1874. N°. 19. ,Ag Vrijdag 13 Februarij. 32 Jaargang. BEKENDMAKING. LONGZIEKTE ONDER HET RUNDVEE. GRONDBELASTING. Vrijwilligers voor de Nationale Militie. BEKENDMAKING. Uitg-ever A. A. BAKKER Cz. 8 HELftERSCHE M M ViÉlWEDIEPER COURANT. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dingsdao-, Dondkidao- en Zatuadao namiddag. iboanemeatspriji per kwartaal1.80. franco per poet - 1.65. VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS Naar Oost—lndii: via Triêst 17 Febr. 's avonds 6 u. Marseille 26Febr., 's avonds 6 u. Brindisi 23 Febr., 's avonds 6 u. Curagao en Suriname, 16 Febr., 's morg. 6 u. Kaap de Goede Hoop, via Southampton: 13 Febr., 'g morg. 6 u. Het GEMEENTEBESTUUR van DEN HELDER brengt hier onder ter kennis van belanghebbenden, eene circulaire van den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken van den 16 Januarij 11. No. 234, 9de afdeeling, waarbij om aangevoerde reden wordt te kennen gegeven, dat volstrekte onthouding van aankoop van Eriesch vee, zoo dat eenigzins mogelijk is, aan allo veehouders buiten Friesland, met den meesten aandrang behoort te worden aangeraden. Het Gemeentebestuur voornoemd, Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester, den 7 Februarij 1874. L. VERHEY, Secretaris. 's Hage, 16 Januarij 1874. De stand van de longziekte onder het rundvee is in Holland en Utrechtvroeger brandpunten dier ziekte, zeer gunstig; in de overige provinciën komt zij niet of zelden meer voor, behalve in Friesland, waar zij in de laatste weken eene belangrijke uitbreiding heeft bekomen. Deze staat van zaken was voorzien. De ontdekking dat Holland en Utrecht telkens besmet werden door Friesch vee, waaraan op het oogenblik yan het vervoer of op de markt nog geene teekenen der ziekte te bespeuren waren, heeft geleid tot de vaststelling van het koninklijk besluit van 3 Oct. 1873 (Staatsblad n°. 135) waarbij onder anderen uitvoer van rundvee uit aangewezen besmette kringen verboden is. Het. gevolg van dit verbod doet zich thans reeds geVoelen in sterke vermindering van het aantal ziektegevallen in Holland en Utrecht, die hoofdzakelijk in de kringen voorkomen, waarop bovenvermeld besluit is toegepast en in belangrijke toe name der ziektegevallen in de stallen in Friesland, ook daar voornamelijk -in de besmet verklaarde kringen, maar toch ook herhaaldelijk daarbuiten. De diamanten van Grootmoeder. {Vervolg.) Yalentine verstond slechts weinig van hetgeen de man zeide, maar dit weinige was genoeg om hare bezorgdheid honderdmaal grooter te maken. Met moeite ademhalende en naar lucht snakkende, zeide zij: „Is de luitenant niet te Void? Niet terug Is hij u niet tegen gekomen? „Terug? Neen. Wij hebben, toen wij ons op weg begaven aan de vensters van zijn kwartier geklopt. Hij was nog niet terug. Hij is ons ook niet tegen gekomen, mejufvrouw! Is hij dan reeds van hier vertrokken?" „Wacht een oogenblik, ik zal mijn vader roepen," zeide Valen- tine en haastte zich in een koortsachtige opgewondenheid naar huis te gaan, naar de slaapkamer van haar vader. Mijnheer d'Aveion stond, toen Valentine hem verhaald had, hoe zij Max naar de grot der jonkvrouwe gebracht, maar hem daar niet meer gevonden had, en dat men gekomen was om hem af te halen, verschrikt op, kleedde zich haastig aan, en ging naar beneden, naar het terras. Het was een geluk, dat hij zoo vloeiend Duitscb sprak, want de kennis van het Fransch van den aan voerder der patrouille reikte niet verder dan om de gewone uit drukkingen te verstaan en de eenvoudigste zinnen in het Fransch uit te spreken. En hier betrof het juist iets zeer ongewoons, iets zeer onverstaanbaars, iets dat mijnheer d'Avelon zelf niet begreep, en dat voor den onderofficier der landweer (hij was op zijn woonplaats besturend deelgenoot van een potte- bakkerij, waar niet alleen potten gebakken werden, maar die zich verheven had tot een plaats waar kachelovens, vasen, bouwkundige ornamenten en dergelijke dingen gemaakt en hersteld werden) nog veel onbegrijpelijker was. Mijnheer d'Avelon had dadelijk beslo ten deze Fruissische soldaten de geheele waarheid mede te deelen, en begreep dat, als hij niet alles openhartig vertelde, zijn toestand verergeren zou, wanneer een verder onderzoek, omstandigheden aan het licht bracht, die hem, terwijl hij ze verzwegen had, slechts meer verdacht konden maken. Hij vertelde dus alles, zijn wensch, om Max Daveland des nachts op la Ferme d'oeil te houden, de maar al te gegronde vrees zijner dochter, dat de arbeiders van de ijzerfabriek te Rubrai (hij verzweeg slechts het aandeel van Gaston in de zaak) zich hierdoor tot een overval van la Ferme d'oeil hadden laten verleiden, haar besluit, Max naar een veilig toevluchtsoord te brengen, den daarop gevolgden overval der arbei ders en eindelijk Valentine's vergeefsche poging, die ze nu juist gedaan had, om hem terug te vinden; maar men kon gerust zijn, mijnheer von Daveland zou nu zonder twijfel reeds Void bereikt hebben, misschien wel langs groote omwegen. De landweerman trok bij deze mededeelingen een zeer ernstig gezicht; hij zag zijne manschappen vragend aan en deze trokken geen minder ernstige gezichten. Het duurde lang voor hij ant woordde, het kostte hem klaarblijkelijk moeite te beslissen, wat hij in zulk een zeldzaam geval doen moest en hoe hij de verant woordelijkheid, die daarbij op hem rustte, zou kunnen ontgaan. Wgt die Franschen hem daar vertelden kon alles zeer goed waar 8 h r e a «t HOLEN PLEIN, N*. 1S8. Tot ongerustheid behoeft deze toestand geen aanleiding te geven. Met volharding zullen de maatregelen, die elders met zoo gunstigen uitslag aangewend zijn, ook in Friesland bij voortduring worden toegepast. Een tweede districts-veearts is in die provincie tijdelijk aangesteld; al het in de besmette kringen door de opzigters opge schreven vee wordt wekelijks onderzocht, zoodat het ontstaan der ziekte spoedig ontdekt wordt en de onteigening spoedig plaats heeft. Toch blijft Friesland een gevaarlijk brandpunt van besmetting voor de overige provinciën, indien de veehouders Friesch vee aankoopen. Konden zij gedurende een half jaar welligt korter of langer, naar gelang van den loop dien de ziekte daar verder nemen zal zich onthouden van het aankoopen van Friesch vee. dan zouden zij niet alleen voor zich zeiven het gevaar van belang rijke verliezen door de longziekte afwenden, maar ook medewerken tot de veiligheid van den rijken Nederlandschen veestapel. Al geschiedt de aankoop buiten de kringen, waaruit de uitvoer verboden is, geeft dit toch geene zekerheid dat het aangekochte vee niet reeds de kiemen der ziekte bij zich draagt. Herhaaldelijk toch komen buiten die kringen gevallen voor onder vee dat waar schijnlijk in de weide besmet is geworden. Volstrekte onthouding van aankoop van Friesch vee, zoo dit eenigszins mogelijk is, behoort dus aan alle veehouders buiten Friesland met den meesten aandrang te worden aangeraden. Ik verzoek u de gemeentebesturen in uwe provincie uit te noodigen het bovenstaande ter algemeene kennis te brengen en de Maatschappijen van landbouw en voorname grondeigenaren te ver zoeken met woord en daad den daarin gegeven raad ingang te doen vinden. Wordt daaraan gehoor gegeven, dan staat de kans gunstig dat de longziekte geheel zal worden overwonnen. Gaarne zal ik te zijner tijd vernemen of u gebleken is dat de veehouders in uwe provincie aan dien raad gehoor hebben gegeven. De Minister van Binnenlandsche Zaken, GEERTSEMA. Afkondiging overeenkomstig art. 15, tweede lid, der wet van den 26 Mei 1870, (Staatsblad No. 82). De BURGEMEESTER der gemeente HELDER brengt, overeen komstig art. 16, tweede lid, der wet van den 26 Mei 1870 (Staatsblad No. 82), ter algemeene kennis, dat hij ter Secretarie zijn, die jonge dame met haar bleek gezicht en met die uit drukking van angst in hare trekken en in de groote op hem gerichte oogen, dacht er zeker niet aan hem iets voor te liegen; maar de oude heer had een gelaat, dat onze landweerman meende niet zoo onvoorwaardelijk te kunnen vertrouwen^ en als deze nu hem om den tuin trachtte te leiden, dan was het ook zeer goed mogelijk, dat hij zijn eigene dochter in deze zaak bedrogen had. Het huis was des nachts overvallen door arbeiders uit de buurt, wie had de arbeiders ontboden, wie hun een wenk gegeven? En kwam het voor het oogenblik eigenlijk wel daarop aan? De officier, om wien het hier te doen was, had men gedurende den nacht in het huis gehouden en hij was in den nacht verdwenen. Onze landweerman begreep spoedig, dat hij zich aan de feiten moest houden en dat het overige het werk der officiereu was. „Het doet mij leed, mijnheer," zeide hij eindelijk, „wij hebben in zulke gevallen zeer strenge bevelen, het zou zeer goed voor u zijn, wanneer mijnheer de luitenant von Daveland zeer spoedig terug gevonden werd, en ik wil het hopen, ofschoon ik niet begrijpen kan, waar hij zoo vroeg in den morgen gebleven is. Als hein echter een ongeluk is overkomen, moeten wij in alle gevallen onderzoeken, wie daarvnn de schuld is. Intusschen moet ik de bewoners van dit huis toch verzoeken mij naar Void te volgen, ik moet u bij den overste brengen, die een nader onderzoek zal instellen." „Dat wil zeggen, dat gij ons gevangen neemt," riep mijnheer d'Avelon driftig uit. „Ik zeg slechts, dat ik u naar Void moet brengen.... daar zullen de heeren officiereu verder beslissen." Valentine klemde zich in het gevoel van hare geheele machte loosheid aan den arm haars vaders vast. Zij viel bijna in onmacht. Mijnheer d'Avelon stiet een vloek uit en mompelde eenige onver staanbare woorden; bezorgd nam hij Valentine op en zette haar op een stoel. „Herstel u, mijn kind! dit alles is wel verschrikkelijk, maar het zal wel blijken, dat wij onschuldig aan deze zaak zijn. Deze mijnheer von Daveland zal wel weder te voorschijn komen, hoe dan ookmaar in alle gevallen zóó, dat het overtuigend blijkt, dat wij hem geen leed gedaan hebben. Wees sterk, Valentine, vat weder moed en.... mijnheer," zeide hij vervolgens, toen hij zag, dat zijne geruststellende woorden op Valentine volstrekt geen invloed hadden, zich toornig tot den landweerman wendende, „wilt gij mijn dochter in zulk een toestand naar Void brengen?" De eerlijke pottebakker stond daar met zijne beide handen op. den loop van zijn geweer leunende en zag met deelneming op den groep neder, hij werd weder besluiteloos. Als er een mis daad op la Ferme d'oeil begaan was, was het van het grootste belang te zorgen, dat men er de sporen van ontdekte. Deze zonden echter door de achterblijvenden zeker uitgewischt worden, zoodra hij met zijne' patrouille weggegaan was om mijnheer d'Avelon en de zijnen naar Void te geleiden. Hij ging met een zijner manschappen een weinig ter zijde en had een kort gesprek met hem; vervolgens wendde hij zich weder tot d'Avelon en zeide: Priji der Advert«it!sn Van 14 regels 60 cent, slke regci meer 15 ceut. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte hcrekem). van de gemeente, gedurende dertig dagen, ter inzage van de belanghebbenden heeft nedergelegd, eene OPGAVE VAN UIT KOMSTEN, bedoeld in de nrtt. 15, 23 en 43 der genoemde wet. Helder, De Burgemeester voornoemd, den 7 Februarij 1874. STAKMAN BOSSE. BURGEMEESTER en "WETHOUDERS der gemeente HELDER roepen bij deze op ingezetenen, die verlangen als VRIJWILLIGERS bij de Militie voor deze gemeente op te treden, om zich daartoe op een der overige werkdagen van deze maand, tusschen des morgens 9 en 12 nre, ter Secretarie nan te geven. Aan ieder Vrijwilliger wordt door de gemeente een handgeld toegekend van ZESTIG GULDEN. Om Vrijwilliger bij de Militie tc zijn, moet men ongehuwd of kinderloos weduwnaar en ingezeten wezen, voorts ligchamelijk voor de dienst geschikt, ten miuste 1.56 meter lang, op den 1 Januarij van dit jaar het 20ste jaar ingetreden en het ,35ste jaar niet volbragt hebben, tot op het tijdstip der oplrrding aan zijne verpligtingen ten aanzien van -de Militie, zoover die te vervullen waren, volduan en een goed zedelijk gedrag, hebbeu geleid. Ter bekoming van laatstgenoemd bewijs, kau men zich, vergezeld van tvreu, ter goeder naam en faatn bekend staande meerderjarige ingezetenen, die de vereisehte verklaring kunnen afleggen, ter Secretarie op eiken werkdag in deze maand aanmelden, tusschen des morgens 9 en 12 ure. Hij, die voor de Militie is ingeschreven, wordt slechts als Vrijwilliger toe gelaten voor de gemeente, in welke hij ingeschreven is, tenzij hij geen ver pligtingen ten aanzien van d§ Militie meer te vervullen hebbr. Hij, die bij de zeemagt, bij het leger hier tc lande, of hij het krijgsvolk in 's Rijks Overzeescho bezittingen hoeft gedieud, wordt niet als Vrijwilliger bij de Militie toegelaten, tenzij hij bij het verlateu van de dienst, behalve een bewijs van ontslag, van den bevelhebber onder wien hij laatstelijk heeft gediend', een getuigschrift hebbe ontvaugen, inhoudende, dat hij zich gedurende zijn diensttijd goed heeft gedragen. Hij kan, heeft hij dit ontvangen, tot zijn veertigste jaar volbragt is, als Vrijwilliger bij de Militie worden toegelaten. De Vrijwilligers worden, voor zooverre ze daartoe geschikt bevonden zijn, en er gelegenheid toe bestuat, ingelijfd bij het korps hnnner keuze. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Helder, STAKMAN BOSSE, Bnr ge meester, den 9 Februarij 1874. L. VERHEY, Secretaris. „Als gij er de voorkeur aan geeft, is het misschien even goed en ik hoop het te kunnen verantwoorden, ga dan in een van de kamers van uw huis, wij zullen u daar bewaken en ik zal twee mijner manschappen met de tijding van hetgeen gebeurd is, naar den hoofdman zenden..." d'Avelon knikte. „Zeer goed," antwoordde hij, „dat ik daaraan de voorkeur geef, behoef ik u niet te zeggen. Kom, Valentine, wij zullen naar de salon gaan, terwijl zij ons daar bewaken, zal uwe bedaardheid terug keeren, kom, ik zal Ellen laten roepen." Ellen verscheen juist op den drempel van de deur der salon. Verwonderd zag zij naar het kleine troepje militairen en naar mijnheer d'Avelon en Valentine. Het was alsof Valentine, toen zij haar zag, al hare kracht terug kreeg. Opspringende om nan den arm van haar vader naar de salon te gaan, riep zij toornig uit: „Ellen draagt van dit alles de schuld. Zij heeft met Gaston het plan gesmeed, dat dezen nacht uitgevoerd moest worden; zij heeft...." „Valentine," riep Ellen, hun tegemoet komende, uit, „als gjj niet zwijgt met die afschuwelijke lasteringen, dan...." Om Godswil, is dit het oogenblik voor zulk een tooneel zeide d'Avelon tot de beide vertoornde meisjes. „Ellen, ziet gij dan niet, wat hier gebeurt? De Duitscher is verdwenen, men vordert hem van ons terug, wij zijn gevangenen, Ellen, wij allen, ook gij. Misschien zal men ons doodschieten, als wij hem, die verongelukt, misschien in de een of andere hinderlaag gevallen is, niet weder in het leven terug kunnen roepen, maar ga naar binnen, dnar zul len wij er over spreken, niet hier." De drie bewoners van la Ferme d'oeil, die door dezen onver- wachten slag getroffen waren, traden het huis binnen. De aan voerder der patrouille nam zijne maatregelen. Hij zette een zijner manschappen als wachter voor de salondeur op het terras; een tweede voor de op den tuin uitkomende hoofddeur van het huis, en terwijl hij twee man met de tijding naar Void terugzoud, ver kende hij zelf met den laatste der kleine troep den naasten omtrek van het huis. In de stallen vond hij het paard van von Daveland en beproefde met de bedienden te spreken die in het huis bij elkander gekomen waren om van gedachten te wisselen over de gebeurtenissen van den nacht en over deze onheilspellende bezet ting van het huis door vijandelijke soldaten... met een bespraakt heid, die echter dadelijk verdween, toen de vreemdelingen in hnnne nabijheid kwamen. De eerlijke landweerman kreeg niets anders dan afwijzende, ontkennende, trotsche antwoorden en nog trotscher blikken op al zijne vragen. Men voldeed niet eens aan zijn ver langen om htm de kamer waar von Daveland den vorigen nacht geslapen had, aan te wijzen. De knechts antwoordden slechts met een: „je ne sais pas, moi," de meiden slopen stil weg om aan den anderen kant van den tuin dadelijk de hoofden weder bij elkander te steken. „Als we maar twee man meer bij ons hadden," zeide de zich ergerende pottebakker tot zijn kameraad, „dan zouden wij bij iedereu uitgang van den tuin een wacht plaatsen, en op ieder, die zich uit de voeten wilde maken, laten schieten. Ik kan niet begrijpen hoe de luitenant von Daveland zoo lichtzinnig kon zijn den nacht onder zulk een troep door te brengen. Gelooft gij

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1874 | | pagina 1