1874. N°. 56. Zondag 10 Mei. 32 Jaargang. BEKENDMAKING. BEKENDMAKING. 's Konings feest, aller feest. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Uithoofde van het Kroonings- feest op Dingsdag 12 Mei zal deze Courant den dag te voren worden uitge geven, alzoo Maandag avond. Advertentiën worden aangenomen tot Maandag middag twaalf uur. AFSTEKEN VAN VUURWERKEN. HELDERSCHE EN NIEUWEDIEPER COURANT iWij huldigen het goede." Yiriehijut Dixosdib-, Dohdeïdaq-en Zatoïdas nemiddse. Aboinememtaprijs per kwartaal1.30. franco per poat 1.35. Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163. Prijs der Adrertentiën Van 14 regels 60 cent, elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS Naar Oott—lndië: via Triest 12 Mei 's avonds 6 u. y u u Marseille 21 Mei, 's avonds 6 u. y n BrindUi 18 Mei, 's avonds 6 u. y Curafao en Suriname, 16 Mei, 's morg. 6 u. y Kaap de Goede IIoop, via Southampton: 13 Mei, 's morg. 6 u. De BURGEMEESTER der gemeente HELDER brengt ter ken- nisse van de ingezetenen, dat bij gelegenheid der heugelijke feest viering op den 12 Mei aanstaande, het afsteken van vuurwerk (met uitzondering van zoogenaamde voetzoekers), wordt toegestaan alléén op het MOLENPLEIN, het HAVENPLEIN, de VISCIIMARKT, het WESTPLEIN en op den ZEEDIJK voorbij 's Lands hok. Voor het afsteken van vuurwerk op andere plaatsen, moet afzon derlijke vergunning worden gevraagd. Bengaalsch vuur is hieronder niet begrepen. HeldE"r, De Burgemeester voornoemd, 14 April 1874. STAKMAN BOSSE. De BURGEMEESTER der gemeente HELDER brengt ter algemeene kennis, dat, ter voorkoming van ongelukken, gedurende de Gondelvaart op den 12 dezer maand geen schuiten, vletten enz. zich op het Ileldersche kanaal mogen bewegen, die niet aan den optogt deelnemen en als zoodanig een No. van de regelings-com- missie hebben ontvangen; dat bedoelde schuilen enz. aan den wal behooren te blijven liggen; dat de bruggen een kwartier uur vóór de aankomst van den optogt zullen geopend worden, en dat de brug nabij het postkantoor geopend blijft totdat de optogt ten tweedenmale daardoor gepasseerd zal zijn. Helder, De Burgemeester voornoemd, den 8 Mei 1874. STAKMAN BOSSE. Ken blad In den ■tormwind. (Uit de Revue de» deux Monde».) (Slot.) Het was een zeer klein hoekje, dat men zeer goed met vrede had kunnen laten, want het had even veel deel aan den oorlog als een pas geboren kind, maar het lag op den weg van den overwinnaar en moest onder zijn voet verpletterd worden. De Pruissen hadden gehoord dat er wapenen verborgen waren, dat francstireun er eene schuilplaats vonden; daarom achtten zij het hun pligt de kerk en de huizen te doorzoeken. Sommigen maakten zich meester van alles wat tot voedsel kon dienen; anderen zochten de verschil lende voetpaden door het veld op, en niettegenstaande dit, vulden zij de straat bij honderden, talrijk genoeg om eene sterkte in te nemen. De boeren evenwel boden volstrekt geen weerstand. Zij zagen het lijdelijk aan dat hunne nederige schatten weggenomen werden, terwijl zij zich zelf afvroegen welk lot door het staal en het vuur over hen beschoren zou worden. Zij zagen den voorraad koorn, die voor den winter opgelegd was, vernielen, den oogst als paardenstroo gebruiken; zij zagen dat hunne oude eikenhouten kasten opengebroken werden, en dat alles wat zij bevatten als buit medegenomen werd; het linnengoed, het vaatwerk, het zeldzame en nederige zilverwerk, oudeerfstukken van familie, alles werd onder spotternijen tot een groote hoop vereenigd. Zij zagen dit alles en moesten zwijgen, vreezende dat het minste teeken van toorn hunne kinderen een kogel door het hoofd zou kosten en dat hunne huizen in brand gestoken zouden worden. Onder het afdak van eene hut, die door twee wilde vijgenboomen overschaduwd werd, stond eene zwijgende groep: Bernadou, met gekruiste armen, onbewegelijk en bleek, met de verachting en de woede in zijne oogen. Margot, kalm omdat hij het zoo wilde, met haar kind op den arm, en eindelijk moeder Alice, die, zich in hare geheele lengte oprigtte, en een rozenkrans door hare handen liet glijden. Zij stonden daar, zonder te weten wat hen wachtte. Achter hen, doofde het vuur uit in den haard, die het middenpunt geweest was van hunne verwachtingen en van hunne genoegens, vóór hen strekte zich het veld uit waar de fakkels, die de soldaten droegen, zich heen en weer bewogen. Eene stem uit de gewapende menigte zeide: Breng den boer bij mij. Bernadou werd gegrepen en naar de plaats gebragt waar zich de bevelhebber der uhlanen bevond, gezeten op een paard dat met bloedig schuim bedekt was en van vermoeidheid beefde. Gij ziet er minder dom uit dan de anderen, zeide de Pruissische officier tegen hem. Kent gij het land goed. Zeer goed. Hij kende het inderdaad van zijne jeugd af in de kleinste bijzonderheden, evenals een minnaar de gelaatstrekken van zijne Nog enkele dagen slechts en 't is vijfentwintig jaren geleden, dat Koning Willem do derde, in de Nieuwe kerk te Amsterdam, den plechtigen eed zwoer, van de grondwet des Rijks te zullen onderhouden en handhaven, de onaf hankelijkheid en het grondgebied des lands te zullen ver dedigen en bewaren, de algemeene en bijzondere vrijheid en de rechten zijner onderdanen te zullen beschermen, en tot instandhouding en bevordering der algemeene en bijzon dere welvaart alle hem door de wetten verleende middelen te zullen aanwenden, zoo als een goed Koning schuldig is te doenen dat vervolgens de vertegenwoordigers der natie hem huldigden als Koning, en beloofden zijne onschend baarheid en de rechten der Kroon te zullen handhaven. Het vierde gedeelte eener eeuw is vervlogen sedert dat gewichtig oogenblik, toen Koning en volk zich op deze wijze jegens elkander verbonden, een tijdsbestek van zoo langen duur, als nog aan geen van 's Konings voorgangers vergund is geweest het hoog bewind te voeren. Het Nederlandsclie volk heeft begrepen den aanstaanden gedenk dag van zijne kroning feestelijk te moeten vieren, en alom heeft het zich voorbereid om aan dit nationale feest den meesten luister hij te zetten. Ons volk heeft er reden toe. Het heeft zijn Vorstenhuis lief, niet alleen omdat het uit kracht eener grondwettige bepaling regeert en als zoodanig zich met eene wettelijk beperkte macht vergenoegt en getrouw zijne verplichtingen nakomt, maar omdat het reeds vóór drie eeuwen zich met de zaak des volks vereenzelvigd en daarvoor geene opof feringen geschroomd heeft, en dat immer is blijven doen, waardoor het zich aanspraak op altijddurende dankbaarheid en op wederkeerige toewijding verworven heeft. Geen vorstelijk stamhuis is vaster gezeteld dan het onze, aan geen komt met meer recht de koninglijke waardigheid toe. Het volk weet, dat Nederland en Oranje door gemeen- schappelijken strijd, door het te zamen deelen van voor- en tegenspoed, één en groot geworden zijn, door droevige ondervinding ook, dat zij elkander niet dan tot wederzijdsche schade kunnen begeven. Nederland ziet ook in het aanzien, dat het doorluchtig Huis van Oranje door zijne roemrijke en voor de vrijheid in ons werelddeel zoo beteekenisvolle daden vermeesterd heeft, een waarborg voor het behoud zijner duurgekochte onafhankelijkheid; want een veroveraar, geliefde kent. Hebt gij hier wapenen? ging de Duitscher voort. Ja, die hebben wij. Wat hebt gij er meê gedaan? Indien men naar mij geluisterd had, zoudt gij dit niet vragen, dan zoudt gij het gevoeld hebben. De officier zag hem aan met een blik, die aan de onverschrokken heid van dit antwoord hulde bragt. Zult gij zeggen waar zij zijn? Neen. Gij weet dat de oorlogswet hen die wapens verbergen met den dood straft? Die wet hebt gij gemaakt. Dat zij zoo, maar de wil van Pruissen is voortaan wet in Erankrijk, mijn jongen Gij zijt stoutmoedig, gij verdient den dood. Luister echterGij zegt dat gij het land goed kent? Bernadou glimlachte even, als eene moeder aan wie men vraagt of zij zich het gczigt van haar overleden kind herinnert. In dit geval, blijft er een hulpmiddel over. Houd miju zadel vast en breng mij regtstreeks en zoo snel mogelijk naar de bergplaats. Dan zult gij blijven leven, anders Anders? Zult gij doodgeschoten worden. Bernadou bleef zwijgen. Zijne oogen zochten door de soldaten heen de twee vrouwen voor zijne hut. Zij beproefden bij hem te komen, maar de soldaten stietten haar terug, zoodat het walmen der fakkels haar belette hem te zien en het gedruisch te hooren. Hiervoor dankte hij God. Hebt gij eene keuze gedaan? vroeg de uhlaan met ongeduld. Noch de stem noch de lippen van Bernadou beefden toen hij antwoorddeIk ben geen verrader. Zijn blik wendde zich tegelijkertijd naar het kleine afdak waar hij niet meer met de zijnen zou zitten. Snoeft gij, vroeg de Duitscher, of is het u ernst? Ik ben geen verrader. De Pruis gaf een teeken aan zijne soldaten, een dubbel schot werd gehoord, en Bernadou viel dood neder; een kogel had zijn hoofd doorboord; de andere zijne borst. Het nog warme ligchaam werd met den voet op zijde geschopt. Er was slechts een boer minder. Met een kreet die boven het rumoer uitklonk, en als een dolk het hart doorboorde, baande moeder Alice zich een weg door de menigte, en op de knieën naast haar zoon vallende, nam zij hem in hare armen. Het is Gods wil, mompelde zij, Gods wil En zij barstte in een vreeselijken lach uit. Margot was haar gevolgd; zij vestigde haar starend oog op het lijk, en zich vervolgens met haar kind voor de pooten van het paard van den officier die trachten dorst een Vorstengeslacht als dat van Oranje te onttroonen, zou te rekenen hebben met alles wat aan recht en vrijheid gelooft en den vloek der wereld op zich laden. Daarvan leeft het besef onder al onze landgenooten; welke kwestiën hen ook verdeelen, welke verwijdering verschillende denkwijze op staatkundig of kerkelijk gebied ook onder hen veroorzaakt, zij geven elkander niets toe in liefde voor den Koning; hoe prat ook op hunne vrij heden, de republiek telt geene aanhangers onder hen, allen wenschen eenstemmig de monarchie in stand te houden. Voor ieder is de Koning de vertegenwoordiger onzer volks eenheid, liet vereenigingspunt aller nationale sympathiën. Geen vaderiandsch feest, of den Koning wordt eer en hulde gebracht, zijn tegenwoordigheid door allen gewenscht. Wij zijn trotsch op onze aanhankelijkheid en wij grijpen met vreugde elke gelegenheid aan, die ons in staat stelt daarvan getuigenis te geven. Maar nog meer dringt ons om van onze hartelijke deel neming op 's Konings feestdag te doen blijken. Willem de derde heeft gedurende zijne vijfentwintig jarige regeering niet alleen getrouwelijk vervuld wat bij de aanvaarding door hem beloofd werd, hij heeft meer dan dat gedaan en zich daardoor te meer de erkentelijkheid der natie waardig gemaakt. Wie denkt hier niet aan zijne onuitputtelijke milddadigheid, zoo dikwerf bewezen, zoo schitterend, toen een gedeelte van ons land door een vreeselijken watervloed geteisterd werd? Hoe hij zijn prachtig landgoed Bronbeek afstond tot eene rustige en aangename verblijfplaats voor oude en verminkte soldaten van het Indische leger? Aan de mildheid, waarmede hij de kunsten beschermt en voor de opleiding van jeugdige kunstenaars zorgt? Aan zijn streven om ware verdiensten te erkennen, om vaderlandsche herinneringen in eere te houden? Aan zijne strikte onpar tijdigheid te midden van het woelen der staatkundige partijen, en zijne tact in de daardoor veroorzaakte moeilijke omstandigheden betoond, altijd trachtende overeenkomstig den wensch zijns volks en ten meeste nutte des vaderlands te handelen. Hoe gaarne nam de Koning deel aan onze nationale feestvieringen, hoe gul bewoog hij zich dan onder zijne onderdanen, hoe sprak hij dan woorden, die van zijn edel gemoed, van zijne liefde voor het vaderland getuigden Rijke stof vinden Koning en volk tot gemeenschappelijke feestvreugde, wanneer zij nagaan wat de laatste vijfentwintig jaren voor het vaderland zijn geweest. Al waren wij meermalen genoodzaakt het zwaard te trekken, zooals in werpende, riep zij uit: Voltooi het, gij hebt hem gedood... welnu! dood ook onsZijt gij daarvoor niet medelijdend genoeg Het verschrikte paard steigerde, het blonde hoofd van het kind werd onder een zijner hoeven verbrijzeld. Men nam Margot op. Zij was dood, doch niet gewond. Het scheen dat moeder Alice niets van dit tooneel gezien had. Zij beproefde het ligchaam van Bernadou naar de hut te slepen. Ik moet hem thuis brengen, ik moet hem thuis brengen, herhaalde zij, daar zij niet wilde gelooven dat hij dood was. Met al de kracht, die zij in hare jeugd bezeten had, gelukte het haar hem op te nemen, en, hera half slepende, bragt zij Ber nadou voor den haard dien .hij zoo zeer bemind had. Toen begon zij hem te liefkozen evenals een slapende zuigeling, terwijl zij zachtjes zeide: „chut! chut!" Zij was gek geworden. Buiten vermeerderde het tumult. Men had de wapens, die in de kerk verborgen waren, ontdekt. Vijf boeren werden uitgekozen en veroordeeld, om den gemeenschappelijke!) misdaad te boeten. Zij worstelden, daar zij zich niet ah lammeren ter slagtbank wilden laten leiden. Men schoot ze in de straat dood, in tegenwoordigheid hunner kinderen; vervolgens werd bevel gegeven om het dorp in brand te steken tot een voorbeeld voor andere en het aan zijn lot over te laten. Eenige takkenbossen, hier en daar uit het vuur gehaald, werden op de graanzolders geworpen, en eenige fakkels op (Je rieten daken; weldra brandden aan alle kanten stroo, droog hout en levensmiddelen. Een grijsaard, de naaste buurman van moeder Alice, liep naar haar toe, greep haar bij den arm, en riep: Men verbrandt Berceau, gaauwgaauw! of gij zijt verloren! De grootmoeder zag hem glimlagchend aan. Zwijg! ziet gij niet dat hij slaapt. Hij smeekte te vergeefs, hij beproefde haar mede te trekken, terwijl hij haar het reeds brandende dak wees. Dit gezigt bragt moeder Alice wêer tot zichzelve; zij begreep wat er gebenrt was: Red u zelf maar, zeide zij met haar zachte stem. Ik ben oud, ik blijf thuis bij mijne dooden. De vlammen en de rookwolken omringden haar, zij bewoog zich niet. Het dorp was weldra een vuurzee, die eindelijk ook het Chris tusbeeld verslond. Eenige boeren bereikten met hunne vrouwen en kinderen het bosch. Zij verloren alles wat zij bezaten, de vlam men verteerden alles. De ontbladerde boomen knetterden en brandden, de honden kwamen om op den drempel dien zij verdedigd hadden. De zieken, de gebrekkigen stikten in hun bed. Van Berceau- de-Dieu, in een groote oven veranderd, bleef niets over dan een zwarte, verlaten puinhoop, niets meer. Wat is dit, in vergelijking van het overige? Een enkel blaadje da', de hevige storm op zijnen doortogt heeft doen verwelken.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1874 | | pagina 1