Benoemingen, enz. Buitenland. heesters en bloeijende planten verspreid, daar zij het noodige ontberen, terwiji vele bloemen verdorren voor dat zij zijn uitgebloeid. Er is geene groeizaamlieid voor al die gewassen. Hieruit volgt dat er schaarschheid van bloemen bestaat. Op sommige plaatsen vallen de bladereu van de boomen; de morellen beginnen rood te worden, terwijl zij nog zeer klein zijnmen vreest dat er vele jonge vruchten van de peren- en appelboomen zullen afvallen. Voor de druiven in de kassen en langs de muren is het weêr gunstig. De eerste beginnen rijp te worden, de laatste hebben met het vooruitzigt op een goeden oogst, vracht gezet. De snij- hoonen groeijen, doch verlangen toch naar regenvan augurken zal er eene menigte zijn. Granen, boonen, erwten en andere producten worden geel en krachteloos. De hooi bouw is vlug, spoedig en zeer voordeelig geëindigd, maar de weilanden zijn kaal; het vee zoekt er overal naar het noodige voedsel. De melkopbrengst is tot op de helft ver minderd. In sommige streken zal men er toe moeten over gaan hooi aan het vee in de weiden te brengen. Bij den hoogsten zonnestand, als veel regen zelfs doorgaans spoedig verdampt is, is er nu in twee maanden geen regen van eenige beteekenis gevallen. Het buitenwater is laag, hoewel er sedert geruimen tijd toevoer van water uit den IJssel plaats heeft, Vooral nu blijkt die toevoer weinig te baten, terwijl de polders overal water inlaten. Sommige putten geven geen water meer. Buiten langs de wegen is het overal stof; graauw van het stof is het gras en het kreupelhout; stof, droogte, dorheid, kleurloosheid overal." De strijders van 1830, of liever de ridders van het Metalen Kruis uit verschillende oorden des lands, hebben jl. Zondag te 's Hage een genoegelijken dag gepasseerd. Opgewacht door de leden der Haagsche sectie, kwamen de afdeelingen Amsterdam, Rotterdam, Leiden, Gouda en Dordrecht per Hollandschen spoortrein ten 9 en 11 ure aldaar aan, voorzien van hunne banieren. In optogt, voorafgegaan door de muziek van de jagers, trokken de feestvierenden langs de straat, den weg nemende naar den Hoogduitschen schouwburg in de Houtstraat, die tot punt van zamenkomst was gekozen en waar ook 's namiddags eene réunie en kameraadschap- pelijkeu maaltijd plaats hadden. Gedurende den middag maakten zij eene wandeling door de stad en hielden o. a. stil voor de koninklijke en prinse lijke paleizen, de woning des burgemeesters en eenige militaire autoriteiten. De stoet werd op zijn weg steeds omgeven door eene talrijke schare nieuwsgierigen. (N. Rott. Crt.) Een arbeider te Gouda is jl. Vrijdag ochtend door de cholera aangetast en des namiddags reeds overleden. De derde haringjager is jl. Zondag te Maassluis binnengekomen met 449 ton. Jl. Vrijdag morgen, circa 4 ure, woedde boven Breda en omstreken een hevig onweder, dat treurige gevolgen had. Op den weg van Breda naar Terheijden waren vijf personen in een baggeraak bezig de vaart schoon te maken, toen de bliksem in de aak sloeg en vier van de vijf doodde. De omgekomenen waren een vader met zijn beide zoons en een neef, terwijl de eenig geredde, de vader van den laatste, slechts eenige brandwonden bekwam. Gisteren heeft te Middelburg de beslissing plaats gehad over de kwestie, die reeds zoo lang aller gemoederen bezig hield, nl. de aanleg van een droogdok. Vrijdag jl. vernam men reeds dat toestemming was gevraagd om te mogen vlaggen, ingeval de gemeenteraad een gunstige beslissing zou nemen op het verzoek van de heeren van Zeijlen en Decker te Rotterdam, tot aanleg van een droogdok aldaar. De gemeenteraad heeft thans met 13 tegen 4 stemmen Van de veronderstelling uitgaande, dat de waarde van een bruid grooter wordt, als de bruidegom geen schoonmoeder te vreezen heeft, of misschien ook om deelneming op te wekken, verklaren niet minder dan vijf en veertig trouwlustige' vrouwelijke huwelijks- candidaten, dat zij weezen zijn. Een tamelijk aantal van die eenzaam levende schepseltjes is echter ruim met wereldsche goe deren voorzien. Boza, zes en twintig jaren oud, niet lieftallig, maar toch zeer boeiend, bezit een klein landgoed en zeshonderd pond sterling jaarlijksch inkomen, die zij met een heer, maar van een ontwijfelbaar goede reputatie, deelen wil. De vier en dertigjarige Eva, begaafd met een zeer aangenaam uiterlijk, van een slanke taille en stand vastige gezondheid, vau een levendig en werkzaam temperament, die zeer veel van het landelijk leven houdt, maar alles wat valsch is, het valsche haar zelfs niet buiten gesloten, haat, verlangt de zich geheel toewijdende echtgenoote van een vroom, beschaafd, minzaam en goedgezeten man te worden. Een en zestig weduwen van negentien tot vijftig jaren zien verder met reikhalzend verlangen uit om weder den huwelijksstaat in te treden. Een „wonderschoone" weduwe eerst negentien jaar oud, blond, goed uit de kluiten gewassen, beschaafd en van aan zienlijke familie, die weet, dat zij een zeer liefdevol hart bezit, had zekerlijk nog wel den tijd om wat te wachten eer zij op nieuw het huwelijksbootje ging instappen; maar haar ongeduld wordt waarschijnlijk verklaarbaar uit de omstandigheid, die zij in hare annonce mededeelt „dat zij een van vijf achtergebleven weezen is, die zonder eenig vermogen in de wereld omzwerven." De overige zes en vijftig hebben behalve hare eigene kostelijke personaadjes nog iets anders aan te bieden alseen klein vermogen, een aardig inkomen, een lief huis, of een nette zaak. Een tracht de mannen te bekoren met hare bezitting van twee duizend pond „heden", en „later" een veel grooter vermogen; een ander verguldt hare pillen met „ongeveer twaalfduizend pond sterling" een derde bezit een prachtig landgoed zonder schulden en zonder kinderen. Buiten twijfel zijn vele van deze advertenticn slechts uit scherts ingezonden, het grootste getal echter draagt onomstootbaar het' kenmerk van ernsten waarheidal is het tevens waarheid, dat wij hoogst bezwaarlijk aan den ernst en de echtheid van de vol gende geloof kunnen slaan. „Een dame van een aanzienlijken stand met een negentienjarige dochter, wenscht deze uit te huwelijken. Men zegt dat het jonge meisje zeer bekoorlijk is, en zal, als zij meerderjarig is geworden, een kapitaal van vijf en twintig duizend ponden sterling bezitten. Slechts met heeren, die een hooge en aanzienlijke maatschappelijke betrekking bekleeden en daarenboven zeiven een aanzienlijk ver mogen bezitten, verlangt men in nadere onderhandeling te treden." (Slot volgt.) op dat verzoek gunstig beslist en daarvoor een subsidie van 50 mille toegestaan. Tengevolge van den grooten aanvoer, zijn de prijzen der aardappelen in de omstreken van Arnhem dalende. Men besteedt tlians voor puike soorten f 3 a 4 per hectoliter. Men meldt uit Elburg, dd. 10 dezer: „Waarschijnlijk tengevolge van het warme weder, is onder de paling in de Zuiderzee eene ziekte uitgebroken, die onze visschers groot nadeel berokkent, daar deze visch tot f 19 de 50 kilogram werd van de hand gezet. De ziekte bestaat uit zweertjes onder het vel, waardoor de paling, zoodra hij uit het water komt, dadelijk sterft." De plaatselijke schoolcommissie te Zwolle heeft de hoofdonderwijzers doen weten, dat zij, wanneer de thermo meter 's namiddags 80° Fahrenheit aanwijst, de leerlingen vacantie moeten geven. De laatst ontvangen Noord-Amerikaansche bladen zijn gevuld met bijzonderheden omtrent eene gebeurtenis, die te New-York heeft plaats gehad en het eerst mede gedeeld werd onder den titel„De gevaren van Broadway op klaarlichten dag." De hoofdzaak komt hierop neder. De heer Anderson, een Zweed, die vele jaren gevaren had als zeekapitein, had op zijne reizen vele ruwe dia manten gekocht van de inboorlingen der landen, die hij bezocht had. Eene poos geleden had hij 505 diamanten, te zamen, volgens eene ruwe berekening, 15,000 dollars waard. Hij was voornemens zich naar Europa te begeven, ten einde de diamanten te Amsterdam te doen slijpen, maar huwelijksplannen deden hem van die reis afzien en hij besloot zijne diamanten te New-York, waar hij zich gevestigd had, voor een gedeelte te gelde te maken, ten einde een huwelijksreisje te doen door Europa en de rest te bewaren tot hij in Amsterdam kwam. Op een morgen ten 11 ure ging hij op weg, met de diamanten netjes ingepakt in zijn linker broekzak. Op den trap van het huis No. 710 in de Eourthstreet, waar de juwelier op de tweede verdieping woont, ontmoette hij een jong mensch, die hem vroeg of hij juweelen ging koopen bij den juwelier; hij was diens bediende en zou dan met hem omkeeren. Kapitein Anderson deelde hem mede, dat hij diamanten wilde verkoopen. In dat geval, kon hij volgens het jonge mensch nog niet teregt, want de juwelier zelf was eerst tusschen 4 en 4| ure op zijn bureau. Anderson beloofde dus terug te komen en ging naar zijne vrouw. Ten 4 ure, toen hij weder op weg was naar den juwelier, ontmoette hij op de hoogte van de Elisabethstreet weder het jonge mensch met eene dame bij zich, die zeer rijk was gekleed. Als oude bekende sprak de bediende hem aan en verge zelde hem, daar hij toch ook naar zijn kantoor ging. De dame was beleefd; onderweg nam zij uit een doosje, dat zij in den zak droeg, een chocolade-tablette, ter grootte van een gulden, en stak dat in den mond; zij presenteerde ook haar man en daarop lagchend den vreemdeling, die niet weigerde. Naauwelijks had hij het gegeten of hij voelde zich duizelig; een nevel kwam hem voorde oogen; de jonge dame hoorde hij zeggen, dat hij wat zwart op zijn neus had van zijn sigaar en zij veegde het weg met haar zakdoekVan dat oogenblik af weet Anderson niet meer wat met hem gebeurde. Toen hij weder tot zich zeiven kwam lag hij in een stikdonker verblijf, dat naar de kilheid en de vunze lucht te oordeelen, een kelder zijn moest. Hij betastte de muren, tot hij eindelijk een deur vond, waarop hij zoo hard mogelijk met de vuisten sloeg. Weldra verschenen twee mannen met zakdoeken los over het hoofd geslagen, zoodat hij hunne gelaatstrekken niet zien kon. Zij zeiden dat, zoo hij rustig bleef, hem geen kwaad zou geschieden, maar dat zij hem anders vermoor den zouden. Anderson hield zich toen stil. De twee mannen gaven hem op zijn verzoek een kop koffij. Toen sliep hij weder in. Bij zijn ontwaken kwamen zij weder, bonden hem de handen, blinddoekten hem en wilden een prop in zijn mond stoppen. Hij beloofde echter met te zullen schreeuwen, waarop zij dit nalieten, maar terstond daarop begoten zij hem met chloroform, niet slechts zijn gelaat, maar ook zijn onder- en bovenkleederen, zoodat hij weder om geheel bewusteloos werd. Tot zichzelven gekomen, bevond hij zich bij de Tribune in Sprucestreet. De reuk van de chloroform was zóó sterk, dat hij er bijna van stikte. Als een beschonken man waggelde hij voort; een politie-agent sprak hem aan en raadde hem ergens in te gaan, daar hij te veel ge dronken had. Hij verzocht dezen hem bij een apotheker te brengen, daar hij niet dronken, maar bedwelmd was. Hier kwam hij weder geheel tot bewustzijn en ontdekte nu dat niet slechts zijne diamanten, maar alle edelge steenten en voorwerpen van waarde, die hij bij zich had, hem waren ontstolen. Het bleek nu, dat hij van Maandag namiddag 5 ure tot Woensdag morgen in de magt der boosdoeners was geweest. De politie te New-York doet nasporingen, maar Ander son heeft zich ook tot de particuliere „detectives" gewend, aan wie hij de helft der waarde van de diamanten heeft beloofd, wanneer zij het verlorene teregt brengen. Hij kan echter geene andere aanwijzingen doen, dan den vorm en grootte ongeveer van de edelgesteenten, terwijl hij meent ook het gelaat van den jongen man en diens zoogenaamde echtgenoot te zullen herkennen. (Arnh. Crt.) Met deu 1 Sept. a. s., is benoemd tot leeraar in de algemeene geschiedenis en aardrijkskunde, alsmede in de Hoogduitsche taal, aan het Koninklijk Instituut voor de Marine alhier, de heer dr. A. A. Deenik. Tot majoor-commandant van de rustende schutterij in Zuid holland, 10de bat., is benoemd de heer C. A. Jeekel, gepensio neerd luit. ter zee 1ste kl. De off. van gez. 2de kl. S. F. Kruyt wordt, inet intrekking zijner plaatsing aan boord van den monitor Tijger, met den lfi dezer geplaatst aan boord van het wachtschip alhier, terwijl de off. v. gez. 1ste kl. B. H. Thomson niet gemelden datum geplaatst wordt aau boord van eerstgeuoemden bodem. De 2de luit. W. P. H. S. Petter, van het 3de reg. inf., is in rang en ane. overgeplaatst bij het wapen der inf. in Oost-Indië. Frankrijk. Het hof van appèl te Parijs heeft den 8 dezer uit spraak gedaan in een merkwaardig proces, zonder dat evenwel van het familiegeheim, dat er aan ten grondslag lag, de sluijer is opgeligt. Het is een ware roman in het werkelijke leven! De verweerderes is eene vrouw der groote wereld, mevrouw d'Yvon, wier vroomheid en weldadigheid reeds dertig jaren lang in den faubourg St. Germain geroemd worden. Sedert 1842, in welk jaar zij te Londen voor de tweede maal is gehuwd, en wel met graaf d'Yvon, woont zij te Parijs. Destijds had de gravin een allerliefst meisje van negen jaren bij zich, dat uit het eerste huwelijk, met zekeren heer Samuel Smith, heette geboren te zijn. Freule Frederika was de oogappel van mevrouw d'Yvon en nam met de jaren in bevalligheid en liefheid toe; aan hare opvoeding werd de meeste zorg besteed, kortom zij werd, wat men te Parijs pleegt te noemen une jeune jille accomplie, die door mevrouw d'Yvon in de meest aristo cratische salons van den edelen faubourg met zekeren trots werd geïntroduceerd. Freule Frederika was nog niet lang in de wereld ge weest of zij ontmoette den heer Ferdinand do Trémogain, voor wien zij eene groote genegenheid opvatte. Ongelukkigerwijze was de heer de Trémogain iemand zonder vermogen, die juist zijn ontslag had genomen als officier, en ofschoon hij tot eene der meest geëerde en oudste familiën van Bretagne behoorde, scheen hij aan graaf en gravin d'Yvon niet de ware partij te zijn voor het meisje, dat beiden hunne dochter noemden. Deze laatste wilde echter volstrekt met hem trouwen zij smeekte, weende, in één woord, deed wat een jong meisje in die positie pleegt te doen, maar te vergeefs! Al hare pogingen stuitten af op den onbuigzamen wil van papa en mama. Toen ging zij, met gebroken hart, in het klooster van Picpus, en daar zij leven moest, vroeg zij van mevrouw d'Yvon een jaargeld van 3000 francs; toen de gravin weigerde, werd deze door de freule gedagvaard, om zich tot de betaling te hooren veroordeelen. Nu kwam mevrouw d'Yvon eensklaps met een exceptie voor den dag, waaraan niemand tot dusver gedacht had. Zij verklaarde dat freule Frederika hare dochter niet was, dat het een kind was, hetwelk zij uit een workhouse te Londen had gehaald, en dat zij aan de ondankbare voort aan alle bescherming weigerde. De regters, die de zaak zeer geheimzinnig, maar tevens te ingewikkeld vonden om een naauwkeurig onderzoek in te stellen, waren van oordeel dat het feit alleen, dat mevrouw d'Yvon zoolang voor freule Frederika had ge zorgd, deze regt gaf op een jaargeld en veroordeelden de gravin tot de uitkeering van 3000 francs 's jaars. Dit geschiedde in 1856. Het gevolg van de regterlijke uitspraak was natuurlijk een volkomen breuk tusschen den heer en mevrouw d'Yvon en freule Frederika, die den heer Trémogain huwde. Sedert den dag van hare eeht- verbindtenis werd het jaargeld haar niet meer uitgekeerd, maar zij eischte de betaling niet zoolang haar man leefde, dat is tot den oorlog van 1870. In die dagen, waarin Frankrijk zijne zonen opriep, greep ook de ex-officier de Trémogain weêr naar het zwaard hij sneuvelde op het veld van eer aan de oevers der Loire, zijne vrouw met vier kinderen in hulpbehoevenden staat achterlatende. In die omstandigheden heeft de weduwe tegen mevrouw d'Yvon een tweede proces ingesteld ter betaling van de 3000 fr. en in eersten aanleg won zij hare zaak. De gravin heeft echter geappelleerd en door haren advocaat, mr. Allou, stukken gedeponeerd, die moeten bewijzen dat Frederika door haar uit het asyl St.-Maria Newington te Londen is genomen. Die stukken zijneen uittreksel van de registers van het asyl; een doopacte, bewijzende dat de ouders van het meisje arme lieden waren en Jacob en Elizabeth Staple heetende geschreven verklaring van een dienstmeid in het asyl. Eindelijk heeft de advocaat eene verklaring van speciaal daartoe aangezochte geneeskundigen van naam overlegd, houdende dat mevrouw d'Yvon nooit moeder is geweest. Mevrouw d'Yvon liet verder door haren advocaat mede- deelen, dat zij Frederika het geheim van hare geboorte nooit had medegedeeld, omdat zij haar liefhad als een kind en tot hare erfgenaam had bestemd, zoodat zij het onnoodig achtte een reden van verkoeling in de weder- zijdsche genegenheid op te werpen. De verdediger van mevrouw Trémogain, mr. Dubierf, heeft tegenover die schijnbare zoo onweêrlegbare stukken, andere ingediend, die juist het tegendeel moeten aantoonen, o. a.: naturiëteitsacte, inhoudende, dat uit het huwelijk van den heer en mevrouw Samuel Smith te Londen een doch tertje is geborenverder een getuigenis van een Engelschen geneesheer, die mevrouw Smith en haren man te Bourssel had gekend, waar zij lang gewoond hadden. De advocaat toonde voorts aan dat Frederika altijd beschouwd en opge voed was als de wettige dochter van mevrouw Smith, ook bij haar huwelijk met graaf d'Yvon, en deed uitkomen dat de verwantschap eerst is ontkend toen er sprake was van het huwelijk met den heer Trémogain. De raadsheeren in het hof van appèl hebben mevrouw d'Yvon in het ongelijk gesteld en mevrouw de Trémogain hare wettige dochter genoemd. Zij hebben verklaard, dat de indentiteit tusschen Frederika en het kind van het workhouse niet bewezen is, dat getuigenissen van genees- heeren op den leeftijd van mevrouw d'Yvon geen waarde

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1874 | | pagina 2