1874. N°. 63. Woensdag 27 Mei. 32 Jaargang. SCHUTTER IJ. BEKENDMAKING. Uitgever Bureau: A. A. BAKKER Cz. NATIONALE MILITIE. Het laatste werk van een dwalend genie. HELDERSCHE EN MEUWEDIEPER COURANT. ,Wjj huldigen het goede." Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zatuedag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1.30. franco per post - 1.65. MOLENPLEIN, N°. 163. Prijs der Advertentiën Van 14 regels 60 cent, elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente HELDER, Gezien Z. M. besluit van den 21 Maart 1828 (Staatsblad No. 6), houdende reglementaire bepalingen tot invoering der Wet op de Schutterijen van den 11 April 1827 (Staatsblad No. 17), in verband gebragt met Art. 6, 7, 8 en 9 van gezegde Wet. Gezien de dispositie van den Heer Staatsraad Gouverneur van Noordholland, dd. 11 April 1828, No. (Provinciaal blad No. 41), omtrent de executie der Wet op de Schutterijen. Roepen bij deze op alle manspersonen, ingezetenen dezer gemeente, welke op den eersten Januarij 1874 hun 25ste jaar zijn ingetreden, en alzoo diegenen welke in den jare 1849 zijn geboren, alsmede de zoodanigen, welke, ofschoon in andere gemeenten ingeschreven, sedert de laatste inschrijving binnen deze gemeente zijn komen wonen en op den lsten Januarij 11. hun 34ste jaar nog niet hebben voleindigd, en alzoo geboren zijn in de jaren 1S40 tot en met 1848 ingesloten, de vreemdelingen van denzelfden ouderdom, die sedert de laatste inschrijving in de termen gevallen zijn, om volgens Art. 2 der Wet van 11 April 1827 als ingezetenen te worden beschouwd, benevens de gepas- porteerde Militairen, die, om welke redenen dan ook, zich nog niet ter inschrijving voor de Schutterij hebben gepresenteerd, ten einde zich in de daartoe gereed gemaakte registers te doen inschrijven: tevens te kennen gevende: Dat de inschrijving zal beginnen den 15 Mei aanstaande, en geheel zal moeten zijn afgeloopen den eersten Junij daaraanvolgende, terwijl in een der vertrekken van het Raadhuis alhier voor de inschrijving zal worden gevaceerd op alle werkdagen, van 's morgens 9 tot 12 ure. En ten einde voor te komen, dat iemand, in de termen der inschrijving vallende, zich door onwetendheid aan pligtverzuim schuldig maakt, heeft het gemeentebestuur noodig geoordeeld een ieder bekend te maken met en te her inneren aan de navolgende bij de Wet van 11 April 1827 (Staatsblad^No. 17) gemaakte bepalingen. Dat een iegelijk zonder onderscheid, of hij mogt vermeenen al of niet onder de bij de Wet vrijgestelden of uitgestotenen te behooren, verpligt is zich voor de Schutterij te doen inschrijven; Dat zij die in meer dan eene gemeente hun verblijf houden of den zetel van hun vermogen hebben gevestigd, tot de inschrijving verpligt zullen zijn binnen die gemeente, waar eene dienstdoende Schutterij aanwezig is, en bij aldien in die verschillende gemeenten alleen dienstdoende of alleen rustende Schutterij bestaat, zich te doen inschrijven in die gemeente, alwaar zij voor de personele belasting zijn aangeslagen en de ambtenaren in die gemeente, alwaar zij hun verblijf houden; Dat degenen welke van hunnen juisten ouderdom geen voldoend bewijs geven, naar het oordeel van het Plaatselijk Bestuur zullen worden ingeschreven, onverminderd de bevoegdheid van de ingeschrevenen, om van hunnen juisten ouderdom nader te doen blijken En dat eindelijk zij, welke bevonden worden zich niet vóór den lsten Junij te hebben doen inschrijven, door bet Plaatselijk Bestuur zullen worden inge schreven en in eene geldboete verwezen worden, terwijl zij daarenboven zonder lotiDg bij de Schutterij zullen worden ingelijfd, indien het zal blijken, dat er tijdens de verzuimde inschrijving geene reden tot uitsluiting of vrijstelling ten bonnen aanzien bestond. Burgemeester en Wethouders vermanen tevens ieder ingezetene dezer gemeente, Brieven uit het Noorderkwartier. Een blik op het menschelijk leveu geworpen leert onsWat is dat leven aan vele ziekten en kwalen onderworpenWij zien epi demische en endemische ziekten; ziekten met een snel verloop en ziekten die langzamerhand de krachten sloopen en het lichaam uitmergelen; ziekten die groote pijn veroorzaken, den lijder daardoor knorrig en gemelijk maken, zoodat hij lastig is; maar ook ziekten, die weinig smart aandoen, zoodat de zieke vroolijk en tevreden is, altijd het beste doet hopen en die hem als het ware huppelend en zingend de ontbinding des lichaams in de armen voert. Bestaan er zulke ziekten in het menschelijk leven en hebben wij ze wel eens zelf ondervonden of hij anderen opgemerkt, in het groote menschelijke lichaam, in de maatschappij, is het eveneens gelegen. Ook in dat lichaam heerschen niet weinig ziekten en kwalen en de twee lioofdbestanddeelen, waaruit de maatschappij bestaat, de Kerk en de Staat, deelen er mede in. Als wij de verslagen lezen van hetgeen in onze Volksvertegen woordiging plaats heeft, dan is het niet zeiden een klucht. „Zooveel hoofden zooveel zinnen" -kan men bijna zeggen ieder heeft voor zich de waarheid en de wijsheid. Van de ruim vijftig aldaar vereenigde advocaten vernemen wij prachtige redevoeringen, schit terende improvisatiën; maar duidelijk blijkt tevens, zij hebben meer respect voor eigen meeningen, dan voor de belangen van het volk; want hoeveel en hoe langer ook gesproken wordt, niets komt tot stand. Verwonderen moeten wij, onkundige leeken, ons als zoo'n bekwame advocaat aan het redeneeren is. In zijn schitterende rede weet hij alle nietige zaken tot groote zwarigheden te maken, elk zwak puntje hemelsbreed uit te meten, invallende gedachten terstond tot interessante amendementen te formuleeren. Verbaasd staan we over de woordenrijkheid van vele sprekers, zij zijn wel bespraakt en r.iet op hun mondje gevallen, en als er nu weken verloopen zijn met discussiëeren en amendementen voorstellen, die gedeeltelijk door de regeering overgenomen, gedeeltelijk afgestemd zijn geworden (maar indien ze allen aangenomen waren geworden van een wet een rechte bedelaars-deken gemaakt zouden hebben) dan wordt in den regel zulk een wet afgestemd. Om onder die ruim vijftig advocaten, die tegenwoordig onze Volksvertegenwoor diging uitmaken en waarvan sommigen zoo bekwaam zijn in het zoeken van hetgeen niet goed is, minister te zijn, komt mij voor een echt hondenbaantje te zijn, want het spreekwoord is in vollen nadruk van toepassing„wat de een niet weet, weet de ander" of „veel honden zijn der hazen dood." Mij dunkt elk der ministers zal wel een dankgebed opzenden als zijne zaken zoo ver gevorderd zijn, dat zijn begrooting, of wetsvoordracht aangenomen (dat tot de zeldzaamheden behoort als het eenige wet betreft) afge stemd, of ingetrokken kan worden, dan kan hij weer op adem komen, want wegens de plaats gehad hebbende drijfjacht zal hij wel achter adem zijn. Als wij nu zoo zien op onze Volksvertegen woordiging, dan komt het mij voor dat ons volk, dat bestaat van welke het aangaat, om zich tijdig van een geboorte-extract te voorzien, waar door zich ieder van zijnen juisten ouderdom kan verzekeren, en hetwelk hij de inschrijving zal moeten worden vertoond, alsmede om zich ter behoorlijker tijd tot de inschrijving aan te meiden, ten einde de straf, wegens nalatigheid vastgesteld, voor te komen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester, den 1 Mei 1874. L. VERllEY, Secretaris. Het GEMEENTEBESTUUR van DEN HELDER vestigt de bijzondere aandacht der ingezetenen op de wijzigingen, welke in de twee eerste paragraphen van art. 37 der wet van 29 Maart 1833 (Staatsblad No. 59) betreifende de personele belasting zijn gebragt, luidende aldus: 1. Die na den 15den Mei een perceel in gebruik neemt, is voor dit perceel de belasting naar de vier eerste grondslagen voor den tijd des dienstjaars, die dan nog over is, verschuldigd." 2. Aan den belastingpligtige, die in den loop des dienstjaars, „een perceel verlaat, zonder daarin eenige roerende goederen oi „iemand in zijne dienst achter te laten, wordt ontheffing verleend „van zijn aanslag naar de vier eerste grondslagen voor den tijd „des dienstjaars, die dan nog over is, indien daarvan door hem, „binnen den tijd van eene maand, volgende op die waarin hij het „perceel verliet, tegen bewijs, schriftelijke aangifte is gedaan ten „kantore des ontvangers, op een aldaar kosteloos verkrijgbaar biljet. „De ontheffing wordt ook verleend over het driemaandelijkseh „tijdvak waarin het perceel werd verlaten, indien de belasting- „pligtige daarna, doch in den loop van datzelfde tijdvak, een ander „perceel, waarvoor hij belastingpligtige is, in gebruik neemt. „Bij overlijden van den belastingpligtige treden zijne erfgenamen in dezelfde regten en verpligtingen. „De aangiften volgens het eerste en derde lid ingediend, worden „als gewone bezwaarschriften aangemerkt en behandeld. Het gemeentebestuur voornoemd, Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester, den 22 Mei 1874. L. VERHEY, Secretaris. De milicien-verlofganger ADOLP JOHAN KOSSEN, behoorende tot de ligting van 1873, wordt gelast zich onverwijld ter Secretarie der gemeente aan te melden, voorzien van zijne verlofpas. handel, nijverheid en landbouw, aan eene ziekte lijdt, die hoe langer hoe meer endemisch wordt, namelijk aan deze ziekte: Niemand as langer bekwaam om Volksvertegenwoordiger te zijn of hij moet den titel van meester in de rechten voeren. Ik vind het hoogst treurig, want het wordt hoe langer hoe meer in de Tweede Kamer een advocaterij. Bij ons, bewoners van het Noorderkwartier is een spreekwoord in zwang, waarmede ik, zooals wij het dikwijls verlangen da-t het toegepast zal worden, het lang niet eens ben, namelijk dit. „Men vangt meer vliegen met stroop dan inet azijn." Poei, om mensehen als vliegen te beschouwen en nu met het strooppotje rond te loopen, hen stroop om den mond te smeeren en hen alzoo tot onzen zin over te halen, dat vind ik laf en laag. Maar wij behoeven niet ongerust te wezen, dat dit door de advocaten in de Tweede Kamer gedaan zal worden tegenover de ministers. Leest maar de verslagen. Grofheden en personaliteiten worden daar meer dan genoeg naar het hoofd geslingerdpersonen, niet tot de Kamer behoorende, worden onbeschroomd aangerandof men zaak kundig is of niet, dat komt er niet op aan, men spreekt, als het maar iets eclatants is ja, men mag zich zelf het brevet van onbevoegdheid uitreiken en toch de grofste grofheden op anderen werpen. Wij zien dus, er zijn onder die Heeren van de Tweede Kamer die het met mij eens zijn en niet met het strooppotje loopen. Nu, al dat disputeeren en hatelijkheden naar het hoofd- slingeren komt inij voor is een bedenkelijk ziekteverschijnsel in ons tegenwoordig staatsburgerlijk leven, dat niet langer epecïemisch, maar endemisch zich in onze Volksvertegenwoordiging openbaart en dat misschien uit Frankrijk, het land dat waant aan het hoofd der beschaving te staan, en waar die ziekte al sedert zeer vele jaren endemisch in de Nationale Vergadering is, naar ons dierbaar Vaderland is overgebracht. Gelijk het in de Tweede Kamer is, zoo is het ook in de Kerk, die zegt, dat zij de Christelijke is. Denzelfden geest van onver draagzaamheid en alleenweterij vinden wij ook daar. Er zijn er in de Protestantsche kerkgenootschappen, die niet minder de waarheid in pacht hebben dan de advocaten in den Staat; en gelijk het getal advocaten in de Tweede Kamer groot is en gedurig aangroeit, zoodat die vergadering van tachtig heeren eer lang het best met een groot Juridisch dispuut-college zal kunnen worden vergeleken, zoo is ook het getal van hen die de kerk willen beheerschen legio en de numerieke meerderheid wast steeds aan. Wat in het beneveld brein van die menschen oprijst, is de waarheid en zoo ook kunnen de advocaten in de Tweede Kamer alleen wetten maken voor volksontwikkeling en volks welvaart. Als de zaak niet zoo ernstig was, zou men lachen om de advocatenstreeken in de Tweede Kamer evenals men lacht I om de priesters in de kerk, voor wie het niet genoeg is, dat zij zeiven door den geest der onverdraagzaamheid worden bestuurd, maar die het twistvuur in het menschelijk leven ontstoken tot een hellevuur aanblazen, en die tijdig en ontijdig, bij dag en i Menigeen zal ons de volharding benijden, die wij hebben getoond door Victor Hugo's laatste werk tot den einde toe door te lezen. Quatre-vingt treize toch is een boek, dat van de hoedanigheden, die des schrijvers naam beroemd hebben gemaakt, weinig laat zien, en daarentegen de gebreken, den schrijftrant van dezen vader der Fransche romantische school eigen, in het schelste licht plaatst. Weinige verhalen zijn geschikter om te worden geper- sifleex-d en belagchelijk gemaakt, dan deze di'ie deelen, die naar de meening van den schrijver eene eerekroon vormen voor de gi'oote beginselen der Fransche Revolutie. Het Engelsche weekblad Punch, dat onder den titel „Our new novel» eene allergeestigste nabootsing van het boek geeft, heeft dan ook een zeer dankbare taak, en verkrijgt een hoogst komisch effect zonder groote moeite. Immers de stijl van den grijzen Franscheu dichter, zijne korte volzinnen, en zijn misbruiken van hoogklinkende bijvoegelijke naamwoorden zijn even gemakkelijk na te volgen, als de leegte der intrigue en de armoede aan feiten, die geenszins opgewogen worden door het kwistige gebruik van te pas en te onpas aangebragte, aan 't eerste 't beste woordenboek ontleende, technische en historische hijzonder- heden die hoofdgebreken van Quatre-vingt treize het vinden van een soortgelijk schema gemakkelijk maken. Het Engelsche blad maakt Victor Hugo's jongste letter kundige arbeid zeer belagchelijk; jammer dat wij er bij moeten voegen, dat 't volkomen verdiend is. Wie zou het gewaagd hebben den Hugo van Hernani van Le roi s' amuse, den Hugo van Nótre Dame de Paris op deze wijze aan de kaak te stellen? Zeker niemand, en toch waren in deze werken dezelfde gebreken op te merken. Maar zij lagen daarin als kiemen, en werden door groote, schitterende hoedanigheden goedgemaakt en bedekt. Tri- boulet en Esmeralda hadden het vermogen om veel te doen vergeven en vergeten. Langzamerhand verflaauwde de scheppingskracht van den dichter, alleen zijne zeggingskracht bleef over. Zeggingskracht is alleen eene kostbare gave voor hem, die iets te zeggen heeft. In de Misérables had Hugo nog iets te zeggen, Jean val Jean is eene levende fignxu-, maar toch, hoeveel beter zou een Dickens de ellende van den gevallene, die zich verbeteren wil, onder beelden nacht, zoodat er zelfs zijn die „nooit slapen", bezig zijn hun geest, den geest van politieken en godsdienstigen haat, in anderen' over te planten. Dit zijn ziekteverschijnsels in maatschappij en kerk, die lang zamerhand endemischer worden en die wij allen zien en ondervinden maar er zijn ook nog andereu, minder zichtbaar en die zoo diep ingeroest zijn, dat het schijnt alsof het zoo behoort en niet anders kan. De menschheid laboreert nog aan vele vooroordeelen en sommigen zijn zoo diep ingevreten, dat wij bewoners van het Noorderkwartier zouden zeggen, dat voor de genezing daarvan „geen kruid gewassen is." Staat en Kerk laboreeren nog aan het „vooroordeel" en op een dier vooroordeelen wil ik wijzen. In vroegeren tijd, en met dien vroegeren tijd bedoel ik den tijd voor het jaar 17 89, bestond de menschheid uit twee standenuit den adel en de geestelijkheid. Die twee standen maakten de menschen uit, de burgers eu de boeren bestonden slechts om hen. De tijd, dat deze meening voor waarheid geldt is voorbij, vooral in Westelijk-Europa. Gelijkheid der mensehen is de leus dezer eeuw in Staat en Kerk. - Het is de leus, maar is het ook in de werkelijkheid zoo?" „Wat zou het?» zeggen wij bewoners van het Noorderkwartier. Eenmaal is het diep de menschelijke bewustheid ingedrongen, dat er twee soorten van wezens zijn, die menschen worden genoemd en nu veranderen wel de namen en vormen, maar twee soorten zijn er eenmaal en zullen er nog wel jaren, misschien eeuwen blijven; veel water zal er nog door den Rijn moeten vloeien, eer alle leden in Kerk en Staat dezelfde rechten genieten. De twee thans bestaande standen of menschen- rassen in onze maatschappij heeten: Stedelingen en Platteland bewoners of Boeren! De Stedeling schijnt een edeler en voor treffelijker wezen te zijn, begaafd met meer behoeften, dan de Platteland-bewoner of Boer. Dit zien wij in Kerk en Staat. Als ik spreek van de kerk, dan bedoel ik, als Hervormde, de Hervormde Kerk. In die kerk praat en leert men wel: alle men sehen zijn gelijk, maar wordt die gelijkheid gehandhaafd. Ik meen te mogen zeggenNeen. Als de leden gelijk waren, dan zouden in de reglementen dier kerk alle dominé's gelijk geacht worden, cn dat heeft niet plaats. Het bewijs. Een stedelijk predikant sterft en laat een weduwe met kinderen na, en een plattelands-predikant sterft en laat ook een weduwe met kinderen na, deelen de ver iatenen nu in dezelfde rechten, terwijl zij jaarlijks wel hetzelfde hebben" bijgedragen voor het weduwenfonds? „Wat zou het?" Hoeveel een stedelijk predikant in zijn leven boven een plattelands- grasleeuwerik genoten moge hebben voor zich en zijne kinderen, vooral wat opvoeding en onderwijs der kinderen betreft, na den dood van den plattelands-dominé moet zijne weduwe het nog bezuren, dat zij niet tot het edelere ras der stedelingen behoort. Immers het pensioen van eene weduwe eens stads-predikants is aanmerkelijk hooger dan dat van een plattelands-dominé. Een bewijs dat het vooroordeel in de Kerk leeftde stedeling is edeler, voortreffelijker dan een landbewoner.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1874 | | pagina 1