Binnenland.
hebben gebragtIn de Travailleurs de la mer verdrinkt reeds
de schrijver het weinige, dat hij heeft mede te deelen
onder een zee van groote woorden, en indigeste geleerd
heid. Welk lezer herinnert zich de onleesbare bladzijden,
waarin a propos van de redding van een stoomschip, elke
schroef, elke nagel, elk rad der machine beschreven wordt
met eene naauwkeurigheid, die een machinist-leerling tot
eer zou verstrekken!
Toen de Chansons des Rues et des liois verschenen, waarin
onder de op rijm gebragte stukken van het Conversations-
lexicon, hier en daar toonen zich lieten hooren, die spraken
van menschenleed en menschenvreugd, toen sommige blad
zijden van l' Année terrible een diepgevoeld beeld gaven
van 't geen er omging in de harten van de Franschen,
die getuigen waren van de vernedering, die Duitschland's
heirbenden het schoone Frankrijk deden ondergaan, mogt
men hopen, dat de grijze dichter in zijn ouderdom nog
eens de toonen zou weervinden, die in zijne jonge jaren
het volk en de geletterden aan zijne lippen deden hangen.
Voor dezen was Quatrc-vingt treize eene teleurstelling, des te
grievender, omdat zelfs de Misérables en de Travailleurs de
la Mer, hoever die ook stonden beneden de vroegere
werken van den schrijver, nog iets beters deden verwachten,
dan deze phrasenrijke voorstelling van den royalistischen
opstand in de Vendée, waarbij groote woorden niet in staat
zijn de armoede der gedachten te verbergen.
Voor allen, die de letterkunde liefhebben, en wij rekenen
ons gaarne tot hare onwaardige, maar warme vrienden,
is het een pijnlijk schouwspel, wanneer zulke groote gaven
zulk een klagelijk einde nemen, een einde, dat zoo weinig
beantwoordt aan de verwachtingen, die vroegere werken
hadden opgewekt. Zulk een schouwspel brengt onwille
keurig de vraag op de lippen: waarom? Welke zijn de
redenen, die zulk een groote geest deden afdwalen?
Te meer, wanneer zooals met Victor Hugo het geval is,
de latere werken niet de zwakheid van den ouderdom
verraden, maar blijkbaar zijn de gewilde en voorziene
gevolgen, althans de overdrijvingen van een met liefde
gekoesterd beginsel.
Wij zijn de eersten om toe te geven, dat elk antwoord
op die vraag slechts de waarde kan hebben van een min
of meer gebrekkig raden, van min of meer zielkundige
waarschijnlijkheid. Niemand toch kan doordringen in 't
geweten en de ziel van den dichter, toen hij neerzat in
zijn stil studeervertrek op het eiland zijner vrijwillige
ballingschap, of in zijne woning in het woelige Parijs.
Maar eenmaal toegegeven, dat wij 't niet verder brengen
dan waarschijnlijkheid, schijnt ons de reden van Victor
Hugo's afdwalingen niet moeijelijk te vinden. Zijne werken
zijn altijd in de eerste plaats, betoogen, strijdschriften,
preeken, en eerst in de tweede plaats kunstwerken geweest.
Zoolang als zij de draagsters waren eener letterkundige
overtuiging, zoolang als zij slechts de voortreffelijkheid
van het romantisme boven de klassieke school moesten
betoogen, hinderde die bijbedoeling weinig aan den inhoud
en den vorm van zijne letterkundige werken, maar zoodra
de politieke Hugo, de ultra-democraat, de volksleider op
den voorgrond trad, zoodra de vrijwillige banneling van
zijne boeken de draagsters maakte van zijne grieven tegen
een bepaald regeringsstelsel, en zij dienen moesten als
voetstuk voor den volksman, deed meer en meer die rigting
schade aan de kunst.
Er is in die vermenging iets onnatuurlijks, iets dat de
politiek verlaagt, en de letterkunde doodt, en het grootste
Als de Kerk, die zich nog al eenig gezag aanmatigt, zoo voor
gaat, is het dan te verwonderen, dat de Staat volgt? Gelijk de
Kerk praat: „alle menschen zijn gelijk," zoo is het van den Staat
ook een fraai klinkend woord„alle burgers in den Staat hebben
gelijke rechten," maar zoo min het waarheid in de Kerk is,
zoo min is het ook waar in den Staat. Ook in den Staat heerscht
hetzelfde vooroordeel als in de Kerkde stedeling heeft meer be
hoeften dan de platteland-bewoner en hij moet dns eenige voor
rechten genieten. Dit wensch ik aan te toonen in onze Posterijen
en Telegrafen. Ik bepaal mij bij de plaats mijner inwoning en de
dorpen, die als het ware één dorp met het mijne uitmaken, bij
den Langendijk, en bij de steden. Duidelijk blijkt daaruit dat de
Staat in den waan verkeert: een boer is maar een boer en kent
de behoeften van een stedeling niet.
Het brievenvervoer heeft het Kijk aan zich getrokken. Dat is
uitnemend best, want nu houdt particuliere willekeur op. De rechten,
die de Staat nu heeft, dunkt mij, legt hem nu ook verplichtingen
op. Het komt mij voor, dat de Staat verplicht is niet alleen een
geregeld maar tevens een spoedig brievenvervoer in te stellen en
van alle middelen gebruik te maken die een spoedige terhand
stelling van de brieven aan de belanghebbenden kunnen bevorderen.
Als wij ons in de steden bevinden, ik wil mij bepalen bij onze
hoofdstad Amsterdam, dan zien wij dat de Staat zich van zijne
verplichtingen getrouw tracht te kwijten. En gelijk het te Amsterdam
is, zoo is het met alle steden aan eenig spoor gelegen. Bij de
aankomst van een spoor staan te Amsterdam karren gereed waarop
een postbeambte is, die de postpakketten, aangekomen met den trein,
in ontvangst neemt, en terstond naar het kantoor brengt. Daar
worden de brieven gesorteerd en den bestellers overhandigd. Deze
echter behoeven niet loopende naar hunne wijken te gaan, want in
Amsterdam wordt het woord in toepassing gebracht: tijd is geld.
Zij vinden dan ookeen kar gereed staan, die hen in vliegende
haast naar hun afgelegen wijk brengt, opdat er toch geen tijd
verloren gaat.
Stelt hiertegenover nu eens ons platteland. Zoo als ik boven
gezegd heb, ik neem mijn dorp, dat met de drie aangrenzende
gemeenten één dorp uitmaakt, tot voorbeeld. Ik mag dit nog des te
meer doen, omdat het hier nog beter is, dan op vele dorpen in
ons Noorderkwartier, en omdat zij zeer nabij den Noord-Holland-
schen Staatsspoorweg zijn gelegen. En hoe is het nu met de
Posterijen bij ons? Ik geloof dat ik zeggen mag: treurig. Niette
genstaande dagelijks vier treinen van Amsterdam naar den Helder
en terug den Langedijk op een afstand van ruim een half uur
langsstoomen en bij twee stations stilhouden, te Noord-Scharwoude
en te Heer-Hugowaard, hebben wij het nog niet verder kunnen
brengen dan een looper van Alkmaar naar Oudkarspel. Die afstand
bedraagt twee uur. Deze looper verlaat 's morgens om vijf ure
het postkantoor te Alkmaar met de brieven, die aldaar den vorigen
dag met de onderscheidene treinen uit de onderscheidene oorden
onzes vaderlands zijn aangekomen en neemt zijn weg over St. Pancras,
Broek op Langedijk, Zuid-Scharwoude, Noord-Scharwoude (en daar
genie vermag niet die zoo ongelijksoortige elementen tot
een geheel te vermengen. Nu komt het ons voor, dat
Victor Hugo gevoeld heeft, dat een verhaal, hoe schoon
ook, hoe juist ook gedacht, altijd een zeer zwak bewijs is
voor eene politieke waarheid, juist omdat het een verhaal,
omdat het verzonnen is. De personen, die hij ten tooneele
voert, de levensomstandigheden waarin hij deze brengt, de
gevolgen van handelingen en beginselen, die hij hen
toeschrijft, dit alles hangt geheel af van den wil des
schrijvers, die met deze fictiën, alles wat hij wil, bewijzen kan.
Omdat hij dit wist, en deze overtuiging zich aan hem
opdrong, heeft Victor Hugo de behoefte gevoeld om aan
zijne figuren het merk van het fatum, der noodzakelijkheid
te geven. Die tentoonspreiding van overbodige, en soms
storende geleerdheid is geen toeval, geen ijdelheid.
Die geleerdheid bezit eene hoedanigheid, die zijn verhaal
mist, zij verschaft feiten, onbetwistbare waarheden. Al die
technische, die historische, die geographische uitweidingen,
waarop de lezer telkens met ergenis stoot, zijn zoovele pogingen
om een onwrikbaar fondament van feiten te leggen onder het
betwistbaar gebouw van den verzonnen roman. En die
weelde in adjectiva, die jmmense slaap, die gigantische strijd,
dat afgrijselijke, dat vreeselijke, dat terrible, horrible aan
de eene zijde en die gezochte contrasten, dat „ceci tuera
cela» aan de andere zijde, zijn slechts pogingen om iets
reëels te geven aan de phantasie, om de overtuigingwek-
kende kracht, die alleen het werkelijk bestaande bezit,
over te brengen op de schaduwbeelden van den roman.
Men moet, eene oude wijsheid, waarvoor geen nieuwe
vorm te vinden is, men moet geen twee dingen te gelijk
willen doen. Al kan soms dezelfde persoon een verdien
stelijk staatkundige zijn en een goeden roman schrijven,
niemand kan beiden doen te gelijk; noch romantische
politiek, noch politische romantiek is iets bestaanbaars.
Met Victor Hugo kan men voorspollen: „ceci tuera cela!»
Door dezen sisyplius-arbeid, door deze poging om het onge
lijksoortige te vereenigen, is reeds menigeen bezweken,
die door zijne gaven, door zijn goeden wil, en edel streven
beter lot verdiend had. Wij hebben zedekundige novellen,
godsdienstige en politieke romans gehad, wij worden in de
laatste jaren bedreigd met en omringd door godsdienstige
politiek, 't een is al even onvruchtbaar als 't andere.
Slechts dit eene wordt er door bereikt, dat goede krachten
verloren gaan, en het rijk der halfheden, der fictiën
verlengd wordt, dat de politiek in de kerk, en de godsdienst
aan de ministertafel komt, de letterkunde van vrije meeste-
resse slavin en dienaresse van politieke denkbeelden wordt,
dat de kunst leeft van de aalmoezen van de politiek,
en hoe leeft zij dan?
En toch zij, de kunst, of zij dan de schrijfstift, het
palet van den schilder, of den beitel van den beeldhouwer
ter hand neemt, heeft evenveel regt van bestaan als de
staatkunde. Maar vrouw als zij is, is zij ijverzuchtig op
allen die haar dienen. Zij wil geheele toewijding, en zij
straft met onvermogen, en met bespotting hen, die beproeven
willen op haar altaar offers te verbranden voor andere
goden. (f)
HELDER en NIEUWEDIEP, 26 Met.
Naar wij vernemen zal Zr. Ms. stoomschip Hydrograaf
alhier den 16 Junij e. k. worden in dienst gesteld.
heeft de spoor een station) naar Oudkarspel. Na op die vijf dorpen
de pakketten afgegeven en de boodschappen besteld te hebben,
komt hij ten acht ure te Oudkarspel aan. De afstand is dus twee
uur, want met het oponthoud op die plaatsen gaat wel één uur
verloren. Nauwelijks te Oudkarspel aangekomen, moet de looper
weder loopen naar het station Noord-Scharwoude om de brieven
af te halen die met den eersten trein uit Amsterdam aankomen. Buim
half tien ure komt de tweede bezending brieven aan. Het verschil
van aankomst te Oudkarspel bedraagt dus slechts anderhalf uur.
Verder komt er den ganschen dag geen brief aan. Des namiddags
om drie unr worden de pakketten wederom gesloten en langs dezelfde
dorpen gaat de looper zijn terugtocht naar Alkmaar aanvaarden,
waar hij omstreeks half zeven ure aankomt, zoodat de brieven met
den laatsten trein, die van den Helder komt, verder verzonden kunnen
worden. Ziedaar al het genot, dat wij Langedijk-bcwoners van
onze ligging aan den grooteu weg voor ons brieven-verkeer genieten.
Misschien zal de stedeling nu zeggen: „Is dat nu niet mooi
genoeg, van het platteland worden geen brieven verzonden, de
boeren schrijven nooit!" Mij dunkt, het brievenvervoer aan den
Langedijk gaat nog al, behalve dienstbrieven, drukwerken enz.
worden er alleen te Oudkarspel maandelijks ruim achttienhonderd
brieven ontvangen en verzonden. Hoe het gesteld is met de drie
andere Langedijksche dorpen, weet ik niet, daarvan kan ik het
getal niet juist opgeven. Het zal waarschijnlijk niet zoo groot
zijn als dat te Oudkarspel, omdat aldaar de Onderlinge Noord-
Hollandsche Brandwaarborg-Maatschappijen gevestigd zijn, maar
stellig zeker zal het getal brieven der andere drie dorpen wel het
dubbeltal bedragen van dat van Oudkarspel. Als nu aan de vier
Langedijksche dorpen, die toch als het ware een geheel uitmaken,
één postkantoor gevestigd was, zou het brievental meer bedragen
dan van menig kantoor dat in ons Vaderland in een kleine stad
gevonden wordt. Maar als het nu eens wezen inogt, dat er
zwarigheden bestaan, die niet over te komen zijn, waardoor het
vestigen van een postkantoor niet geschieden kan, dan zou er toch
een verbetering aangebragt kunnen worden, die merkelijk in het
voordeel van den Langedijk-bewoner wezen zou. Zoo de looper
van Alkmaar naar Oudkarspel en van daar naar het station Noord-
Scharwoude oin weder naar Oudkarspel terug te keeren en dan des
namiddags ten drie ure de reis naar Alkmaar te aanvaarden, bij
de aankomst van eiken trein te Noord-Scharwoude van Amsterdam
en Botterdam zich aan het station bevond om de brieven naar
Oudkarspel of Noord-Scharwoude te brengen, dan had de man
slechts viermaal daags één uur heen en terug te loopen, terwijl
hij na een wandeling van een half uur telkens rusten kon. Hij had
dan vrij wat minder weg af te leggen dan thans het geval is,
terwijl de ingezetenen van den Langedijk het voorrecht genoten
viermaal daags hunne brieven te kunnen ontvangen en verzenden.
Bij de tegenwoordige regeling heeft er in het brievenverkeer een
vertraging plaats, die voor de nijvere bewoners van deze streek
drukkend, zeer drukkend is. Door een paar voorbeelden wensch
ik dit aan te toonen. [Slot volgt.)
Jl. Zaturdag is van hier naar Oost-Indië vertrokken
de mailboot Borneo; Zondag jl. kwam de mailboot Prins
van Oranje hier binnen.
Blijkens een telegram van den gouverneur-generaal
van Ned.-Indië, den 21sten dezer ontvangen, waait te
Tumiang onze vlag. Toekoe Nek van Maraksa was door
Nanta buiten zijn terrein gelokt. In zijne afwezigheid
hadden de vijanden eenige zijner kampongs verbrand, maar
werden met de hulp onzer troepen spoedig verjaagd.
Van 11 tot 20 Mei zijn 39 schepen het kanaal van
Suez gepasseerd, metende (volgens het nieuwe reglement)
50600 ton. De ontvangsten gedurende dat tijdvak bedroeden
750.000 frs.
Beroepen te Beets ds. II. de Lang, pred. te Oude
Niedorp. Aangenomen het beroep naar Purmer door A.
C. W. ter Menlen, pred. te Hensbroek.
-De thans in de provincie Noordholland geëindigde
examens voor de acte van bekwaamheid in een der vakken
van het lager onderwijs hebben de volgende resultaten
gegeven, te weten voor hoofdonderw. 34 candidaten toe
gelaten, 41 candidaten afgewezen; hoofdonderwijzeres 8
toegel., geeneafgew.; hulponderwijzer 34 toegel., 32afgew.;
hulponderwijzeres 33 toegel., 10 afgew.; Fransche taal
(onderwijzers) 11 toegel., 16 afgew.; (onderwijzeressen)
12 toegel., 28 afgew.; Engelsch (onderwijzers) 3 toegel.,
7 afgew.; (onderwijzeressen) 18 toegel., 9 afgew.; Hoog-
duitsch mann. 3 toegel., 1 afgew., vrouwel. 10 toegel.,
3 afgew.; wiskunde mann. 11 toegel., 18 afgew., vrouw.
2 toegel., geene afgew.; teekenen mannen 6 toegel., 7
afgew., vrouwen 4 toeg. 2 afgew.; vrouwel. handwerken
114 toeg. 23 afgew.; Gymnastiek 11 mann. toegel., 4 afgew.;
Landbouwkunde 1 toeg., geene afgew. Totaal verleend
315 acten, geweigerd 201.
Jl. Zaturdag werd te Schagen de 30ste jaarlijksche
vergadering der gewestelijke vereeniging Noordholland van
het Nederl. Onderwijzers-Genootschap gehouden, onder
voorzitting van den heer F. Nout.
Het eerste gedeelte der vergadering was gewijd aan de
gewone administrative zaken, als: het verslag van den
staat der vereeniging over 1873; het verslag van den
penningmeester; 't nazien van de rekening en verantwoor
ding; 't verkiezen van een plaats voor de volgende jaar
lijksche vergadering ('s Graveland); 't verkiezen van een
afgevaardigde en een plaatsvervanger naar de algemeene
vergadering van 't Genootschap te Groningen (respective-
lijk de hh. F. Nout en II. S. Cretier), enz. enz.
Na de pauze werden de volgen Ie vraagpunten behandeld:
I. Wat leert de ondervinding aangaande de voor- en
nadeelen van de glazen afscheidingen in de scholen
Schoon de behandeling van dit punt tot geen bepaalde
conclusie leidde, kan men deze stellingen als algemeen be
aamd beschouwen
a. verdeelde schoollokalen (voor eiken onderwijzer een
vertrek) zijn in 't. belang van onderwijs en onderwijzers;
b. glazen afscheidingen zijn, niettegenstaande ze ook nog
niet aan alle eischen voldoen, te verkiezen boven muren.
II. Bestaat er behoefte aan eene betere regeling der
schooltijden? Zoo ja, welke zou dan de beste zijn?
't Was moeijelijk dit punt behoorlijk te behandelen,
want al dadelijk bleek, dat plaatselijke toestanden deze
zaak z<5d beheerschen, dat men niet tot algemeene stel
lingen kon komen. Vrij algemeen was men van oordeel,
dat het onderwijs geen schade zou lijden, wanneer de
lange schooltijden, zoo als men ze in sommige gemeenten
vindt, werden afgeschaft en vervangen door twee school
tijden van twee uren voor de kleinsten en zoo noodig de
avondschool van iets korteren duur voor de grooteren.
III. Welke eischen mag men aan een lagere school
stellen ton opzigte van de kennis der natuurlijke historie?
Uit de discussie bleek, dat in sommige scholen aan dit
leervak vrij wat wordt gedaan. Evenwel werd ook de
meening uitgesproken en niet bestreden, dat zoolang het
mogelijk is dat er zeer talrijke inrigtingen bestaan voorzien
van het minimum-personeel, men kwalijk kan spreken
van eischen te stellen met betrekking tot dit leervak; daar
alles occasioneel onderrigt blijft.
IV. Is het houden van optogten van schoolkinderen bij
feestelijke gelegenheden aan te raden?
Hieromtrent was in de vergadering tweeërlei meening.
De tegenstanders zagen in die optogtengeen nut, onge
paste prikkeling van eigenliefde bij ouders en kinderen,
verlaging van den onderwijzer tot hansworst. Alleen voor
historische optogten, zoo ze getrouw en waar waren, hadden
ze sympathie. De voorstanders voerden aan dat het niet
aanging ook hier van nut te spreken; 't gold hier hoofd
zakelijk het genoegen der jeugd, men moet zorgen de
onderwijszaken niet vervelend van nuttigheid te maken
de vrees dat de onderwijzer een hansworst zou worden,
werd door hen niet gedeeld.
Na nog eenige bespreking over de vormleer waren de
werkzaamheden ten einde en werd de vergadering gesloten.
Te Hoorn hebben in 't begin der vorige week de
aangekondigde feestelijkheden, ter viering van het 25jarig
koningschap van Z. M. Willem III, plaats gehad. Zondags
geschiedde 't met een dankgebed in de kerkgebouwen.
Den volgenden dag hadden volksspelen plaats, als vogel
schieten, mastklimmen, zakloopen, hardloopen, balwedstrijd,
enz. 's Middags was er matinee in 't Park, 's avonds alge
meene illuminatie. Dingsdags werd 't feest voortgezet met
muziekuitvoeringen op den Rooden Steen, matinee in het
Park, optogt der schooljeugd en soiree musicale. Een en
ander werd opgeluisterd door de medewerking van twee
muziekkorpsen, dat der husaren uit Haarlem en het staf
muziekkorps der Nederl. marine, die beiden door de ver
slaggevers der feesten zeer worden geroemd.
J. K. O., oud 32 jaren, laatst soldaat te Middelburg,
stond jl. Vrijdag voor het prov. geregtshof in Zuidholland
teregt, beschuldigd van valschheid in geschrifte. Deze
persoon bekende en eenige getuigen verklaarden onder
eede, dat hij, vroeger in militaire dienst zijnde, zonder
bewijs van goed gedrag met een briefje van ontslag was