1874. N°. 37.
Vrijdag 27 Maart.
32 Jaargang.
BEKENDMAKING.
De Pretendent van Carnden-ïïouse,
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
GEMEENTERAAD.
HELDERSCRE
EX NIEUWEDIEPER COURANT.
„Wij huldigen het goede.'1
T.ri.kij.t D[so»di«-, Dondkcijao- ai Zatukdig rumiddag.
Akosaamaatiprij. per kw«rt«»l1.80.
fraiae per poat - 1.6£.
Bureau: MOLENPLEIN, N'. 163.
Prij» der Adyertemtiën Tin 1—4 regel. 80 epnt,
elke regel meer 15 eent.
Groote letters of vignetten worden neer plaatsruimte berekend.
VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS
Naar Oggt— Ind'S: via Triêat 31 Maart 's avonds 6 u.
g t Marseille 9 April, 's avonds 6
g g g Brindisi 6 April, 's avonds 6 u.
Curafao en Suriname, 1 April, 's morg. 6 n.
Kaap de Goede Hoop, via Southampton: 27 Maart,
morg. 6 u.
Zitting van Ding «dag den 24 Maart 1874.
Voorzitter de heer Burgemeester.
Tegenwoordig 16 leden; afwezig de heer Hugenholtz met kennis
geving van verhindering.
De notulen der vorige zitting worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter stelt aan de orde de benoeming van leden van 't
stembureau voor de in dit jaar te houden verkiezingen. Benoemd
worden de heeren Jelgersma en Giltjes, en tot hunne plaatsver
vangers de heeren Groen en Werendlijn Smit.
Met eenparige stemmeu worden goedgekeurd en vastgestelda.
het primitief kohier der hondenbelasting, dienst 1874, tot een bedrag
van f 817 en b. het suppletoir kohier dierzelfde belasting, dienst
1873, ten bedrage van f 64. Tagen deze kohieren waren geene
bezwaarschriften ingekomen.
Van wege het bestuur van het Algemeen Weesbuis en van het
Burgerlijk Armbestuur waren ingekomen voorstellen tot financiële
regeling betreffende de begrooting van 1873. Die voorstellen
worden met eenparige stemmen goedgekeurd.
Er worden gelezen twee missives: a. van de Plaatselijke School
commissie, en b. van de hoofdonderwijzers der gemeentescholen
No. 3, 4, 5 en 6. Daarin wordt gewezen op de overbevolking dier
scholen, zoodat er geen ruimte is om op 1 Mei a. s. weder een
groot getal nieuwe leerlingen op de scholen toe te laten. De school
commissie stelt voor om den ouderdom voor de toe te laten leerlingen,
als tijdelijke maatregel, te bepalen in plaats van op 6, op 7 jaren.
B. en W. ondersteunen dat voorstel tot tijdelijke ontlasting,, tot
dat de nieuwe school in de Oostslootstraat kan worden in gebruik
gesteld.
Naar aanleiding van in de bedoelde missives voorkomende mede-
deelingen ontstaat eene discussie over 't schoolverzuim, hetgeen den
heer de Breuk aanleiding geeft tot uitdrukking van den wensch,
dat door het Gemeentebestuur, in overleg met de Plaatselijke
Schoolcommissie, maatregelen mogen genomen worden om dat ver
zuim tegen te gaan. Bij al hetgeen in deze gemeente voor het
onderwijs gedaan wordt betreurt hij het, dat van de gelegenheid
Praatjes over Landbouw,
XI.
Gij herinnert n misschien, waarde lezer, dat een mijner vorige
praatjes het draineren ten onderwerp had. Het is zeker in een
heel droog saizoen geweest, toen ik mij het gekeuvel over dat
onderwerp in het hoofd haalde, want anders zou ik wel bedacht
hebben, 't geen ik nu doe, dat men behoort te beginnen met het
begin. Yele dingen hebben of behooren te hebben, een kop en
een staart. Het draineren althans houdt er die versierselen op na.
En toen ik met u over het draineren sprak, heb ik wel zijn lig-
haam (de zaak zelve) en zijn staart (de nuttige gevolgen) behan
deld, maar het voornaamste, zijn kop, lieb ik voorbijgezien. Het
eerste vereischte om de drainage te kunnen uitvoeren: laag
water in de slooten, dat noem ik zijn kop. Hoe ik dat heb kun
nen vergeten begrijp ik niet, nog eens't moet wel een zeer drooge
tijd zijn geweest, zoodat de slooten droog lagen; en een mensch
ziet dikwijls niet verder dan zijn neus lang is.
Doch beter te laat dan in 't geheel niet, en zoo wensch ik nu
aan dien edelen kop, een heel praatje te wijden.
Er zijn in den landbouw weinig zaken, waarover de gevoelens
der beoefenaars Tan het vak zóó uiteenloopen, als de stand van
het water in de slooten beneden de oppervlakte van het veld. Er
bestaan op dat punt tal van opiniën; de een zegt: „des zomers
hoog water, 's winters redelijk laag," de ander: „me dunkt een
halve meter boord, zomer en winter, dat zou 't wenschelijkst zijn,"
een derde„gedurende den zomer niet te laag, maar in 't natte
jaargetij, dan marsch met het water," weer een ander: laag, zoo
laag mogelijk het geheele jaar door," en zoo voort. Ik zal maar
beginnen met de mededeeling dat ik met hart en ziel de meening
van N°. 4 toegedaan ben.
Het groote verschil van meening in zake mijn onderwerp heeft,
naar ik gis, zijn oorzaak voornamelijk in het verschil van den
aard der gronden in de verschillende streken van ons land. Hij,
die de uitgestrekte, hooggelegen bouwgronden in Groningen en
Zeeland bezoekt, in een tijd, wanneer de gewassen in vollen groei
staan, en de sloöten tot op anderhalven meter beneden bet maai
veld droog liggen ('t geen daar dikwijls, zoo niet meestal zamen
gaat), zal gedwongen worden te erkennen (al meent hij ook het
tegenovergestelde) dat een meer of minder hooge waterstand,
onnoodig is voor den weligen groei der verscheidenheid van gewassen,
die daar te zien zijn. En als diezelfde persoon dan weder wat
verder reist, en de in verschillende provinciën gelegen hooge zand
gronden te zien krijgt (ik haat hier voor 't oogenblik in cultuur
gebragte heidevelden en dergelijke er buiten, maar bedoel hier
zandgronden, die bijvoorbeeld een meter uit het water liggen) en
daar dan aanschouwt, hoe de planten strijden tegen de droogte
tn oud dreigen te worden voor hun tijd, dan vergeet hg Gro-
om de school te bezoeken door velen te weinig of in 't geheel
geen gebruik wordt gemaakt. Verder blijkt uit de bespreking van
dit onderwerp, dat het schoolverzuim in de laatste jaren is afge
nomen dat het thans nog 15 pCt. bedraagt, terwijl het vroeger
wel 30 a 25 pCt. bedroeg.
Het voorstel der Schoolcommissie, om tijdelijk geene nieuwe
leerlingen aan te nemen beneden den ouderdom van 7 jaren, wordt
daarop met eenparige stemmen aangenomen.
De Voorzitter herinnert, dat in de vorige zitting de aangelegen
heid der mestverzameling is aan de orde geweest. Hij deelt daar
omtrent thans nog mede, dat het concept-contract bij de leden
van den Baad ter kennisneming is rondgezonden; dat de directie
der Maatschappij tot bevordering van Landbouw en Landontgin-
ning in Nederland zich bereid heeft verklaard tot onbepaalde verlen
ging van den termijn van concessie, mits de opzegging 3 maanden
vooruit geschiede, en dat het Dag. Best. alsnog in afwachting is
van antwoord op de verzoeken, gerigt aan het Departement van
Oorlog tot gebruik van een weg en tot uitbaggering van een
vaart. Deze mededeelingen worden voor kennisgeving aangenomen.
Mede wordt voor kennisgeving aangenomen de mededeeling des
Voorzitters, dat het contingent, door deze gemeente te leveren in
de ligting der Nationale Militie voor 1874, is bepaald op 57 man.
Met eenparige stemmen wordt goedgekeurd eene suppletoire
begrooting, noodig geworden tengevolge van den bouw der nieuwe
school en de verantwoording der gelden van het rijks- en provin
ciaal subsidie.
De Voorzitter herinnert dat met 1 Julij a. s. de 5jarige termijn
verstrijkt, waarvoor aan deze gemeente is toegestaan afwijking van
eene bepaling der wet op het Middelbaar Onderwijshij deelt
mede dat dit onderwerp in de volgende zitting aan de orde zal komen.
Met eenparige stemmen wordt goedgekeurd het maken van eene
paalfundeering voor eene der zijmuren van de nieuwe school in de
Oostslootstraat. De kosten hiervan komen geheel voor rekening
der gemeente en bedragen f 700.
Nog worden deze mededeelingen voor kennisgeving aangenomen
a. dat de nieuwbenoemde gemeente-apotheker en directeur van
het gemeente-ziekenhuis met 1 April e. k. zijne betrekking zal
aanvaarden, en dat de bovenvertrekken zijner woning thans geheel
afgewerkt zijn; en
b. dat door den gemeente-bouwmeester een ontwerp voor een
huisje ten dienste van den vischafslag is gereed gemaakt, waarvan
de kosten p. m. f 1800 zullen bedragen; dat er eenig overleg met
HH. vischliandelaars heeft plaats gehad, die niet onbereid zullen
zijn tot de kosten eene bijdrage te verleenenen dat de Voorzitter
zich tot het verkrijgen van inlichtingen zal wenden tot den burge
meester van 's Hage, daar er te Scheveningen, in die gemeente,
dergelijk huisje bestaat.
Thans stelt de Voorzitter aan de orde de behandeling van het
ningen en Zeeland en de consekwentie der menschelijke redenering
op den koop toe en zegt: „gebrek aan water, hoor! men moest
hier het water in de slooten trachten te houden, tot in de greppels,
dan hadden de gewassen geen nood; laat ze maar praten van dat
lage water, hier zie je de ellendige resultaten voor je oogen." Ei,
zoovriend, gelooft gij dat en meent gij met uwe verklaring uwe
confraters over te halen tot instemming met de gevolgtrekking
uwer meening, namelijk dat min of meer zware gronden het sloot
water kannen missen, maar de zandgronden niet? Met uw respect,
mij zult gij daar vooralsnog niet toe bewegen; ik heb er nog het
een en ander tegen in te brengen, en dat komt zoo ongeveer op
het volgende neder:
Hoe zou het komen, dat klei- en zavelgronden beter in staat
zijn, om het gewas, dat zij dragen van het noodige vocht te voor
zien dan zandgronden? Ik geloof daardoor dewijl klei- en zavel
gronden door hunne meerdere fijuverdeeldheid de eigenschap bezitten,
om de vochtdeelen, die hun, 't zij door regen, 't zij door opstijging
van liet vocht uit den ondergrond aangebragt worden, in ruimer
mate en langer ten nutte van het gewas te bewaren dan de poreuse
zandgronden. Zoogenaamd zwaardere gronden dus kunnen met
minder vocht toe gedurende de warmte van den zomer, 't zij dat
vocht van boven of van beneden wordt aangebragt, dan zandgrond.
Bij zandgrond is gedurende een droogen tijd in den zomer de uit
damping van den grond nl spoedig de baas over den aanvoer van
vooht van beneden, en daar gaat het gewas! Vandaar de gewone
gevolgtrekking: bij zandgrond is hoog water in de slooten noodig,
anders houdt 't gewas 't niet vol. Dat is, helaas, in zeker opzigt
waar. En waardoor komt dat? Naar mijn bescheiden meening,
dewijl wij landbouwers in 't algemeen geen respect genoeg hebben
voor zandgronden, of, om bet kind maar bij den naam te noemen,
dewijl we ze verwaarloozen. Als dat soort van grond gedurende
den winter door hoogen waterstand of slechte greppels, of door
beiden tegelijk, in het nat baadt, dan zeggen wij„ochdat kan er wel
tegen," of als in 't voorjaar zulk land ééne bewerking ontvangt van ecu
palmpje diep, dan heet het„wat zullen we dat leelijke koude zand van
onder boven halen; van 't bovenlaagje moeten wij het hebben."
Daar gaan we henen! Grond, die uit zijn aard minder goede eigen
schappen bezit dan een anderen, nog stiefmoederlijk bedeelen op
den koop toe. Als straks het gewas staat te kwijnen, dan is niet.
de zuinige behandeling de oorzaak, maar de droogte. Zoo kunnen
wij er ons gemakkelijk afmaken. Neen, zoolang wij niet kunnen
zeggen: „mijn zandgrond ligt gedurende zomer en winter een
meter uit het water, ze is flink begreppeld, of wat nog oneindig
beter is, gedraineerd, ik ploeg er een kwart meter diep door en
gebruik op zijn tijd nog den grondwoelder bovendien," zoolang
mogen we niet de schuld werpen op zomerdroogte of lagen water
stand, maar moeten die in de eerste plaats bij ons zeiven zoeken.
Wat mij betreft, ik heb bij ervaring dat op zandgrond, die in den
regel ruim een halven meter boven het waterpeil ligt, de gewassen
primitief kohier van den Iloofdelijken Omslag, dienst 1874, waar
tegen eenige bezwaarschriften zijn ingekomen, tot wier onderzoek
hij voorstelt de openbare zitting te doen overgaan in eene zitting
met gesloten deuren. Dienovereenkomstig wordt besloten.
Bij de heropening der openbare zitting wordt het kohier van
den Hoofdelijken Otuslag in stemming gebragt en met eenparig#
stemmen vastgesteld, tot een gezamenlijk bedrag van f 16776.64.
Door den Voorzitter wordt, namens het Gemeentebestuur, dank
gebragt aan den heer Braaksma, voor de tijdelijke waarneming dér
vacante betrekking van gemeente-apotheker.
Hierop wordt door den Voorzitter de vergadering gesloten.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente HELDER
brengen ter openbare kennis, dat op gisteren door den Baad dezer
gemeente vastgesteld en gedurende de eerstvolgende acht werkdagen
op de gewone kantooruren ter Seoretarie der gemeente voor êen
ieder ter lezing zijn nedergelegd
a. het VOLJAABSKOHIER van den Hoofdelgken Omslag over
het dienstjaar 1874;
b. liet VOLJAARSKOHIER der belasting op de Honden ovei
het dienstjaar 1874;
c. het SUPPLETOIR KOHIER der belasting op de Honden
qver het dienstjaar 1873.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester,
den 25 Maart 1874. L. YERHEY, Secretaris.
Het Keizerrijk, dat de yrede zou zijn, maar Europa
voortdurend in een toestand van onrust en spanning hield
en slechts tot het vroeger zoo gehate Albion in goede
verstandhouding stond, liet bij zijnen val Frankrijk bloe
dende uit alle wonden en in jammerlijken staat van ver
nedering achter. De eens zoo machtige Keizer vond, toen
hij na het sluiten van den vrede uit zijne krijgsgevangen
schap op Wilhelmshöhe geslaakt was, eene toevlucht in
het naburig land, dat, zijne vriendschap gedachtig, hem
met beuschheid bejegende. Niet lang zou hij zijn Ver
vlogen grootheid betreuren, reeds in 1872 sleepte eene
bij zomerdroogte belangrijk eerder den moed opgaven, dan op het
vlak daarbij gelegen land, van dezelfde, zoo niet ligter kwaliteit,
dat gemiddeld bijna een meter boord heeft. En al ware mij dat
op zichzelf bewijs genoeg voor het nuttige van een lagen water
stand, ook gedurende den zomer en ook op zandgrond, ik zal mg
er niet hiermede afmaken, maar trachten een oorzaak te vinden
voor mijne meening.
Daartoe begin ik met de stelling: „Water maakt den grond vast
en digt." Ten bewijze dezer stelling kan ik aanvoeren dat ik
steeds in verschillende streken op verschillende soorten van grond
heb kunnen opmerken, dat de waterstand in de slooten en bijge
volg ook die in het land, overal de scheiding was tusschen vaste
en poreuse gesteldheid van den bodem, althans daar, waar voor
goeden afvoer van water, 't zij door greppels, 't zij door draineer-
buizen was gezorgd; de grond, die zich boven bet waterpeil bevond,
was steeds poreus, (meer of minder, al naar gelang van de hoeda
nigheid van den grond,) de laag beneden dat peil daarentegen altijd
vast en digt. Onderzoek dat eens, belangstellende lezer, en als
gij in de gelegenheid zijt, neem dan nw proef eens op land dat
een paar jaren gedraineerd is geweest; graaf midden op dat gedrai
neerde veld een gat tot op de buizen, neem er eenige buizen uit,
en maak den kuil dan nog wat dieper, dan zult gij, vertrouw ik,
evenals ik, opmerken dat de waterstand in dien kuil precies ter
hoogte komt van de onderbinnenzijde der drainB, en dat ook juist
op dat punt de grond in hoedanigheid van los- en vastheid begint
te verschillen.
En het is waarlijk geen wonder dat een grondlaag, welker kleine
poriën met water opgevuld zijn, niet in de gelegenheid is óm
losser van aard te worden. Stilstaand water geeft bezinksel; de
poriën worden dus eerder kleiner dan grooter, en geen insect of
wortel van onkruid (ik heb beiden meermalen op anderhalven meter
beneden de oppervlakte van het land gevonden, terwgl ik op die
diepte bezig was de draineerbuizen te leggen), kan zich in zulk een
bodem bewegen, om de losheid daarvan te helpen bevorderen.
En dat de lucht invloed heeft op het poreus maken van den
grond, dat bewijst ons het feit, dat een dam, welke wij tot water-
keering maken, en op dat oogenblik bijna volkomen ondóorlatend
is, langzamerhand min of meer doorlatend zal worden, al naar
gelang van de soort van grond, waarvan ze opgeworpen is.
Indien alzoo mijne stelling: „dat water den grond vast en digt
maakt," aangenomen kon worden, ga ik, als gevolg daarvan, aan
voeren, dat daar, waar geene poriën zijn, zich geen lucht kan
bevinden, en bij gevolg geen uitdamping is. Zoo komen wij tot
de zaak. Gij zijt het immers met mij eens, lezer, dat de planten
gedurende het drooge jaargetijde (1 Mei tot 1 Sept.) het benoodigde
vocht, voor verreweg het grootste gedeelte, door uitdamping van
den ondergrond en niet door den regen moeten ontvangen? Welnu,
dan resumeer ik de gevolgtrekkinghooge waterstand, digten grond,
digte grond, weinig uitdamping, weinig uitdamping, gebrek aan