1874. N°. 23. Zondag 22 Februarij. 32 Jaargang. BEKENDMAKING. Uitgever A. A. BAKKER Cz. HERZIENING DER BELASTBARE OPBRENGST VAN DE GEBOUWDE EIGENDOMMEN. BERIGTEN BETREFFENDE DEN OORLOG MET ATSJIN. HELDERSCHE I EN NIEUWEDIEPER COURANT. >Wij huldigen het goede." Verschijnt Dingkdao-, Donderdag- en Zaturdag namiddag. A-bonnemeRtaprijs per kwartaal 1.30. franco per poat - 1.65. Bureau: ©LENPLEIN, r. 163. Prjjs der Advertextiën Vin 1regels 60 éent, elke regel meer 15 eeut. Groote letter» of vignetten worden neer plaatsruimte berekend. VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS: j Naar Oost-lndii: via Triëet 3 Maart 's avonds 6 u. Marseille 26 Febr., 's avonds 6 u. int Brindisi 23 Febr., 's avonds 6 u. „nu per mailboot ZWdia23Febr.7u.2m.'sav. Curafao en Suriname, 1 Maart, 's morg. 6 u. Kaap de Goede Hoop, via Southampton: 23 Febr., 's morg. 6 u. De BURGEMEESTER der gemeente HELDER brengt ter ken nis van de Ingezetenen, dat de werkzaamheden betrekkelijk de her ziening der belastbare opbrengst van de gebouwde eigendommen, bevolen bij de Wet van den 22 Julij 1873 (Staatsblad no. 116) op den 16 dezer maand zijn aangevangen; Voorts worden de Ingezetenen herinnerd dat de leden der Com missie voor de bedoelde herziening, volgens art. 15 der aangehaalde Wet, dagelijks, de Zon- en algemeen erkende Christelijke feest dagen uitgezonderd, van des voormiddags ac/it uur tot zonsonder gang, tot de gebouwde eigendommen toegang hebben. Helder, De Burgemeester voornoemd, den 19 Eebruarij 1874.' STAKMAN BOSSE. Verrigtingen der Zeemagt in de wateren van Atsjin, van 29 September tot 18 November 1873. In den politieken toestand van Groot-Atsjin kwam geene verandering. Van het oprigten van nieuwe versterkingen of het herstellen der oude werd door de schepen niets bespeurd; alleen werd door uitgezonden spionnen berigt, dat het rijk geheel ten oorlog was toegerust. Dagelijks werd echter nog pasar gehouden; de rijst was zeer schaarsch en duur en aan opium was groot gebrek, terwijl vruchten en kippen in overvloed aanwezig waren. De Sultan zou De diamanten van Grootmoeder. (Vervolg.) Intussoben had, terwijl Max zoo in droomen en mijmeren ver diept, op een rotsblok in de nauwe bergspleet zat, de bevelheb ber van de kleine troep te Void reeds lang bericht ontvangen van het raadselachtig verdwijnen van den luitenant von Daveland. Overste von Sontbeim was als bet ware geëlectriseerd geworden door deze tijding, die twee tot voor zijn bed gekomene landweer mannen, met baarden, die vochtig waren van den dauw, hem ge bracht haden. Hij had, terwijl hij zich aankleedde, in haast onder scheidene bevelen gegeven en was, na een ongeloofelijk korten tijd, vergezeld door luitenant Merwig op weg naar de hoeve. Op zijn bevel volgde Hartig hem te voet met een afdeeling der compagnie. Toen von Sontbeim op de voorplaats der hoeve afsteeg, liet hij den hem tegemoet komenden onderofficier eerst ziju rapport uit brengen. De eerlijke pottebakker was zeer verheugd, dar hij door de aankomst van zijn chef van de verdere verantwoordelijkheid ontslagen was. „Ik heb, geloof ik, de maatregelen genomen, die noodig waren, mijnheer de overste," zeide hij, „ik konde, geloof ik, niet anders doen dan de menschen hier voorloopig in arrest nemen." „Zeker hebt gij gedaan, wat gij moest doen Sattler," zeide de overste, „het zou er slecht met u uitgezien hebben, als gij het niet gedaan hadt, er is ons alles aan gelegen, deze mensehen in handen ie hebben en hen tot een voorbeeld voor anderen te stellen. Wijs mij het venster, waaraan men sporen gevonden heeft, dat men er tegen opgeklommen is." De onderofficier bracht den overste daarheen. Yon Sontheim overtuigde zich van de juistheid van zijn rapport en zeide: „Het is duidelijk, dat men hem overvallen en weggesleept heeft; deze onpractische Hartig, die eergister hier was met den luitenant von Daveland, heeft gelijk gehad, toen hij zeidedat men den onge lukkige hier in een strik wilde lokkenMaar wie kon zoo iets schandelijks denken," „Het zal toph zeker te Commercy beslist worden, wat er met de menschen hier gebeuren moet?" waagde de onderofficier tot von Sontheim opziende te vragen, als men dadelijk naar krijgsrecht te werk ging en de executie werd daarbij aan onze compagnie opge dragen, dan...." „Wat wilt gij zeggen, Sattler?" zeide de overste von Sontheim tot den vreedzamen pottebakker op een wijze, die niet geschikt was, hem zeer spraakzaam te maken. „Nu.... ik meen slechts," antwoordde hij eenigzins verlegen, als het zijn moet en het bevolen wordt, nu ja, dan wordt het bevolen, mimr men ziet toeh liever, dat het anderen bevolen wordt en men zelf den loop van zijn geweer daarvan rein kan houden." „Gij doet het best, Sattler, dat gij daaromtrent geene veronder stellingen maakt en het afwacht. Wijs mjj nu, waar uwe arrestanten zijn en ga dan terug om de manschappen, die uit Void komen, tj,,le wachten; zoodra die aangekomen zijn, moet de geheele plaats den kraton verlaten hebben en zich in bet gebergte, in een niet versterkt buis van de kampong van Panglima Poliin der XXV Moekims ophouden. De gezindheid in de onderhoorige staatjes ter noord- en westkust werd over bet algemeen beter; er vertoonden zich geene dagelijkscha bewijzen van vijandelijke stemming dan voor zoover die uitgelokt werden door vervolging of onderzoek onzerzijds. Zelfs had van sommigen, zooals Gigben op de noordkust en van die bezuiden Laboean- Hadji, op de westkust gelegen, een bepaalde toenadering plaats. Op de oostkust had, wat Edi betreft, eene groote ver betering plaats in de verhouding tusschen ons e n dat rijkje. Aan den Vorst, die langzamerhand eene steeds dubbel zinniger houding had aangenomen, werd een ultimatum gesteld, waarbij bij bedreigd werd, indien bij zich niet ronduit voor het gouvernement verklaarde, alle aanspraak op onze hulp te zullen verliezen en als al de andere staatjes öp de kust te zullen worden behandeld. Een onderhoud met den stations-commandant op 12 October was hiervan bet gevolg; daarbij werd bepaald, dat de troepen uit de benting zouden worden teruggetrokken, terwijl de Vorst zich ver bond om, wanneer hij van de zeezijde werd geassisteerd, de Nederlandsche vlag te verdedigen. Ook in andere opzigten gaf hij nu bewijzen van welgezindheid en sedert bet vertrek der troepen, die op 19 Oct. met de Soerabaija naar Deli werden teruggebragt, had er geene aanleiding tot nadere verwikkelingen plaats. Op den 25 Oct. begaf de/ stations-commandant zich met den commandant van de Brief aan den wal, ter bespreking van eenige zaken met den Radja; de strandbenting werd toen door de Edinezen bezet gevonden en, hoewel er veel volk op de been was, was er geen zweem van eene slechte stemming te bespeuren. Simpang Olim bleef even vijandig en de dubbelzinnige houding der andere staatjes gaf den stations-commandant aanleiding een coup de main tegen Djoloh te ondernemen. De stoomschepen Koopman, Timor en Coehoorn waren daartoe in den morgen van den 4 Nov. voor de rivier vereenigd en de sloepen verzamelden zich bij de Timor, aan den commandant van welken bodem, luit. ter zee 1ste kl. Bogaert, het bevel over de expeditie was opgedragen. omsingeld worden, en daarna moeten dadelijk, zoodra ik u bet bevel daartoe geef, alle bewoners één voor één voor mij gebracht worden om ze te ondervragen." „Om u te dienen, mijnheer de overste." Sontheim, door zijn onderhoorigen daarheen gebracht, betrad spoe dig daarna met Merwig den salon. Mijnheer d'Arelon ging hem ernstig en waardig tegemoet, terwijl de beide dames, die verwijderd van elkander zaten, Ellen in een causeuse, Valentine in een ven sternis, slechts zwijgend en zonder op te staan, zijn groet beant woordden. De officiereu sloegen d'Avelons uitnoodiginz, om te gaan zitten af. Von Sontheim verklaarde met een zeer koele en afgemeten beleefdheid in een wel is waar niet zeer vloeiend Fransch, maar dat toch voldoende was om het te verstaan, dat het hem speet, maar dat de dienstplicht hem hierheen had gevoerd en dat hij eerst verzoeken moest om inlichting van den huisheer omtrent datgene, wat gebeurd was en wat opheldering kon geven over het verdwijnen van zijn kameraad. Merwig beschouwde ondertusschen Valentine van terzijde, hij vond niets raadselachtigs meer irt de hem tot nog toe onverklaarbare betoovering van zijn krijgs makker die zoo spoedig als het offer daarvan gevallen scheen te zijn. Mijnheer d'Avelon vertelde alles, wat hij vertellen kon, open hartig, bereidwillig en zoo omstandig als het in zijn vermogen was. Von Sontheim ging, toen mijnheer d'Avelon zijne mededeelingen begon, aan de schrijftafel van Valentine zitten, in het boveneinde van den salon om eeuige aanteekeningen te maken. Daarop ver zocht hij Valentine om hare inlichtingen mede te deelcn. Valentine stond open kwam in zijne nabijheid, ook Ellen stond op, als werd zij met geweld daarheen getrokken, even alsof zij, dichter bij Valentine zijnde, deze kon terughouden, woorden te spreken, die zij niet wilde, dat uitgesproken zouden worden. Maar zij maakte zich nutteloos beangst. Valentine zag in, hoe vreeselijk bezwarend het voor ben allen zijn zou, als zij sprak van de dingen, die zij dieu nacht gezien had, als zij verried, dat er een complot gesmeed was om von Daveland te overvallenzij zeide geen woord meer, dan haar vader gezegd had. Slechts een onbestemde bezorgdheid voor den officier had haar aangedreven liem te waarschuwen en hem tot de vlucht aan te sporen. En gevlucht was hij; veilig en ongedeerd was hij ont komen, dat had zjj gezien en wanneer hem een ongeluk getroffen had, droeg zeker niemand op de hoeve daarvan de sehuld. Mijn heer von Daveland was reeds lang door haar in veiligheid gebracht, toen de arbeiders werkelijk verschenen om hem te overvallen. „Gij zegt het zoo bepaald, mejufvrouw, dat hij door u op eene veilige plaats gebracht is," zeide von Sontheim, „maar waardoor hebt gij de zekerheid, de overtuiging, dat hij bij zijne verwijdering van la Ferme d'oeil de misdadigers niet in handen gevallen is?" „Mijn God!" riep Valentine uit, „ik zelf heb hem naar zije schuilplaats geleid, ik zelf heb hem naar zijn veilig toevluchtsoord gebracht!" „Maar wat noemt gij veilig?" „Ik kan en ik mag een grot, in een afgelegene bergengte, de Do gezamenlijke magt was zamengesteld als volgt: Van de Koopman 1 stoombarkas, 2 gewapende sloepen en een d°. jol, onder het bevel van den luit. ter zee 1ste kl. P. Ie Comte. Van de Timor: 1 stoombarkas 2 gewapende sloepen, 1 whaleboot voor ambulance en 1 vlot voor het loodsen der kruisbooten. Van den Briel: 1 gewapende sloep. Van de Coehoorn2 gewapende sloepen. De gewa pende booten Nos. 12 en 26 waren hieraan toegevoegd, de laatste bestemd voor de ambulance. Te 7 ure 30 min. vertrokken de sloepen van boord en liepen in 2 liniën achter elkander, de stoombarkassen voor uit, de riviermonding binnen. Voor de kampong gekomen, werd hier en daar volk verscholen gezien, dat echter zonder iets te doen de sloepen liet opvaren. De kampong was zooals later meer naauwkeurig bleek bescherüjd dooT een vrij regten evenwijdig aan de rivier loopenden wal van 68 vm. hoog en bestaande uit 2 rijen 5 vm. van elkander verwijderde palissaden, welke ruimte met aarde opgevuld was. Een smal voetpad bij de Soengei en een smaller weg wat verder van de rivier op, liepen regt van den rivier kant naar de versterking (in welke ruime openingen waren gespaard) en gaven acces tot de kampong. Achter een 5tal embrasures stonden op behoorlijke houten beddingen ijzeren 3- a éponders, op rolpaarden, voorzien van broekings voor de beide ingangen stonden een paar stukjes, terwijl eene bronzen lilla op den wal was gesteld. Op de rivier lag de aan het hoofd van Djoloh tóebehoorende schooneé- brik Penang Beauty en de Engelsche toop Kim Tek Lie. Op den bak van de eerste stond een stuk, dat de rivier bestreekde 2de was ongewapend. Een aan de rivier gelegen pepermagazijn had eene 2de verdieping, van waar de rivier zeer goed bestreken kon worden én die bleek als uitkijk en wacht te dienen. Daarnaast stond een nog niet lang opgerigte oven om steenen te bakken. Toen de sloepen bij het pepermagazijn gekomen waren, gaf de commandant order aan de divisie Koopman de Kim Tek Lie, en aan die der Timor de Penang Beauty te nemen. Beiden werden geënterdeerstgenoemde werd ver laten gevondende op laatstgenoemde geplaatste wacht, met donderbussen gewapend, vlugtte de loopplank af. Het vuur werd toen van daar op den vijand geopend en aan de divisie Koopman werd order gegeven om bij den oven, grot der jonkvrouw een veilig toevluchtsoord noemen, en daarheen heb ik hem zelf gebracht. Niemand in de wereld kon vermoeden, dat hij zich daar verborgen zou hebben. Toen ik met het aan breken van den dag derwaarts ging om hem uit zijn schuilplaats te bevrijden, vond ik hem daar niet meer, maar evenmin een spoor dat hij daar overvallen zou zijn, geen spoor van eenigen strijd, geen spoor dat voor eenigen tijd aldaar vele mensehen aanwezig kunnen geweest zijn; het is niet mogelijk dat men hem daar gezocht en gevonden kan hebben." Von Sontheim wendde zich tot miss Ellen. Miss Ellen wist geene nadere bijzonderheden op te geven, dan welke mijnheer d'Avelon over de oorzaak van het blijven van den Duitschen officier reeds medegedeeld had, en dat omstreeks middernacht een menigte arbeiders in het huis ingebroken waren, die echter den persoon, dien zij zochten, niet meer in zjjn kamer vonden. Verder kon zjj niets mededeelen. Zij gaf hare getuigenissen even onbepaald als laconiek met een zeer merkbare versterking van dien volstrekt niet bevalligen trek om haar mond, die noch vleiend voor hare omge ving, noch in het algemeen bemoedigend was voor den loop der aardsche dingen. Miss Ellen wilde klaarblijkelijk met deze naar beneden getrokken hoeken van haar schoonen mond zeggen, dat zij noch het ontvangen van een Duitschen officier en Valentine's bezorgdheid jegens hem, noeh het bestaan van arbeiders uit de ijzer fabriek of het optreden van Duitsehe soldaten als heeren in huis voor passend of zedelijk of ook slechts voor dragelijk houden kon. Overste von Sontheim was voortgegaan aanteekeningen te maken; vervolgens wendde hij zieh weder tot myuheer d'Avelon. „Gij moet het mij niet kwalijk nemen, mijnheer," zeide hij, hem scherp aanziende, „dat ik door uwe verklaringen niet geheel en al bevredigd, tot het verhooren uwer bedienden overga. Luitenant Merwig! zorg er voor dat dit nu gebeurt. Wat uwe verklaringen1 aangaan, gij zult zelf toestemmen, dat zij in een betreurenswaardige mate onvoldoende zijn, en u zeer verdacht maken. Het is niet alleen zeer vreemd, dat gij een u geheel onbekenden officier des nachts bij u hieldt, maar nog vreemder, dat eene jonge dame, zooals uwe dochter, hem midden in den nacht geheel alleen, door regen en duisternis, in een woeste landstreek naar een veilige schuilplaats zegt gebracht te hebben. Dat klinkt zoo verrassend romantisch, dat men het niet anders dan onwaarschijnlijk kan noemen. Het feit dat een troep arbeiders gedurende den nacht uw huis is binnengedrongen, erkent gij zelf. Wij moeten veronderstellen, dat deze troep niet gekomen is, zonder dat haar te voren een wenk gegeven was, terwijl tevens gebleken is, dat men haar binnen in huis de moeite gespaard heeft met geweld in te breken." „Waarom zouden wij het tot geweld hebben laten komen," riep d'Avelon uit, „wij wisten dat mijnheer von Daveland in veilig heid was...." „In veiligheid," zeide von Sontheim, „was hij werkelijk' reeds verwijderd, toen de overval plaats had En al was dat zoo, wij zien nu, welke soort van veiligheid het was, hjj is verdwenen." „Zend naar de ijzerfabriek; laat daar alle arbeiders verhooren,"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1874 | | pagina 1