Benoeming-en, enz.
STATEN-GENERAAL.
zachtende omstandigheden; en dientengevolge veroordeeld
den 1ste tot tuchthuisstraf van twaalf jarenden 2de tot
een jaar en den 3de tot 18 maanden gevangenisstraf. Als
verdedigers traden op voor den 1ste mr. Kronenbergvoor
den 2de mr. van Alphen en voor den 3de inr. E. Scheidius.
Weinig steden in ons vaderland zullen in de laatste
twee jaren zooveel verandering hebben ondergaan als
Leeuwarden.
Niet alleen, dat op onderscheidene streken in en om de
stad vele, hier en daar zelfs geheele buurten, arbeiders
woningen en ook een tal andere huizen zijn aangebouwd,
maar vooral op het terrein der uitbreiding aan de zuidzijde
was de aanbouw zeer groot; een geheele voorstad is daar
verrezen. In ruim één jaar zijn daar een tal van nette
huizen, meest heerenhuizen, waaronder prachtige villa's
aangebouwd. De Willemskade is, op weinig uitzonderingen
na, reeds geheel bezet: onderscheidene straten, waarin ook
reeds menig schoon gebouw is opgetrokken, zijn op genoemd
terrein aangelegd. Met den aanbouw van meerdere huizen
wordt daar nog steeds geregeld voortgegaan, 't Geheel
levert een zeer schoon aanzien op, zoodat de eerste indruk
van Leeuwarden, indien men van den trein komt, niet
anders dan gunstig kan zijn. De nieuwe veemarkt daar
ter plaatse brengt ook het zijne daartoe bij: zijne inrigting,
hoewel buitengewoon groot, biedt een fraai schouwspel aan,
vooral op den zoo bedrijvigen marktdag. Is de amotie van
de oude Wirdumerpoortsbrug, waarvoor op de begrootinjj
van dit jaar een belangrijke som is uitgetrokken, eens tot
stand gebragt en daar eene nieuwe brug aangelegd, de stad
zal dan nog eene zeer groote verbetering ondergaan, te
meer daar de wallen dan tevens aan elkander zullen
worden verbonden. Met de uitvoering van dit werk zal
echter eene niet onbelangrijke verlaging van den grond
gepaard moeten gaan.
De aanleg van den tweeden verscbwatervijver vordert
ook zeer goed, zoodat men mag verwachten, dat die spoedig
aan de eischen zal kunnen voldoen.
De geneeskundige raad van Friesland en Groningen
heeft besloten een adres aan den minister van Binnenlandsche
Zaken te rigten, tot het in het leven roepen eener wettelijke
regeling omtrent het verzamelen van faecaliën.
De oogst van de eerste snede van het grasgewas
heeft op vele landen nog verre de verwachting overtroffen
en de verpachting bragt gemiddeld f 130 tot f 140 per
bunder op.
In de laatste aflevering van het Maandblad voor den
Ned. landbouwer, onder de redactie van dr. W. C. H.
Staring, leest men het volgende: „Hoeveel gaat er wel
aan meststoffen in onze steden verloren? Een schaap geeft
zooveel mest als een mensch, en 10 schapen zijn er noodig
om eene hectare bouwland behoorlijk van mest te voorzien.
De bevolking van Nederland telt 1,400,000 stedelingen.
Laat daarvan een 200,000 werkelijk de secreetmest aan
den landbouw leveren, dan gaat de bemesting van 120,000
hectaren in secreetputten en grachten verloren, dezelfde
oppervlakte die door onze aardappelvelden wordt ingenomen,
en daarmede een mestwaarde van omstreeks f 100,000,000.
Wanneer het verzamelen van de secreetmest evenveel kostte
en evenveel opbragt als te Groningen, dan gaat voor de
steden hierdoor eene zuivere winst van 43,000,000 gulden
verloren."
De Arnh. Crt. meent, dat de toestand in Frankrijk
een magteloos Parlement, een Kabinet zonder leidende
beginselen, een krijgsman, die geen politiek man is, benoemd
om nog zeven jaren lang het voorloopige te bestendigen
niet houdbaar is. Nu de Nationale Vergadering weigert
den eenigen stap te doen, welke tot eene oplossing kan
leiden eene ontbinding zal die oplossing toch komen,
ondanks haar, maar met een geweldigen schok, en het
Keizerrijk zal hersteld worden, met al zijn bederf en al
zijne gevaren. De groote meerderheid der Franschen wil
de Republiek. Maar als deze niet mogelijk blijkt, dan
willen zij nog liever Napoleon IV dan Hendrik V. Toen de
Nationale Vergadering door het instellen van het Septennaat
bewees de Republiek niet te begeeren, heeft de natie daarop
geantwoord door bij de eerste gelegenheid de beste een
Bonapartist af te vaardigen.
De opening van het cholera-congres te Weenen is
van 15 dezer tot 1' Julij is uitgesteld.
Tot ontvanger der dir. bel. en ace. te Borculo c. a. is benoemd
de heer G. J. van Kerkwijk, ontvanger derzelfde middelen te Mid-
woud c. a.
De luit. ter zee 1ste kt. W. J. Adams, de luits. ter zee 2de kl.
jhr. J. C. L. von Schmidt auf Altenstadt, C. Vreede, J. H. Mijer
en W. A. Buijtendijk en de off. van adm. 1ste kl. J. H. C. ten
Hove, allen dienende aan boord van Zr. Ms. transportschip met
stoom vermogen Java, de eerstgenoemde als 1ste officier, worden
met den 16 dezer op non-activiteit gesteld; terwijl met dien datum
geplaatst worden bij het hospitaal der Marine alhier, de off. van
gez. 1ste kl. H. Steenbergen; en aan boord van het wachtschip
alhier, de scheepsklerken J. F. de Meester en H. A. Engeringh.
De 2de luit.-kwartierm. D. J. ten Klooster, van het 5de reg.
infanterie en C. C. J. Kikkert, van het 8ste reg. infanterie zijn
beiden bij het 7de reg. infanterie overgeplaatst
De minister van Oorlog heeft de commandeerende officieren der
korpsen, gedeeltelijk zamengesteld uit militie, gemagtigd, om, indien
milicien-verlofgangers wegens het niet ter bepaalder ure verschijnen
op de plaats voor de aflevering bestemd, mogten worden gesignaleerd,
Voor hun verzuim, naar gelang der omstandigheden, eene discipli
naire straf op te leggen. De minister heeft tevens bedoelde chefs
uitgenoodigd, de miliciens onder hun bevel, vóór hun vertrek met
groot verlof, aan deze bepaling te doen herinneren.
Tweede Kamer.
Zitting van Donderdag 11 Junij. Het wetsontwerp betreffende
de regeling van het veeartsenijkundig-onderwijs en de voorwaarden
van uitoefening is aangenomen met 48 stemmen tegen 1. De dis
cussie over het andere ontwerp op de uitoefening der veeartsenij
kunde is nog niet afgeloopen, maar in hoofdbeginsel (geene toelating
van empirici bij ziek vee) is het bekrachtigd door de verwerping
van een tegenovergesteld araendement van den heer Begram met
48 tegen 12 stemmen. Men is gevorderd tot de overgangsbepalingen.
Zitting van "Vrijdag 12 Junij. Het ontwerp tot uitoefening
vau de veeartsenijkunst is aangenomen met 51 tegen 10 stemmen,
nadat op art. 15 was aangenomen een amendement van den heer
Aruolds, bepalende dat de geëxamineerde veeartsen, die vóór 1 Mei
1874 gepatenteerd zijn, tot uitoefening van de veeartsenijkunst
bevoegd blijven nog 2 jaren na de inwerkingtreding der nieuwe
wet. Het stelsel der overgangsbepalingen is nu dezegediplomeerde
veeartsen blijven bevoegd, ongediplomeerde maar gedurende 10
jaren gepatenteerde evenzeer bevoegd en wijders de bepaling van
het amendement Arnolds, waarover de minister de beslissing aan
de Kamer had overgelaten. Deze moeten echter voor de latere uit
oefening der kunst een examen afleggen, hoofdzakelijk betreffende
besmettelijke veeziekten.
Daarna is de discussie aangevangen over het ontwerp tot wijziging
van de geneeskundige wet van 1 Junij 1865, omtrent de voor
waarden tot verkrijging van de bevoegdheid van geneeskundige,
apotheker, leerling-apotheker en vroedvrouw.
Bij de overweging in de afdeelingen der Kamer van de definitieve
begrooting voor het departement van Marine werd hulde gebragt
aan de openhartigheid, waarmede de pas opgetreden minister zijne
denkbeelden omtrent de eischen, die'aan de Nederlandsche zeemagt
kunnen worden gesteld, heeft ontwikkeld, doch vrij algemeen werd
gevraagd, welk nut dergelijke blootlegging hebben kan. Alles bepaalt
zich tot beschouwingen in de Memorie van Toelichting, die in
zekeren zin met deze begrooting verdwijnen en niemand binden.
Indien de minister voornemens was het omtrent onze Marine te
volgen stelsel bij eene algemeene wet te regelen, dan kan men zich
voorstellen, dat hij zijne denkbeelden thans ontwikkelde, ten einde
zich te vergewissen, in hoever de Vertegenwoordiging daarmede in
het algemeen instemde. Ook zou deze ontwikkeling van plannen
haar nut kunnen hebben, indien tevens geld werd aangevraagd tot
gedeeltelijke invoering dier plannen, want dan zou de Kamer, deze
gelden toestaande, voor de toekomst eenigermate gebonden zijn.
Dit is echter niet het gevalde medegedeelde beschouwingen lossen
zich niet op in begrootingscijfers.
Op grond van een en ander verklaarden verre de meeste leden
zich ongezind om thans in de beoordeeling te treden van het stelsel,
dat de minister omtrent onze zeemagt gevolgd wenscht te zien, en
meenden zij de tegenwoordige wet te moeten beschouwen als eene
voortzetting of vervolg van de credietwet van 20 Jan. 1874; zoo
dat het debat over het stelsel des ministers werd verdaagd tot de
begrooting van marine voor 1875 aan de orde zou zijn. Naar het
oordeel van verscheidene leden bestond daarvoor te meer aanleiding,
omdat ten gevolge van de zeer late optreding van een definitief
minister van Marine, welke late optreding deze leden, met 't oog
op den toestand onzer Marine, betreurden, de tegenwoordige be
grooting als op het uiterste oogenblik is ingediend, en de Kamer
dus, te midden van vele andere werkzaamheden, tijd en gelegenheid
mist om een zaak van zooveel aanbelang de vereischte aandacht
te wijden.
In strijd daarmede werd door sommige leden beweerd, dat de
tegenwoordige begrooting geenszins als eene voortzetting moet worden
beschouwd en behandeld. De denkbeelden des ministers omtrent de
inrigting der zeemagt vormden, volgens hen, geen nieuw stelsel, dat, om
beoordeeld te worden, zeer gezette overweging eischte. Zij kwamen
in de hoofdzaak met het tot nu toe gevolgd stelsel overeen, dat
echter nog zeer onvolledig in werking was gebragt. Zij begaven
zich dan ook in velerlei beschouwingen en deden een aantal vragen
betrekking hebbende op achterwege gelaten aanvragen om gelden,
zoowel voor materieel als personeel.
Algemeen maakte het een pijnlijken indruk in de memorie van
toelichting de verklaring des ministers te lezen, dat de groote gepant
serde schepen buitenslands zullen moeten worden gebouwd, omdat
die schepen eene lengte en breedte moeten hebben, die niet toe
laten dat zjj van de Amsterdamsche werf door de Oosterdoksluis
en door de sluizen van het Noordzeekanaal komen. Men kon dien
stand van zaken niet anders dan hoogst treurig noemen.
Men erkende en betreurde het gebrek aan personeel. Verschei
dene leden hadden gewenscht reeds in deze begrooting, b. v. met
betrekking tot de soldijen, meer afdoende sporen te ontmoeten van
den ernstigen wensch des ministers om in het gebrek aan personeel
te voorzien.
De reeds meermalen gedane vraag werd herhaaldwaarom de
tractementen van de officieren bij het korps der mariniers, dat zich
ook weder bij den oorlog met Atsjin zeer verdienstelijk heeft gemaakt,
niet minstens worden gelijk gesteld met de tractementen der officieren
bij de infanterie?
Buitenland.
Frankrijk.
De Nationale Vergadering is weder sedert eenige
dagen bijeen en haspelt maar altijd door over den regerings
vorm. Nu en dan levert zij een onbegrijpelijk tooneel
van verwarring, waarbij de eene partij loeit, de andere
partij brult en de voorzitter vergeefs tot de orde bengelt.
In eene der zittingen stormden de Bonapartisten op de
republikeinen los met gebalde vuisten en er zouden waar
schijnlijk blaauwe oogen en bloedende neuzen en misschien
ergere verwondingen toegebragt zijn, zoo niet eenige ge
matigde leden met geweld tusschen de heide partijen waren
gedrongen. Men zou haast wenschen, dat er een nieuwe
Napoleon I opstond, die met ijzeren wil en ijzeren vuist
aan de verwarring, die het schoone Frankrijk teistert, een
einde maakte.
Het ging dezer dagen zelfs zoo ver dat Gambetta de
Bonapartisten als ellendelingen „brandmerkte." Betreurens
waardige tooneelen hebben tengevolge daarvan te Parijs
plaats gehad:
Ziehier het relaas van het gebeurde op het station
van Saint-Lazare. J1. Woensdag namiddag kwam Gambetta
daar aan om met den trein van 1.25 te vertrekken; pas was
hij in de wachtkamer verschenen of een troep Bonapartisten
omringde hem; zij schreeuwden, tierden en scholden, doch
Gambetta liep voort; een der Bonapartisten hield hem vast
ging vlak voor hem staan en vroegDus alle Bonapartisten
zijn ellendelingen Deze woorden gingen vergezeld van
dreigende gebaren, bemerkt in het midden der zaal, zoodat
vele personen nabij kwamen. Gambetta antwoordde: „Wie
zijn die menschen? Tot welke politie behooren zij? Gij
zult mij geen schrik aanjagenik heb wel anderen voor
oogen gehad." Een der aanvallers sprak: „ik ben dus een
ellendeling, omdat ik Bonapartist ben?" „Mij onverschillig,
neem het zoo ge wilt!" zeide Gambetta. Inmiddels waren
de twee mannen door een groot publiek omringd.
Terzelfder plaatse had Donderdag avond eene manifes
tatie plaats. Eene menigte lieden riepen: leve Gambetta!
leve de republiek Verscheidene personen geraakten onder
den voet. De graaf de Sainte Croix sloeg Gambetta met
een stok, schoon de slag werd afgeweerd door den afge
vaardigde Ordinaire, zoo leest men toch in een ander
telegram, dat de ex-dictator nog de sporen draagt van de
ondergane mishandeling. De aanrander is in hechtenis
genomen en door een agent naar den commissaris van
politie gebragt. Ook de afgevaardigde Lefèvre werd ge
arresteerd. De minister Fourtou gaf bevel Lefèvre terstond
los te laten cn een onderzoek in te stellen naar hetgeen
bij het station gebeurd is.
Vrijdag zijn aan het station Saint-Lazare alweder een
tiental personen in hechtenis genomen wegens luidruchtige
manifestatiën. Er zijn troepen bij het station geplaatst, ten
einde verdere ongeregeldheden te beletten.
Jl. Woensdag heeft de president der republiek het
Birmansche gezantschap op het Elysée ontvangen. De
heeren zijn in vier gala-rijtuigen van het Louise-hótel
gehaald en waren schitterend van diamanten en andere
edele steenen. De eerste gezant en minister van Buitenl.
Zaken van den vorst van Birmanië, Ken-Won-Mengi,
heeft een adres aan den maarschalk en zijn gade voorge
lezen. De gezant gaf daarin den wensch te kennen, dat
tusschen Frankrijk en Birmanië eeuwige vrede en harmonie
mogt heerschen en overhandigde den president eenige
geschenken, o. a. een prachtige gouden schaal, omzet met
edelgesteenten, en verscheidene rijk bewerkte doozen.
Het is te hopen, dat de maarschalk met die geschenken
gelukkiger zal zijn, dan met de paarden, die de Keizer
hem heeft geschonken. Deze dieren toch zijn reeds beide dood.
Uit Sidney komen thans volledige berigten omtrent
Rochefort's verblijf aldaar. Over de wijze waarop de vlug
telingen ontkwamen, wilden deze zich niet uitlaten en er
is dus niets zekers van te melden.
De kapitein van het schip wist niet, wie hij eigentlijk
aan boord had, en de passagiers ontdekten het eerst, toen
een van hen in een geïllustreerd tijdschrift bladerende, daarin
een portret van Rochefort vond, waarop hij den vreemden
medereiziger op de plaat wees, met de opmerking, dat deze
zeer veel op dit portret geleek. „Niet vreemd," antwoordde
deze toen, „ik ben graaf Rochefort-Lu9ay."
Te Sidney waarschuwde de Fransche consul aldaar, de
heer Simon, voor het gezelschap. „Zij zijn," schreef hij
in den Herald, „nooit ais gewone politieke veroordeelden
beschouwd en hebben geen regt om die benaming te voeren,
die in geen geval misdrijven kan vergoelijken als roof,
brandstichting, moord van gijzelaars enz., onder de tijdelijke
heerschappij der commune te Parijs gepleegd en aan welke
deze lieden nu niet kunnen loochenen medepligtig te zijn
geweest."
Rochefort bleef' het antwoord niet schuldig, waarin hij
„zulk een man" als Simon zijne „diepste verachting aanbood,"
en volhield, dat hij en de zijnen op gelijken voet stonden
als Ledru-Rollin, Louis Blanc e. a. „De heer Simon,
schreef hij, die de betrekking bekleedde van consulair
agent, ten tijde dat ik lid was van de regering der lands
verdediging, heeft onder mijn toezigt gestaan. Nu staat
hij onder Mac-Mahon en doet niets meer dan gehoorzamen
aan zijn meester. Misschien zal hij morgen onder Gam
betta dienen en dan, ter wille van zijn post, doen wat hij
nu doet."
Grousset nam ook de pen op, Simon tartende om de uit
levering der „gewone misdadigers" te eischen.
Een en ander wekte eenige sympathie voor dezen; op
een zeer talrijke bijeenkomst werd een „welkomstadres"
aangenomen en acht afgevaardigden benoemd, die Rochefort
eenige brokken goud-kwarts en Grousset een wandelstok
ten geschenke moesten overbrengen, tot een aandenken.
Er is te Parijs eene dieverij ontdekt op groote schaal
door winkelbedienden gepleegd. Die heeren hielden er eene
villa bij Montmorency op na, waar zij de aan hunne patroons
ontstolen waren bergden en aan de demi-monde verkochten.
Er zijn geheele balen met goed gevonden. Vijftig bedienden,
behoorende tot de eerste winkels van Parijs, zijn reeds
gearresteerd. Een hunner heeft getracht zich van kant te
maken, doch het is hem niet gelukt.
Jl. Maandag heeft in het lyceum Saint-Louis te
Parijs met veel plegtigheid de onthulling plaats gehad der
in de kapel dier inrigting geplaatste marmeren plaat,
waarop in gulden letters de namen van hare vijftig gewezen
kweekelingen gebeiteld staan, die gedurende den jongsten
oorlog, of in den strijd tegen de Commune, in verschillende
rangen, van dien van volontair tot dien van divisie-generaal,
gesneuveld of aan hunne bekomen wonden overleden zijn.
De kapel was bij deze gelegenheid met zwart laken gedrapeerd.
Nabij Vincennes is een paar dagen geieden de dood
straf voltrokken aan Bonnard, door den 18den krijgsraad
daartoe veroordeeld, omdat hij den korporaal Vincenzini
had vermoord. Toen hij des morgens ten 4 ure met de aan
staande uitvoering van het vonnis werd bekend gemaakt,
toonde hij de grootste kalmte, gebruikte een ontbijt volgens
eigen opgave en sprak daarbij tot de hem omringende
militairen „Ik ben soldaat geweest evenals gij, kameraden
laat u dit tot voorbeeld strekken, wacht u voorinsubordinatie!"
Op de strafplaats aangekomen, verzocht hij den soldaten
die hem moesten executeeren, goed te mikken en stortte
neder onder den uitroep: „Leve Frankrijk!" Het eerste
salvo reeds had hem doodelijk getroffen.
De straf van zijn medepligtige, Pellata genaamd, is in
levenslangen dwangarbeid veranderd.
Een merkwaardig geschenk is dezer dagen aan het
museum van Nancy gemaakt door den heer Jules Jean,
planter aan de oevers van de Amazonen-rivier, t. w. het
hoofd van een Indiaan Micanapita, die in den krijg gedood
werd. Deze kop, gebalsemd en nog in het bezit van het
hoofdhaar, is tot de helft zijner grootte herleid, tengevolge