af te snijden ingeval hij uit la Ferme d'oeil zou ontkomen. Moest ik nu rustig te huis blijven en gaan slapen? Moest ik nu die opgewondene en onzinnige menschen aan hun zeiven over laten, en er my niet over bekommeren, wat er van la Ferme d'oeil werd, wat er met u, met Valentine en met miss Ellen by zulk een overval midden in den nacht zou gebeuren? Ik denk, dat gy dan gezegd zoudt hebben, dat ik zeer vriendschappelijk gehan deld bad. Neen, ik gaf er de voorkeur aan hen te vergezellen en alles te doen om hen te matigen, te besturen, binnen den band te houden en hen van uitersten zooveel ik kon terug te houden. Dat was mijn plicht, wie weet hoe het er op het oogenblik zou uitzien, als ik dezen plicht niet vervuld had." Valentine zag Gaston ten hoogste verrast aan, ja zij was ver schrikt, terwijl mijnheer d'Avelon uitriep: „Maar voor den duivel, hebt gij dan over het gepeupel, dat gij onderhoudt en voedt, niet zooveel gezag, dat gij het van zulke kunnen denken. Verbeeld u, door slechte aanwijzing der gidsen geleid, trokken de troepen achter het fort om, zonder het bestaan van die versterking te vermoeden, af en toe snelvuur op zich vertoonende vijanden openende. Tegelijker tijd kwamen wij bij den kampong en openden daar een hevig vuur, dat door den vijand uit het fort nog kort be antwoord werd. Deze echter bevreesd zijnde ingesloten te worden, verliet het fort, waarop wij ten 12 ure de Neder- landscho vlag plantten. Wij maakten ons meester van 7 kanonnen. Het fort werd dadelijk door mariniers bezet, terwijl de gewapende flotille den oever der rivier aan beide zijden bewaakte. Zoo passeerden wij den nacht van 18 op 19 Dec. in de sloepen, eene koude nacht. Den geheelen dag, die stikheet was, hadden we geen warme spijs gezien en ons maal moeten doen met hard brood, spek en water. Het meeren- deel van het volk had geen dekking; ik had gelukkig in de haast nog een deken medegenomen. Aan slapen was echter niet te denkenalleen de harde planken dienden tot bed ön daarbij moest men steeds op zijn qui vive zijn voor den vijand, die Van den linkeroever elk oogenblik op de sloepen kon vuren. Aangezien de kampong achter het fort in lichte laaije vlam stond, hadden we geen last van mus kieten en de nacht ging gelukkig zonder stoornis voorbij. Met den dag ging het verder de rivier op. De zon ver warmde weder spoedig de als het ware geradbraakte lede maten en wij arriveerden ten 8 ure voor den kampong Djawa. Aan de overzijde daarvan, bij het verlaten huis van den Toenkoe-Kali, hadden de troepen hun bivak opgeslagen, of liever waren daarmede nog bezig. De kampong Djawa had de witte vlag geheschen en eenige Arabieren gezon den, met verzoek den kampong te verschoonen, aangezien de bewoners niets tegen ons in den zin hadden. Dit in aanmerking nemende, werd de schoener Gipsi, die voor den kampong ten anker lag, ook niet genomen. Intusschen was onze voorraad water verbruikt en ging men er noode toe over, boven het bivak water uit de schandelijke ondernemingen terug kunt houden?» „Neen," antwoordde Gaston iaconisch. „Nu, dan mogen wij allen den hemel danken, dat deze mijn heer Yon Daveland nog ter reohter tijd onraad gemerkt schijnt te hebben en uit mijn huis vertrokken is. Hadden uwe arbeiders hun voornemen kunnen uitvoeren, dan zou ik voorzeker als huis- en gastheer in een hoogst aangenamen en zeer geruststellenden toestand tegenover de Pruissen te Void geweest zijn, ik had dan wel dadelijk op de vlucht mogen gaan." „Zeer zeker," antwoordde Gaston koel. „Maar de hemel heeft er zeer weinig verdienste van, dat het anders gebeurd is. Hij is het niet geweest, die den Pruis gewaarschuwd heeft," voegde hij er bitter bij. „Wie is dat dan, en wat wilt gij met deze woorden, die als een verwijt luiden, zeggen, Gaston?" „Ik doe niemand een verwijt, maar wil slechts zeggen, dat als iemand dank gezegd moet worden dat de Pruis verwijderd is, dit Valentine toekomt." „Ik ben het zeker," zeide Valentine, daarin spreekt mijnheer de Kibeaupierre nu eens de waarheid, ik ben degene die hem waarschuwde en er vroeg genoeg voor zorgde, dat de vreemde ling, in weerwil van de omsingeling van ons huis en den zoo verstandig bezetten weg naar Void, daarheen toeh ontvluchtte." „Maar," riep mijnheer d'Avelon, „hoe vermoeddet gij toch in 's hemels naam dat "Zelfs dat de weg naar Void bezet was?" riep Gaston ver baasd uit. „Ik had van avond nu eenmaal mijne vermoedens," antwoordde Valentine droogjes. Gaston zag haar lang en scherp aan en zeide vervolgens „Gij hebt hem zelf weggebracht en den weg gewezen; ik zie dat uw haar geheel en al nat is. Gy hebt lang in den regen geloopen." „Wel mogelijk," antwoordde Valentine, hem met verachting aanziende. Gaston richtte zijn scherpe oogen op miss Ellen, die ten hoogste verwonderd, naar alles wat er voorviel zag en hoorde. „Dit alles is wonderlijk, zeer wonderlijk!" riep d'Avelon uit, Valentine eveneens vast en ten hoogste verwonderd aanziende, „nwe vermoedens konden u toch niet zeggen, dat onzen gast eenig gevaar dreigde?" „Toch is het beste bewijs voor mijne vermoedens, vader, dat ik hem vroeg genoeg gewaarschuwd heb, zoodat hij het hem drei gend gevaar kon ontkomen." „En dat gij midden in den nacht en in den regen alleen met hem uitgegaan zijt; alleen met den Duitsohen officier, met den vijand van uw vaderland," zeide Gaston. „Ik bid u, laat bet vaderland met rust, mijnheer Gaston de Kibeaupierre, het heeft, naar ik meen, met deze zaak zeer weinig te maken. En wat verder mijn gedrag betreft, zoo verzoek ik u mij van alle kritiek daarover te verschoonen. Ik ontzeg u van nu af aan alle recht, dat gij zoudt kunnen meenen te hebben, om u over mijn gedrag te beklagen of u op de eene of andere wijze daarmede bezig te houden." „O, dat is zeer duidelijk gesproken." rivier te doen innemen, waarna wij weder naar het door ons bezette fort terugkeerden, aangezien de mariniers een« herkenning binnensland zouden maken, tot het opzoeken van een geschikten weg voor den overvoer der vivres voor de troepen. Dezen avond kregen we voor het eerst iets warms, namelijk kofBjde dag was weder zeer heet geweestde nacht, die nu volgde, was koud en we hadden verschrik kelijk veel last van de muskieten, die nu niet meer door den rook van een brandenden kampong verjaagd werden kortom, die nacht ging weder slapeloos voorbij. Den vol genden morgen, dus den 20sten, werd besloten de flotille naar de schepen te doen terugkeeren en zoo kwamen wij aan boord terug, na een verblijf van 54 uren in een sloep. 23 December. „Gister en van daag zijn onze troepen niet gelukkig geweest: de kapiteins Lafors en Schoenmaekers dood geschoten kolonel Wichers van Kerchem een schot in het been, dus voor deze expeditie buiten dienst; de overste van Lith een schot in den buik; de offic. van gez. Hardenberg een in de onderkaak; luit. Kroesen een in den rug; 260 gekwetsten en 30 dooden aan minderendit zoover ik weet, maar het is toch al wel genoeg en wat het ergste Is we hebben met al dat verlies geen duimbreed gewonnen. De gewapende sloepen hebben dezen ochtend een trouw aandeel in het gevecht genomen. De Atsjinezen vechten verwoed en zijn goed van kruid en lood voorzien. Nu wij de voorwerken van den kraton en missigit aantasten, staan zij als palen. Daarbij staanonze soldaten soms tot aan den hals in de velden suikerriet; ook niet alles! Ik heb daar straks een flinke wandeling gemaakt door het kampement. Het is een heele uitgestrektheid en een aardig gezigt, al die groote en kleine tenten van de hoogere en mindere officieren, die hutten en loodsen van de soldaten, die verplaatsbare keukens, stallen der kavallerie, enz. enz." De Arnh. Crt. bevat de volgende particuliere brieven Hoofdbivak aan de Atsjin-rivier, 27 Dec. 1873. „Den 14den Dec. hebben wij (het 12de en 9de bataillon) „Het doet mij genoegen, dat gij mij begrijpt." „Ik weet niet of uw vader...." „Mijn vader zal nooit iets beproeven te doen, wat hij niet ten uitvoer kan brengen; hij zal nooit beproeven het gevoel te ver anderen, dat mij dit besluit doet nemen. Het is onherroepelijk." „God helpe ons! Nu is het ergste by deze geheele vervloekte geschiedenis nog, dat zij in een twist tusschen u beiden eindigt," riep mijnheer d'Avelon uit. „Gastou ik wilde wel dat de duivel u gehaald had, vóór gij op den inval kwaamt uw bende zwarte arbeider» hierheen te voeren. Maar het is waarachtig nu geen tijd de geheele zaak te doorgronden en daarover met elkander te twisten. Kom Gaston, ik zal u uitlaten, wanneer gij hier terug wilt komen en er niet de voorkeur aan geeft, het overige van den nacht hier door te brengen...." „Ik geef er de voorkeur aan naar huis terug te keeren.» „Nu goed, kom dan, ik zal de deur sluiten; vervolgens zullen wy de verhitte gemoederen tot rust trachten te brengen." Mijnheer d'Avelon stond op en gaf Gaston met een vrij droog en onverschillig „goeden nacht" zijn afscheid. Hij had op dit oogenblik zeer weinig behoefte aan slaap; hij had ook wel lust gehad, de voorgevallene gebeurtenis grondiger met Gaston te bespreken, maar er was hem nog meer aan gelegen Gaston en Valentine, in de opgewonden stemming, waarin beiden thans ver keerden, van elkander te scheiden. Terwijl hy met Gaston naar buiten ging en de huisdeur sloot, zeide Ellen, snel een scherpen en dreigenden blik op Valentine werpende „Hoe is het, zult gij nn den strijd met mij evenals met Gaston beginnen? Doe dat niet, ik mocht niet zoo bescheiden zijn om wat ik deed te rechtvaardigen, zooals hy daar zooeven deed en het einde daarvan zou zijn, dat gij zeer groot berouw zoudt gevoelen over hetgeen gij tegenover mij gedaan hebt. Lok dus geene verklaringen uit, ik waarschuw u; en hoed u er voor mij tot een verdediging hij uw vader te noodzaken; gy zoudt daar voor een straf ontvangen, die u bloedige tranen zou doen weenen.» Na deze woorden op een snijdenden toon uitgesproken te heb ben, verliet ook mis» Ellen met haar gewonen onhoorbaren en zachten tred de kamer. Valentine zag haar verwonderd na; welk raadsel, welke bedrei ging lag er in deze zonderlinge woorden? Wat was het, dat maakte, dat Ellen in plaats van beschaamd en vernederd, zoo bevelend en waarschuwend sprak? Was er dau voor haar en voor Gaston een rechtvaardiging van hun gelukkig door Valentine nog vroeg genoeg ontdekten aanslag? Deze vragen waren moeilyk en lastig te beantwoorden. Ellen's bedreiging was beangstigend genoeg; daarbij kwam nog de zorg voor de bevrijding van den op Valentine wachtenden vluchteling. Maar dit alles was toch nog niet iu staat een trotsch gevoel van bevrediging en van inwendig geluk in de horst van het jonge meisje te verstikken; haar hart sloeg vroolijk en krachtig bij het gevoel van de zoo even verkregene vrijheid der verbrokene ketenen. Zij haastte zich dan ook met snelle en zachte schreden, even eens naar haar slaapvertrek om hier de morgenschemering af te wachten, dan wilde zy zoo ongemerkt mogelijk Max uit zijn schuil plaats bevryden. {Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1874 | | pagina 1