1874. N°. 21. Woensdag 18 Februarij. 32 Jaargang.
TWEEDE BEKENDMAKING.
LOTING VOOR DE MTKMLE MILITIE.
Regeerings- en Volkszaak.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: H O L E N P LEI ft, 163.
1 HELDERSCHE H
E\ MEI WEDIEI'ER COURANT.
..Wij huldigen het goede."
V.richijnt Dinosdag-, Donberdag- en Zaturbao namiddag.
Abonaimeatipriji par kwartaal1.30.
J fraueo per poit - 1.65.
vertrekdagen der brievenmails:
Naar Ooit-lndii: via Triest 3 Maart 's avonds 6 u.
Marseille 26 Febr., 's avonds 6 u.
Brindisi 23 Febr., 's avonds 6 u.
Curagao en Suriname, 1 Maart, 's morg. 6 u.
Kaap de Goed* Hoop, via Southampton23 Febr.,
'i ntorg. 6 u.
fff 1oif tKf! t V.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente
HELDER maken bekend, dat de LOTIJIB over de in
1873 in deze gpmeente ingeschrevenen voor de ligting der
Nationale Militie van 1874 is bepaald op Maandag den
drle-eii-twintlgsten Februarij eerstkomendedes
voormiddags ten tien ure.
,De loting zal plaats hebben in de BOUWZAAL,
acbter het- Bureau voor Gemeentewerken, op de
Kerkgracht.
Gedurende vijf dagen, te rekenen van den dag waarop
de loting heeft plaats gehad, kunnen tegen de wijze waarop
zij is geschied, bij de Gedeputeerde Staten bezwaren worden
ingebragt door belanghebbende lotelingen, of door hun
vader of voogd, bij verzoekschrift, op ongezegeld papier,
onderteekend door hem die het bezwaar inbrengt.
Dat verzoekschrift moet worden bezorgd bij den Burge
meester dezer gemeente.
Voorts wordt in herinnering gebragt, dat zij die vermee-
nen vrijstelling van dienst te kunnen erlangen, daarvan bij
de loting opgave moeten doen aan den Heer Militie-
Commissaris.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
den 16 Febr. 1874. L. VERHEY, Secretaris.
De diamanten van Grootmoeder.
[Vervolg.)
„Wij zijn gekomen, waar wij wezen moeten,dit is hetslotGivres," zeide
toen zij in de nabijheid van het gebouw kwamen en bracht zijn
medgezel naar een door twee vooruitspringende vleugels gevormde
Voorplaats. Max zag nu eerst, dat een lage muur met een hoog
ijzeren bek de plaats van voren afsloot. Toen beiden deze plaats
betraden, bleef Gaston een oogenblik staan om de traliedeur te
sluiten en den sleutel uit het slot te nemen. Vervolgens ging
hij met Max dwars over de plaats naar het huis en opende
de deur van een portaal, waardoor men in een nette kleine vesti
bule zag, waarin büitenlandsohe gewassen stonden, tapijten op de
vloersteenen lagen en schilderijen aan de muren hingen. Een
brandende lamp, die naast eenige kandelaars op de tafel stond,
verlichtte de ruimte.
Max trad binnen. Gaston sloot ook hier weder zorgvuldig de
deur en trok de sleutel uit het slot. Max, die in de vestibule
rondzag, lette daar niet op. Het was ook natuurlijk, dat de buis
heer van het slot Givres zjjne deuren sloot. Vervolgens nam
Gaston twee der kandelaars, stak de lichten daarop aan en ver
zocht Max hem verder te volgen. Hij ging een zich links
omwendenden gang in, waar een trap was die naar boven voerde,
maar liep dien gang tot het einde toe door, waar een smalle
houten trap naar de eerste verdieping voerde, en steeg deze op.
Boven aangekomen, zag Max, dat hij zich aan het einde van een
gang bevond, die door het geheele gebouw heenliep, die, even als
de gang beneden, met steenen platen was belegd, waarover een
looper gespreid was, die het geluid der voetstappen wegnam.
Gaston trad op een hoöge deur toe, die zich in den muur daar
tegenover bevond; de geheele inrichting van het huis scheen nog
zeer Quderwetsch te zijn. Toen Max de kamer, waarvan Gaston
de deur voor hem opende; binnentrad, zag bij hoe zwaar en dik
de muren van dit siot waren, dat aan Gaston de Bibeaupierre
behoorde of eens behooren zou.
Gaston zette een der lichten op de tafel, die midden in de
kamer zich bevond.
„Ik hoop," zeide hij, „dat gij hier op uw gemak van uwe
nachtelijke wandelingen, van den schrik, dien Valentine u zoo
nutteloos heeft aangejaagd, zult uitrusten eu wenseh u dit van
harte toe. Ik hoop, dat gij hier alles zult vinden, wat gij noo-
dig hebt; als er iets ontbreekt, het een of ander gemak, waaraan
de heerén in Duitschland gewoon zijn, en dat wij niet kennen,
spreek dan; ik zal zien, of ik het u zoo laat in den avond nog
verschaffen kan. Het water in de karaf daar schijnt zeer frisch
fe zijn."
„Ik dank u, mijnheer de Bibeaupierre, ik dank voor alles,
geef u geeu moeite meer, beroof u niet langer van de rust, waar
naar ook gij zult verlangen, goeden nacht."
Gaston de Bibeaupierre maakte een lichte buiging en liet zijn
gast alleen.
Deze zag in de kamer rond; nam het licht van de tafel en
liet het schijnsel daarvan langs de muren gaan. Hij zag oude
Hebt gij, waarde lezer! reeds kennis gemaakt met het
artikel „Holland op zijn smalst," van Victor de Stuers, in
„de Gids" van November? Zoo ja, dan voorzeker met
instemming zij het ook tevens met schaamte, en gij
zult begrijpen en billijken dat wij er op terugkomen, ook
naar aanleiding eener pas verschenen brochure, welke het
zelfde onderwerp betreft; zoo neen, doe het dan spoedig
eri stel u niet tevreden met het weinige, dat wij er in dit
blad van kunnen mededeelen. Het geldt onze eer, onzen
roem, ons belang ook, evenzeer als onzen rang onder
de natiën.
Meen niet, dat wij u willen bezig houden over de kost
bare en moeilijke onderneming om de hoofdstad een kortere
gemeenschap met de zee te verzekeren, en u zullen voeren
naar de plek waar onze provincie de minste breedte bezit.
Met „Holland op zijn smalst" duldde jonkheer de Stuers
datgene aan, waarmede Nederland zich het karigst, het
onverschilligst, het ellendigst, het smalst in het oog van
den vreemdeling voordoet: onze weinige liefde voor de
kunst, onze weinige belangstelling voor de kunstproducten
die nog van vroegere, betere dagen getuigen, onze verwaar
lozing van de voorhanden kunstschatten, welke ons door
geheel Europa benijd en onze vrekheid niet waardig geacht
worden, onze geldzucht, die ons noopt om de getuigenissen
van verdwenen grootheid tot alle prijzen aan het buiten
land te verkwanselen, ons gebrekkig onderhond of onze
kruimelige en onoordeelkundige „opknapping," ja onze
moedwillige vernietiging onzer nationale monumenten en
merkwaardige gebouwen.
Met het doelloos aan het oog des volks onttrekken, het
verminken, vernietigen of naar elders doen verhuizen van
al hetgeen het kunstgevoel kan opwekken en veredelen,
den smaak verfijnen, neemt de natie af in kunstzin, in
waarachtige beschaving, in geschiktheid om de voortbreng
selen harer nijverheid de bevallige en smaakvolle vormen
Engelsche kopergravuren aan de wanden, meubels van eenigzins
verouderden smaak, een inrichting, die hem deed denken aan die
van eeu hem zeer bekend slot en die weinig van de moderne
Pransehe weelde had. Ook scheen hier alles op grootscher, aan
zienlijker manier ingericht te zijn dan op het kleinere, maar meer
sierlijke Ferme d'oeil. Het viel Max op, dat het vertrek ofschoon
zeer ruim, slechts één deur had; het was dus zeker het binnenste
van een uitstekend paviljoen of van een toren. Daarmede stemde
ook de dikte der muren, die Max opgevallen was, overeen. Het
ledikant stond tegenover de deurvermoeid als hij was, liet onze
Duitsche krijgsman niet na, het zich daarin gemakkelijk te maken.
Toen hij het licht had uitgedaan, ging hij, zwaar ademhalende,
liggen met het weldadige bewustzijn, dat de slaap hem nu niet
meer ontvluchten kon, zooals zij hem ontvlucht was, toen hij zich
voor het eerst in dezen onrustigen nacht ter ruste nederlegde. In
derdaad sliep hij ook spoedig vast en diep in.
Intus8ohen had Gaston, toen hij de kamer uitgegaan was, zachtjes
de sleutel van het slot der deur omgedraaid en deu dunnen
grendel van beneden er voor geschoven; vervolgens was hij snel
den langen gang ingegaan, maar bleef aan het einde er van plot
seling staan, terwijl hij ziju hand onwillekeurig om zijn kin legde
en met een gefronsd voorhoofd naar den grond keek. Was er
aan den steen, waarvoor zijn voet bleef staan iets, dat zijn gang
stuitte? dat hem deed terugschrikken dien te overschrijden? Hij
was toch evenals de andere zwarte en witte steenen, die zijn voet
betreden had. Hij zag hem ook niet eens; hij zag niets wat
hem terughield, zijn besluit stond vast. Er waren echter twee
wijzen om het ten uitvoer te brengen; dat was het wat hem deed
stilstaan en nadenken. De eene wijze leidde van het slot Givres
ter linkerzijde heen en was verreweg de kortste; hij leidde naar
de fabriek, naar de kleine woningen der arbeiders daar rondom.
Als Gaston naar hen zond, zouden zij spoedig bijeen, spoedig te
Givres zijn en dan zou de Duitscher spoedig gevangen genomen
en opgelicht zqn geworden door een troep woestaardswat er dan
verder met hem zou gebeuren, dat wist God alleen, dat kon men
niet voorzien en berekenen. De andere leidde naar Neufchateau
en was de langste; er moesten uren verloopen voor het hem
gelukt zou zijn een troep van de zich daar vormende franc-tireurs
te ontbieden. Maar deze waren zoo wat half georganiseerd; er
was eenige subordinatie onder deze menschen. Gaston had een
officiers-plaats onder hen; hij zou dan de zaak kunnen besturen
en leiden. Zijne handen bleven reiner, zijn geweten vrijer; wan
neer de man, dien hij als gast in zijn huis ontvangen had, als
krijgsgevangene behandeld en vervolgens van het slot Givres zoo
ver mogelijk naar het zuiden gevoerd werd, naar Algiers of naar
de een of andere plaats, vanwaar hij niet zou terugkeeren. Er is
nu eenmaal eeu groot onderscheid tusschen deze twee zaken, of
een misdaad, waarvan wij de schuld dragen, voor onze oogen be
gaan wordt, of aan gene zijde van bergen en rivieren plaats heeft.
Gaston was niet iemand, die voor de middelen terugbeefde, wan
neer hij iets harstochtelijk wilde. Deze Duitscher, daartoe was hij
vast besloten, moest verdwijnen; maar als een directe moord, een
mishandeling, die den dood ten gevolge had, kon vermeden wor
den, was het toch beterhet was, zooals de zaken nu stonden ook
beter, dat de aanslag op Ia Ferme d'oeil mislukt was. Deze aan-
Priji der Adverteatiën Vau 14 regel. 60 cent,
«lke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatBrnimte berekend.
te geven, welke die van andere volken den voorrang ver
schaffen en een toenemend debiet verzekeren. Het Ne-
derlandsche glas- en aardewerk, goud- en zilverwerk,
beeldsnijwerk, damast enz. was voorheen om de fraaiheid
zijner teekening gezocht, thans maakt onze nijverheid in
het buitenland een ongelukkig figuur. Tijdens de wereld
tentoonstelling te Londen in 1851 schreef de graaf de
Laborde in zijn verslag aan de Fransche regeering: „Hol
land heeft de eigenschappen verloren, welke eertijds zijne
kunsten en zijne nijverheid deden schitteren. Zoo het den
kunstzin laat verkwijnen, zullen de uit het oogpunt der
kunst minst beschaafde natiën het in weinige jaren voor
bijstreven. Dat het er op bedacht zij het geldt zijne stof
felijke belangen." De waarschuwing van den vreemdeling
werd in den wind geslagen, latere wekstemmen van den
heer Huysmans en anderen werden evenmin geteld, zou
de heer de Stuers met zijn uitstekend, warm geschreven
artikel gelukkiger zijn?
Eene beschamende, verpletterende acte van beschuldiging
mogen wij het noemen, waarin de talrijke bewijzen elkander
verdringen, gericht tegen de Landsregeering, de besturen
van gemeenten, kerken, stichtingen, tegen geheel ons volk.
De hooge regeering, ja, is veelszins schuldig, zij die een
20tal jaren lang zich op het standpunt durfde plaatsen
„dat kunst geen regeerlngszaak is;" maar de natie even
zeer, die tegenover deze materialistiche stelling niet een
krachtig: „kunst is volkszaak" deed hooren. Zij dommelde
voort terwijl men wegvoerde, verknoeide of sloopte wat
van eigen roem sprak, wat haar eigen geschiedenis ver
haalde, en waar van enkele warme harten een vaderlandsch
protest gehoord werd, ging zij zonder er eenige notitie van
te nemen over tot de orde van den dag. Had zij luide
hare stem verheven tegen de ellendige en schriele inrich
ting onzer musea, waar de treffelijkste, onwaardeerbare
kunstschatten veronachtzaamd worden en geene gelden tot
onderhoud en aanvulling beschikbaar zijn, waar op donkere
Wij spraken hierover reeds uitvoerig in ons artikel „Kunst
en Nijverheid" op 26 Dec. 11.
slag was echter in één opzicht beter geweest. Als hij gelukt ware,
dan zou men later geene verantwoordelijkheid op zich geladen
hebben tegenover het onderzoek der Pruissen. Wat kon d'Avelon
er tegen doen, wanneer een woeste bende zijn huis overviel?
Gaston zelf immers wilde den rol van vermaner en beschermer
spelen en de fabriekarbeiders hadden door te verdwijnen zich
gemakkelijk aan de vervolgingen kunnen onttrekken. Wat echter
door franc-tireurs op het slot Givres gedaan werd, zou dat hem,
den eigenaar van Givres, die tot dit corps behoorde, niet kunnen
blootstellen? Maar Gaston stelde zich gernst. Alles kon ver
borgen en onbekend blijven. Niemand kon vermoeden, niemand
kon er ook slechts aan denken, dat de Duitsche officier zich in
dezen nacht naar Givres had begeven. Hij was, vóór dat de hoeve
door de arbeiders overvallen was, gevlucht, was verdwaald geraakt,
verdwenen, en niet naar zijn troep teruggekeerd, zooais zoovele
anderen in dezen moorddadigen oorlog; wie kon voor hem verant
woordelijk zijn?
Gaston had spoedig zijn besluit genomen. Hij ging verder
naar den trap midden in het gebouw en ging langs dezen naar
beneden. Vervolgens ging hij door een deur, die uit de vestibule
naar het achterste gedeelte der plaats en van daar naar de
stallen voerde.
Max Daveland was, door vermoeidheid overmand, ingeslapen.
Het lichaam verlangde naar rust, maar zijne inwendige opgewon
denheid was zóó groot, dat zijn slaap slechts een soort van indom
meling was, een aaneenschakeling van de meest verwarde en meest
beangstigende droomen. Hij bevond zich te midden van de wildste
gevechten, worstelde tegen vervolgers, verloor Valentine, die hij
voor een val in een diepen afgrond wilde beschermen, in een dool
hof van onderaardsehe gangen, waaruit haar hulpgeschreeuw hem
tegenklonk. Hij droomde en behield toch het bewustzijn, dat hij
het slachtoffer was van de verschrikkelijke beelden, die hem be
nauwden. Na eenigen tijd door die benauwende droombeelden
gekneld te zijn, rees hij in de hoogte en besloot aan dezen toestand,
dien men onder den invloed van groote lichamelijke vermoeidheid
en opgewondenheid van den geest leert kennen, en die hem onver-
dragelijk begon te worden, een einde te maken. Becht overeind
zittende, gaf hij den vrijen loop aan zijne gedachten, die tot
datgene terugkeerden, wat Gaston over Valentine's nuttelooze
bezorgdheid en vrees gezegd had, waardoor zij er toe gebracht
was hem in de grot der jonkvrouw te verbergen. Hoe natteloozer,
hoe hersenschimmiger deze bezorgdheid geweest was, des te meer
recht had Max Daveland, daaruit gevolgtrekkingen te maken, die
hem met vreugde vervulden. Door de bloote gedachte, door het
bioote vermoeden, dat zijne veiligheid bedreigd werd, was Valen
tine met een nameloozen angst vervuld geworden, zij had niet
geaarzeld deze bezorgdheid jegens hem, in haar geheelen omvang te
openbarenzij had, zonder zich te bedenken, dadelijk het meest
afdoende middel aangegrepen om hem in veiligheid te brengenin
't nemen van hare voorzorgen had zij niets gevreesd, noeh den nacht,
noch den regen, noch de verre wandeling door een ware wildernis.
Zij had niet geaarzeld, zij had geen andere gedachte gehad, dan
de zorg voor zijne veiligheid; zij had niet gedacht aan wat zy
deed, terwijl zij met den vreemden man, den vijandelijken officier
alleen en nog wel in den nacht door het boseh ging; hét voor-