Benoemingen, enz.
STATE.\-GEi\ERAAL.
belang der meekrapteelt, een echt Zeeuwsche tak van
landbouw, met de daaraan verbonden industrie, en die door
de kunst-alizarine met den ondergang wordt bedreigd.
Verder zal liet gebruik van faecaliën voor den landbouw
weder een onderwerp van bespreking uitmaken en zal ook
gehandeld worden over de middelen om de uitmuntende
in Indië groeijende houtsoorten hier te lande in gebruik te
brengen. In de tweede afdeeling zal worden gehandeld
o. a. over de koöperatieover de opheffing van alle regten
van overgang en het hypothekair veband, met verhooging
der grondbelasting; ook weder over de zeer gewigtige
faecaliënkwestieover onderwijs in de landbouwkunde, enz.
Er zal tevens eene tentoonstelling gehouden worden. De
leden hebben tot verschillende sociëteiten toegangde socië
teit tot Nut en Genoegen geeft festiviteitener wordt een
gemeenschappelijke maaltijd gehouden en tot besluit een
groote rijtoer gedaan door het eiland Schouwen. (U.D.)
Jl. Maandag is voor de haven te Harlingen een
groote Pruissische monitor met de noodige equipage ten
anker gekomen. De sleepboot, die het oorlogsvaartuig tot
daar bragt, is weder naar Oostmahorn teruggestoomd, om
nog een dito af te halen, ten einde later beide bodems
langs den IJssel en verder Rijnopwaarts tot Dusseldorf
te slepen.
In de provincie Groningen is dit jaar niet zooveel
vlas uitgezaaid als de laatste jaren. Wat er is, is vrij
goed, ofschoon vele stukken door de lange droogte wat
hol staan.
In de provincie Drenthe heeft de rogge zooveel door
de nachtvorsten geleden, dat de meeste landbouwers genood
zaakt zijn geweest de akkers op nieuw om te ploegen
en met een ander gewas te bezaaijen.
Een militair schrijver verklaart in Pro Patria, dat
het op zijn verzoek aan generaal-majoor Yerspijck verleend
ontslag 't Indische leger van een zijner verdienstelijkste
officieren berooft, en een pijnlijken indruk moet maken.
Vrijwillig zou de fiere krijgsman zich niet terugtrekken,
maar eerst als aanvoerder voor de 2de Atsjin-expeditie
aangewezen is hij zedelijk gedwongen de gelederen te ver
laten. Toen 't vaderland zijn degen noodig had, wilde hij
voorloopig wel blijvenmaar nu generaal van Swieten den
Atsjineschen oorlog geëindigd verklaarde, kon hij de mis
kenning zich niet langer laten welgevallen en heeft hij
een schoone toekomst aan zijn eigen eer en die van het
Indische leger ten offer gebragt. In 1822 geboren, genoot
hij zijne militaire opleiding te Breda van 1838 tot 1842.
Van 't Nederlandsche leger ging hij naar 't Indische leger
over, omdat hij niet werkeloos wilde blijven. In 1848
werd hij 1ste luit., in 1853 kapt. Ter westkust van
Borneo betoonde hij zijn moed en beleid, ook als assistent
resident van Montrado; hij werd ridder der militaire
Willemsorde. In 1854 werd hem als majoor 't bevel
opgedragen over de Bandjermassinsche expeditie en werd
hij tevens als resident met het civiel gezag bekleed. Als
een der jongste hoofdofficieren van Indië voerde hij toen
reeds een even sterke legermagt aan als generaal van Swieten
in Boni. Bij keuze werd hij luit.-kolonel en tevens ridder
der Militaire Willemsorde 3de kl. In 1865 werd Verspijck
kolonel-chef van den generalen staf. In 1868 en 1869
kwam hij om redenen van gezondheid in Europa. In 1869
werd hij generaal-majoor en adjudant des Konings en in
Indië teruggekeerd, chef van het personeel en daarna
afdeelings-commandant. Tot bevelhebber benoemd der ver
sterking, naar het tooneel des oorlogs bestemd, was Verspijck
aangewezen als bevelhebber der 2de expeditie. Maar aan
den sedert 12 jaren gepensioneerden generaal van Swieten
werd het opperbevel toevertrouwd en daardoor aan Verspijck
en 't Indische leger een groot onregt gepleegd. Als aan
voerder was Verspijck verre boven van Swieten te stellen.
De benoeming van den laatste was dan ook een onna
denkend besluit, in zenuwachtige stemming genomen, 't Is
de vraag, of Verspijck ooit zou geduld hebben, dat het
hoorngeschal zijner soldaten door den gamelang der vijan
delijke Atsjinezen zou zijn overstemd, of hij Atsjin verlaten
zou hebben, als de vijand kort te voren zijn troepen op
1500 pas van den kraton had teruggeslagen. De verkeerde
leiding van de tweede expeditie tegen Atsjin moet Verspijck
in zijn voornemen, om zijn ontslag te nemen, hebben
versterkt, 't Indische leger is te beklagen, als zijn uit
stekende officieren zoo worden bejegend. Moge Verspijck
door de regering onbillijk behandeld zijn, het Nederlandsche
volk zal in hem een zijner beste aanvoerders van 't roem
rijke Indische leger blijven vereeren.
De Geneeskundige Courant bevat onder het opschrift
/Deelneming der, officieële krankzinnigen aan de jongste
krooningsfeesten," een berigt, waaruit blijkt hoe ook door
de bewoners der gestichten, althans te Zuphen, Dordrecht
en Meerenberg, op 12 Mei jl. aan het zilveren feest der
krooning van onzen vorst met geestdrift is deelgenomen.
In het provinciaal krankzinnigengesticht te Zutphen worden
eerebogen opgerigt en de zalen met groen versierd, 's Avonds
te voren waren een paar tooneelstukjes opgevoerd, opge
luisterd door de muziek van Nederlandsch Mettray. Op
den dag zelf werden in de tuinen optogten gehouden, ver
makelijkheden uitgevoerd, liederen gezongen, enz. Op den
13 Mei werden de versieringen in de stad bezocht, en des
namiddags een paar honderd prijzen, bij wijze van tombola,
aan de verpleegden uitgedeeld.
In het gesticht te Dordrecht lieerschte den ganschen dag
de vrolijkste stemming en werden allerlei aardigheden en
verrassingen geïmproviseerd. Overigens waren er maat
regelen genomen dat een groot aantal der inwonenden deel
kon nemen aan de feestelijkheden in de stad zelve. Als
een bijzonderheid wordt nog medegedeeld, dat een der ver
pleegden, de heer J. C. Hoppe, voor deze gelegenheid een
volkslied, getiteld „Meibloemen", had gecomponeerd op
woorden van een ongenoemde, hetwelk bij de firma Wart-
burg Co. te Dordrecht is uitgegeven.
Uit Meerenberg, waar de feestelijkheden op groote schaal
den 18 Mei hebben plaats gehad, deelt de redactie van de
Geneesk. Crt. een brief van een patiënt mede, waarin door
deze een beschrijving van het feest aan zijn moeder werd
gegeven. Ook daar werd een optogt gehouden en de dag
verder met verschillende spelen en vermakelijkheden door-
gebragt; door een der heeren 1ste klasse werd een voor-
dragt gehouden, en 's avonds werd de eerepoort, welke
achter het hoofdgesticht was opgerigt, met lampions verlicht
en bengaalsch vuur ontstoken.
„AVat concurrentie kan, schrijft de Amerikaansche
correspondent van 't Hbl. in een brief uit New-York van
den 16 Mei, blijkt uit de sterk verlaagde vrachtprijzen per
spoorweg naar het westen. Sedert een paar weken zijn
vooral de spoorwegbilletten voor landverhuizers zoo goed
koop geworden, dat het belanghebbenden niet onaangenaam
is de volgende tarieven eens in te zien:
een 3de klasse, landverhuizersbillet, van New-York naar:
Pittsburg kostte vroeger d. 7.10 thans d. 4;
Chicago „13 5
St. Louis 15.55 7.55;
PellafJowa) 20.60 10.95;
St. Paul (Minn.) kostte vroeger d. 23.50 thans d 13.25.
Zoo goedkoop kan men zelfs in België niet reizenDe
veelbesproken goeakoope waterweg, „via de meren" naar
Duluth in Minnesota, is thans tot besparing van geld
onnoodig geworden, want de spoorweg verlangt naar het
afgelegen Duluth slechts d. 17.95, en brengt zijne passagiers
veel spoediger op de plaats hunner bestemming.
Europeanen, die het land wilden verlaten en naar het
westen reizen, zullen wel doen, wanneer zij in Europa
slechts een billet naar New-York nemen en hier zeiven
hunne spoorwegvracht betalen. Alle spoorweg-maatschappijen
hebben in hare kantoren gedrukte tarieven der vrachten,
en daar de een altijd zoo goedkoop vervoert als de andere,
loopt zelfs de meest onnoozele geen gevaar bij het nemen
van zijn spoorwegbillet bedrogen te worden. De tarieven
veranderen intusschen nu en dan, en het is mogelijk, dat
de thans bestaande lage vrachten binnenkort weder verhoogd
worden; voor het oogenblik echter kan men, voor een
appel en een ei, naai1 het verre westen reizen, en zij, die
niet naar de oude tarieven hunne spoorwegbilletten reeds
in Europa genomen hebben, kunnen het verschil in den
zak houden.
Over het algemeen is de gewoonte om reeds aan gene
zijde van den oceaan spoorwegbilletten te koopen af te raden.
Hoe dikwijls komt het niet voor, dat de landverhuizer, in
New-York aangekomen, zijn reisplan verandert en naar
eene andere stad of plaats in het westen wil vertrekken?
Zijn in Europa gekochte spoorwegkaartjes kan hij, als
vreemdeling, moeijelijk of niet zonder groot geldelijk verlies
verkoopen, en in gevallen als de tegenwoordige betaalt hij
voor dezelfde reis meer dan zijne reisgenooten, die hunne
billetten in New-York hebben genomen.
Uit eene particuliere correspondentie uit Rome, dd.
24 Mei, in de N. Rott. Ct. ontleenen wij
Terwijl in 's Lands vergaderzaal de parlementaire strijd
heftig voortwoedt, wil ik u onderhouden over een feit van
vreedzamer, liefelijker karakter: de uitvoering van Verdi's
nieuw Requiem, gisteren, op den sterfdag van Manzoni, in
de SanMarco-kerk te Milaan.
Reeds te acht- uren 's ochtends waren meer dan 5000
menschen in die kerk bijeen, 't Gebouw was in rouwgewaad:
de muren, zwart behangen, prijkten met slingers van cypres-
en laurierkransen, den dooden dichter ter eere; ook al de
aanwezigen, mannen en vrouwen, waren in 't zwart,
behalve de meisjes-leerlingen van 't Conservatoire, die een
wit kleed en een zwarten sluijer droegen. Vóór de estrade,
waarop orkest en koren moesten plaats nemen, waren
stoelen gereserveerd voor den prefect, den syndicus en
andere autoriteiten der stad, zoomede voor mevrouw Verdi,
verscheiden groote artisten en de vertegenwoordigers der pers.
Te elf ure begon de godsdienstige plegtigheid. Verdi
besteeg de estrade, vergezeld van de vier solisten, de dames
Stolz en AValdmann, eu de heeren Caponi en Maini. Naau-
welijks stond hij voor den lezenaar, of een geweldige
opschudding werd veroorzaakt door 't binnenstormen van
een nieuwen menschendrom in de reeds eivolle ruimte.
Eenige dames vielen bij 't gedrang in zwijm, en moesten
weggedragen worden. Daarop sloot men de deuren, en
nadat alles rustig, plegtig stil geworden was, hief de maestro
den dirigeerstok omhoog.
Zacht en roerend praeludeerde 't orkest. Maar reeds
bij de eerste toonen van 't Dies irae" doorliep een rilling
de menigte. Die sterke aandoening werd wezenlijke ont
zetting, toen Maini met zijn magtige stem 't Tuba mirum
spargens sonumaanhief. Bij den volzin Mors stupedit et
natura'1 scheen alles den adem in te houden. Dan kwam
't klagende, diep weemoedige „Quid sum miser," dat tranen
afperste. Vervolgens, gelijk de lucht frisch en de hemel
zonnig wordt na een onweder, gingen, door meesterlijke
moludaties heen, de klaagtoonen over in een statig„Ofiertorio
een majestueus „Sanctus" een Agnus Dei", voor sopraan
en alt met koren, vol innigheid, vol zoete gratie, dat een
glimlach van rein genoegen over aller lippen deed zweven,
't Libera me", eindelijk, voerde aan 't slot van 't werk
de hoorders terug tot de grondgedachte der compositie
tot dood en eeuwigheid, over wier beteekenis de muziek
als ware 't in nu eens smartelijk, dan weer troostrijk
gepeins zich verloor.
De vertolking is prachtig geweest, 't gehalte des werks
volkomen waardig. Orkest en koren schenen als door den
adem van Verdi bezield. AValdmann jen Stolz, Capponi
en Maini overtroffen zichzelf.
De schrijver van „Brieven uit de Hofstad" in de
Arnh. Ct. schrijft in zijn laatsten o. a.
„Wij zitten hier nog gedeeltelijk in de napret en in de
naweeën van het feest, doch hopen daar spoedig uit te
zullen geraken. Eindelijk is er heel weinig napret bij, en
zijn het alleen maar naweeën, die er ondervonden worden.
Daar hebt ge vooreerst die groote reeks van ontevredenen
over het ontbreken van hunne namen op de ridderlijsten
van 12 Mei; een aantal rekesten moeten er bij de regering
ingekomen zijn, waarin de rekestanten „met den verschul-
digden eerbied", op een zegeltje van 21 cents, te kennen
gaven, dat zij zich verongelijkt achten door dat verzuim
en breedvoerig motiveerden, waarom zij meer aanspraken
hadden op kruis en lint dan mijnheer A., of mijnheer B.,
die wel tot de gedecoreerden van 12 Mei behoort. Kluchtig,
niet waar? Te hopen is het, dat men al dergelijke rekesten
bij het kabinet zorgvuldig bewaart; voor het nageslacht
kunnen ze zeer nuttig zijn als bijdragen tot de kennis van
den geest der negentiende eeuw, gezwegen nog van de
biografische bijzonderheden, die ze bevatten zullen, want
het is wel te verwachten, dat de gekwetste ijdelheid dier
autobiografen hun wel geene enkele bijzonderheid uit hun
verdienstelijk leven zal hebben doen over het hoofd zien."
De overatrooming in Kassachusets.
Yan de ramp, die eenige bloeijende plaatsen in Massachusets
den 16 Mei heeft getroffen en waarvan wij reeds een kort berigt
mededeelden, geeft het Hbl. een uitvoerig verhaal, waaraan wij het
volgende ontleenenHonderd Engelsche mijlen ten westen van
Boston ligt het dal van de Mill-rivier. Deze stroom, die ten
noorden van Springfield in de Connecticut-rivier valt, geeft in de
vallei de beweegkracht aan een groot aantal fabrieken in de vijf
dorpen Haydenville, Leeds, Williamsbury, Shinnerville en Northamp-
ton, waarvan de heide uitersten een goede twee uur gaans van
elkander al liggen. Deze lange reeks fabriekplaatsen wordt door
ongeveer 3000 menschen bewoond, terwijl de naburige bergen door
5000 zielen bewoond worden.
Ten einde den watertoevoer voor de machinerie der fabrieken
te regelen en binnen het bedwang der fabrikanten te brengen, zijn
drie reusachtige reservoirs gemaakt op de plaats, waar in het
gebergte de twee stroomen zamenloopen, die de Mill-River vormen.
De dijken nu van deze reservoirs zijn gesprongen en met onbe
teugelde kracht stortte de waterlawine zich in het welvarende dal,
alles wegmaaijende en medeslepende in zijne vaart.
Hoe het daarbij toeging, verhaalt een ooggetuige van de vernieling
van Williamsbury aldus:
In het kleine dorp in het dal was het dagwerk begonnen. De
fabrieken waren gevuld met werklieden en het eentoonig gesnor
der raderen verkondigde overal, dat in deze menschelijke bijenkorf
weder ongeveer 2500 menschen bezig waren.
Plotseling wordt een donderend geluid vernomen. Men stroomt
op straat en ziet den hoogen watermuur naderen, die, dertig voet
hoog, hout, aarde en steen voor zich uit stootte en schuim en
waterdroppelen als rook omhoog wierp. Het was een oogenblik
van onbeschrijfelijken doodsangst. Geen redding was mogelijk.
Naar de zijde der heuvelen o zoo verre weg! - zag men met
wanhoop uit. De naderende watermassa sneed den weg naar de
bergen af. Het snelste paard zelfs kon den stroom niet ontloopen.
Van alle zijden ingesloten hieven de honderden de doodsbleeke
gezigten omhoog om met opgeheven handen aan Gods genade hun
lot toe te vertrouwen. Daar stortte het water zich van de hoogte
op het dorp. De spookachtige ontzetting van dien morgen moet
onbeschreven blijven. Het gillen van vrouwen en kinderen klonk
door alles heen. In stomme, hulpelooze wanhoop zagen sterke
mannen den onvermijdelijken ondergang; ze kondeu hun geliefden
niet redden. Weldra was er niets te hooren dan het donderend
geloei van het alles verbrijzelende water. Huizen kraakten, plompten
in den stroom en verdwenen; de slagtoffers werden in de draai
kolken getrokken, weder naar boven geworpen, rondgezwaaid en
gezwierd, voor goed bedolven of op hooger gelegen plaatsen geworpen
als strootjes door den wind. Niemand kon natuurlijk zelfs denken
aan zwemmen. Als men niet te pletter werd geslagen tegen huis
of boom, of onmiddelijk verdronk, had men de kans om links of
regts weggeworpen te worden uit den hoogen watervloed, doch
geen mensch was in staat zelfs iets tot die redding bij te dragen.
De reusachtige rotsblokken van den afsluitdijk en de grondslagen
der huizen werden, als schelpjes door de zee, heen en weder
geslingerd. De stroom greep diepgewortelde eiken, rukte ze uit
den grond en wierp ze verre weg, gelijk een man een stuk onkruid
weg zou werpen. Tegen zware muren beukte de stroom, de neder-
vallende stukken opnemende en regts en links slingerende. Hij
wierp zich op de fabrieken en greep de zware stoomketels, die
door magtige werktuigen waren vastgeschroefd en geklonken, en
blies ze als veertjes voor zich uit. Gebouwen werden opgeligtvan
hun grondslagen en in een oogwenk vernield, ijzer en steenen
werden tegen elkander vergruizeld en alles in een onherkenbare
massa dooreengesmeten. Groote steenen bruggen werden opgenomen
en eer ze nog gebroken waren, in hun geheel op volgende bruggen
neergeworpen. Al het hout, ijzer en steen werden vooruitgestuwd
het water krulde er over heen en gebruikte huizen en bruggen als
stormrammen om alles te vernielen, en zij, die op hoogen grond
in veiligheid waren, zagen dezen stroom der verschrikking, meteen
gerommel als van een aardbeving en een donderend ratelend geluid
als van honderd donderslagen, het vruchtbare nijvere dal in een
woestijn veranderen, links en regts gebroken hout en lijken neder-
werpende."
Tot griffier bij het kantongeregt te Enkhuizen is benoemd de
heer mr. C. A. Cau, advocaat te Zierikzee.
Na afgelegd examen zijn gisteren te Amsterdam tot arts bevorderd
de heeren J. Menno Huizinga, geb. te Burg op Texel en D. Bakker,
geb. te Lambertschaag.
Met den 5 dezer worden op non-activiteit gesteld: de luit. ter
zee 1ste kl. E. Simon van der Aa; de luits. ter zee 2de kl. J. P.
Wesselink, L. A. H. Lamie, J. G. Roosenburg, J. Cardinaal en C.
Pels Rijeken; de off. van gez. 1ste kl. H. Evertse; de off. van adm.
3de kl. P. D. Clarckson en de scheepsklerken O. R. PaelighenK.
J. van den Bussche, allen dienende aan boord van het transportschip
met stoomvermogen Java; en met den 16 dezer worden geplaatst
aan boord van het schroefstoomschip Palembang, de adelborst 1ste
kl. D. A. Kraijenhoff van de Leur, met intrekking zijner plaatsing
aan boord van het opnemings vaartuig Hydrograaf; aan boord van
het opnemingsvaartuig Hydrograaf, de'adelborsten 1ste kl. J. H.
Calmeijer, F. van den Berg, P. T. M. van Leeuwen, H. P. Netscher
en F. C. Granpré Molière; aan boord van het schroefstoomschip
Bandjermassing, de adelborst 1ste kl. L. Adriani; aan boord van
het wachtschip alhier, de adelborsten 1ste kl. O. H. Kuijck, J. D.
Heijning, W. P. A. M. Kluit en H. Rudolph; aan boord van het
wachtschip te Helievoetsluis, de adelborsten 1ste kl. jhr. J. H. G.
van der Staal, C. F. de Ruijter de Wildt en R. Betz.
De tot diriger. off. van gez. bevorderde off. van gez. 1ste kl.
W. C. A. Hajenius, dienende aan boord van het wachtschip alhier,
wordt met den 10 dezer op non-activiteit gesteld, en met den 11
daaraanvolgende vervangen door den off. van gez. 1ste kl. A. Peters.
Tweede Kamer.
Zitting van Vrijdag 5 Junij. De heer Godefroi heeft verlof
gevraagd en bekomen, op nader te bepalen dag den minister van
Binnenl. Zaken te interpelleeren omtrent de toestand der werken
van het Noordzeekanaal en omtrent de maatregelen door den minister