1874. N°. 97. Vrijdag 14 Augustus. 32 Jaargang. Uitgever A. A. BAKKER. Cz. Bureau: H O L E N 1' L E IN, N°. 163. GEMEENTERAAD. Binnenland. HELDERSCHE E\ YIEl WEDIEPER COURANT. „Wij huldigen het goede." Verschijnt. Dingsdag-, Dondebdag- en Zatubdag namiddag. A-bonnementaprijs per kwartaal 1.8,0. franco per post - 1.65. Prij» der Advertentiën Van 14 regels 60 cent, elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. lülkeit Donderdag vertrekt de innil naar Oost-Indië via Brindisi. Laatste ligting 's avonds 6 uur. De sluiting der mail naar Padang en Batavia, te ver zenden per mailboot Koning der Nederlanden, geschiedt den 14 Aug. a. s., na aankomst van trein II (N. Holl. Spoorweg) ten 7.30 des avonds. Zitting van Dingsdag den 11 Augustus 1874. Voorzitter de heer Burgemeester. Tegenwoordig 15 leden; afwezig de heeren Braaksma en Boom. De notulen der vorige zitting worden gelezen en goedgekeurd. Aan de orde wordt gesteld de vaststelling der rekeningen en verantwoordingen over 1873. Door den heer Groen, algemeen rapporteur, wordt gelezen het eindverslag nopens het onderzoek, dat in de afdeelingen heeft plaats gehad. Daaruit blijkt dat geene bezwaren tegen deze rekeningen zijn gerezen, dat geene onnaauw- keurigheden zijn ontdekt, en dat mitsdien tot goedkeuring wordt geadviseerd. De coneept-besluiten worden gelezen en goedgekeurd en de rekeningen aldus vastgesteld ontvangsten f 184862.911 die van de gemeente: uitgaven - 162346.92 batig saldo f 22515.991 ontvangsten f 15435.251 die van het Alg. Weeshuis: 15434 86ï batig saldo f 0.39 t, ontvangsten f 11395.02 die van het Burg. Armbest.lom43 batig saldo f 660.59 die van de dd. Art.-Sehutterij batig saldo f 18.021 De vaststeUing van laatstgemelde rekening geschiedde behoudens nadere goedkeuring van HH. Gedep. Staten. Aan de vaststelling der rekening van het Burgerlijk Armbestuur werd geen deel genomen door de heeren van Kelckhoven en van Veen, leden van dat Bestuur. SCHEVENIIV6EJV. Onder bovenstaandèn titel ontleenen wij aan het U. D. de vol gende talentvol geschreven regelen: Ik ben ooggetuige geweest van het eerste vuurwerk, dat in dit saizoen aan het strand werd ontstoken. Welk eene ontzettende menschen-massa was daar vereenigd Niet honderden, maar duizenden! Menschen uit alle landen zamen- gestroomd, van allerlei stand en van allerlei leeftijd; de aristocra tische schoone en de Scheveningsche visschersdoehter; de hoogge plaatste met het ridderkruis op de borst en de burgerman; de zoon van Mars en de prediker van, het woord des vredesde grijsaard en (bet is letterlijk waar) de zuigeling. Het was eeu woelen, waarvoor ik geen zinnebeeld kan vinden, dan wat Virgilius reeds gebruikte: een wriemelende mierenhoop. Maar eene studiosa cohors was het niet, want aan arbeid dacht, er geen. Men was gekomen om niets te doen, om te genieten, om te hooren en te zien, om gehoord en gezien te worden! Het orchest deed zich wakker hooren en menig stuk werd voor treffelijk uitgevoerd^ maar het was duidelijk, dat het niemands aandacht trok, nieman^ roerde. Er was wel wat anders, dat de oogen tot zich trok. De zee! Ja, zij lag daar voor ons, terwijl de avondzon in een digten nevel wegzonk en eeu flaauw windje de golven even krulde, in al hare stille majesteit, als het beeld' van het ondoorgrondelijk oneindige. Maar ik betwijfel het, of onder die duizenden op dien stond wel iemand liet grootsche van dat verheven natuurtooneel gevoelde. Evenmin dacht men aan eene vorige eeuw, toen die Noordzee het veld was, waarop Holland's leeuw zich met lauweren overdekte. Men was daar niet om zich priesters in den trotschen tempel der schepping te toonen, om zich in de dagen van eeu roemrijk voorgeslacht te verplaatsen; men was daar om te genieten Gij duidt dit immers aan de bewoners onzer hofstad niet ten kwade? Er zijn zoovelen onder hen, die wel behoefte hebben aan ontspanning, aan iets dat de rimpels, die de zorgen en zooveel anders, wat nog erger dan zorgen pijnt, op het voorhoofd ploegden, doet verdwijnen. Geen beter middel dan die koele zeewind en die woelende, elkaar dringende, gonzende mensehen-menigte, in wier midden het schier onmogelijk was aan iets ernstigs te denken. Zou hij dat ook ingestemd hebben, die broodmagere vader, die daar met zijn echtgenoote en met vijf volwassen dochters aan dat tafeltje kort bij de muziektent zat? Hij en de zijnen zijn, wat men noemt, fatsoenlijk gekleed, zelfs met zekeren zwier, maar het gewaad heeft reeds lang dienst gedaan. En waarlijk, een ambtenaar van minderen rang kan zich, met zulk een gezin, geen groote uitgaven getroosten. Hij moge op de door hem ingenomen plaats een ver dienstelijk man zijn, maar het is al wel, als hij dagelijks zijn stukje brood heeft voor veel werk en karig loon. De Staat is niet dank De Voorzitter deelt mede dat jl. Vrijdag heeft plaats gehad de verpachting der mestinzameling, doch dat zich geene inschrijvers hebben opgedaan. Namens het Dagelijksch Bestuur stelt hij dienten gevolge voor om eene bijeenkomst te doen plaats hebben van dat Bestuur niet de Commissie voor de gemeentewerken, ten einde daarin nadere voorstellen omtrent eene te houden verpachting te ontwerpen en die in de volgende zitting ter tafel te brengen. Dit voorstel wordt aangenomen, nadat de Voorzitter op eene vraag van den heer de Breuk geantwoord heeft, dat de reden waarom zich geene inschrijvers hebben aangemeld alsnog een geheim is. Op voorstel van het Dagelijksch Bestuur wordt met eenparige stemmen besloten, uithoofde van de periodieke aftreding van HH. zetters der directe belastingen de volgende dubbeltallen ter benoeming aan den heer Commissaris des Koniugs voor te dragen: de aftre dende leden de heeren W. J. Maalsteed, C. Abbenes en C. Berghuijs en de heeren J. Drijver, G. J. van Hoolwerff en P. van Twisk. Er wordt gelezen een antwoord van Z. Ejlc. den minister van Binnenl. Zaken op een door HH. Visclihandelaren alhier ingezonden adres, houdende verzoek tot het bekomen van terrein voor 't bouwen van een huisje ten dienste van den vischafslag. Op advies van den heer hoofdingenieur van den waterstaat in dit district wordt dat verzoek gewezen van de hand, daar de grond voor 's Rijks dienst niet kan worden gemist. Deze mededeeling wordt voor kennis geving aangenomen, nadat de Voorzitter op eene deswege door den heer de Breuk gemaakte opmerking, geantwoord had, dat het inge zonden adres door het Dagel. Best. dringend was ondersteund. Mede wordt voor kennisgeving aangenomen de mededeeling des Voorzitters, dat door HH. Gedeputeerde Staten is goedgekeurd de in de vorige vergadering vastgestelde suppletoire begrooting. Bij de gewone rondvraag bekomt de heer de Breuk het woord. Hij vraagt: a. of den Voorzitter ook iets naders bekend is omtrent de voornemens der Hooge Regering ten aanzien van de vergrooting der haven alhier; b. of den Voorzitter iets bekend is omtrent de benoeming eener vrouw ter adsistentie van de moeder in het Algemeen Weeshuis, eene betrekking die tot heden niet heeft bestaan; c. of er ook iets gedaan kan worden om den jongens op straat het gooijen met steentjes en zand te verbieden, waarmede zij vaak zeer lastig zijn voor menschen in rijtuigen gezeten; d. of de vacature van commissaris der nachtwachtdienst en de tijdelijke vervulling door politie-agenten niet. schadelijk is voor de dienst der politie; e. of er geene maatregelen genomen kunnen worden om viseh, die als schadelijk voor 't gebruik is afgekeurd, te doen in zee werpen; of er niet, ter voorkoming van onaangenaam heden, een beter middel kan gevonden worden dan de thans gebruikt wordende kaart, om leden van den Raad toegang te verleenen tot het terrein van een voorkomenden brand en g. of bij voorkomenden brand het terrein niet behoorlijk kan worden afgezet door militairen Door den Voorzitter wordt op het aangevoerde van den heer de Breuk het volgende geantwoordvan de vergrooting der haven is baar. Zijn leveranciers weten, maar hij zelf weet het best, welke zorgen hem kwellen. Is 't hem bekend, hoe hij liet einde van het kwartaal, waarvan nog geen maand voorbij is, met zijn selirale kas zal rondkomen Reeds bij het einde van het vorige kwartaal was hij veel ten achter. Hij rekent te goed om niet te weten, dat dit erger en erger zal worden. Zijn eenige hoop is, dat een nieuw ministerie ook een nieuwe verhooging van zijn jaarwedde zal aan brengen Maar, zegt gij, onder zulke omstandigheden ware het dien man beter geweest te huis te blijven, dan hier zich aan noodelooze uit gaven schuldig te maken? Och, misgun die arme dit oogenblik van genot niet. De echte Hagenaar maakt hier geen noemenswaardige verteering. En bovendien, hij heeft regt om hier te zijn. Het is het stedelijk badhuis en het vuurwerk wordt door de stad betaald. Hij, wien bet zooveel moeite kost zijn deel in den hoofdelijken omslag op te brengen, hij wil ook zijn deel hebben in het daarvoor verkregen genot. Maar genoeg! Aan een ander tafeltje zit een „mijnheer" in deftige kleeding en bij hem eene dame iu rijk toilet. Dat hij een aanzienlijk man is, toonen, die voorbijgangers, die nederig den hoed voor hem afnemen, al zou het niet reeds blijken uit dat ordelint van verschillende kleuren,'dat het tal van kruisen en sterren afbeeldt, waarmede zijn gala-eostuum pronkt. En toch gaan van dat voorhoofd de rimpels niet weg. Er is immers een ministeriëele crisis. Zal hij 't met het nieuwe bewind zoo goed vinden als met het aftredende? Heeft hij zich niet te openlijk en te duidelijk liberaal getoond om thans voor conservatief te kunnen doorgaan? O! die onvoorzigtiglieid Ik heb weinig deernis met dien man. Gebrek aan karakter is een leelijke, bijna ongeneeslijke ziekte, maar die den lijder meestal zich zelf op den hals haalt. En toch dat waaijen met alle winden; waar vindt men het meer dan i.i de hofstad, waar eene „ministe riëele crisis" geen zeldzame, maar altijd voor sommigen bedenkelijke toestand is. Meer sympathie heb ik voor dien jeugdigen krijgsman, die daar in Oostersche uniform in een kring van Haagsche schoonen staat. Nog weinige dagen of althans weinige weken en het uur zal slaan, dat hem van ouders en vrienden scheidt. Wie ooit zulk een uur doorleefde, weet hoe kort en hoe lang tevens, hoe zoet en hoe bang het te gelijk is. Zal het hem ook pijnen die jonkvrouw te verlaten? Maar het is immers niet voor lang, dat hij henengaat. Hij weet echter aan welk gevaar hij zich blootstelt, dat er meer uitzigt is op niet, dan op gelukkig wederkeeren. Wat drijft hem aan, om zich aan een driedubbele kans van sterven: aan klimaat, aan ziekte, aan den klewang, bloot te stellen? Is 't heldenmoed, vaderlandsliefde? Ja, die deugden leven nog in ons leger, maar zij alleen hebben niet zoo menigeen naar Atsjiu gejaagd. Een tweede luitenant (men vordert het van hem) moet goed gekleed zijn, sociëteit, casino bezoeken, in een goeden kring verkeeren en evenmin iets bij het gemeentebestuur bekend als van den aanleg van een droogdok alhier. Omtrent de benoeming eener adsistente in het Algemeen Weeshuis zullen in de. volgende zitting mededee- lingen worden gedaan. Het gooijen met steenen op rijtuigen kan 't best worden tegengegaan door den invloed der onderwijzers, daar de scholen niet slechts bestemd zijn voor onderwijs, maar ook voor de opvoeding der jeugd tot goede staatsburgers. Daar de nacht wachtdienst door uitbreiding der gemeente evenwel eenige wijziging moet ondergaan, zal bij de volgende begrooting de aanstelling van een commissaris der nachtwachtdienst kunnen ter sprake komen. Er zal last gegeven worden aan de bevoegde ambtenaren om afgekeurde visch daar te doen brengen waar ze voor smaak en reuk onschadelijk is. Tegen meer in 't oog valtónde herkenning van raadsleden bij gelegenheid van brand is de Voorzitter niet; hij beveelt zich aan tot het ontvangen van voorstellen daaromtrent. Bij den jongsten brand was een aantal militairen als gewoonlijk tegenwoordig; de omstandigheid evenwel dat het terrein aan niet minder dan aan vier zijden moest worden afgezet, veroorzaakte dat dit slechts gebrekkig kon geschieden. Niemand der leden vraagt meer liet woord de zitting wordt daarop voor gesloten verklaard. VERGADERING van den RAAD der gemeente TEXEL, op Diii^sdnt; 18 Augustus 1874, 's rtiorgens 10 ure. Punten van behandeling Ingekomen stukken. Vaststelling Gemeente-rekening, Voordragt Leden collegie Zetters, De Burgemeester, D. G. L O M A N. HELDER en NIEUWEDIEP, 13 Augustus. Gisteren namiddag is met de stoomboot van de gebrs. Zur Mühien alhier aangekomen een detachement miliciens verlofgangers, behoorende tot het 7de reg. inf., ter sterkte van p. m. 234 man. Op Vrijdag 14 dezer zal van hier per spoortrein van 6 u. 30 m. naar het kamp te Milligen vertrekken een gedeelte van het 4de bat. van het 7de reg. inf., sterk 5 officieren en 357 onderofficieren en manschappen. Op dienzelfden dag vertrekt van hier met denzelfden trein een detachement miliciens-verlofgangers van het lste reg. vest. art., sterk p. m. 46 man. geen schulden maken. En dat alles tegen een zeer sober tractement, dat na aftrek van zooveel, dat hem maandelijks gekort wordt, naauwelijks toereikend is om de volstrekt noodzakelijke: uitgaven te dekken. Arm Nederland! zijt gij niet rijk genoeg, om voor uwe zonen, die gereed zijn om, wanneer er nood is, het leven voor u ten offer te brengen, beter te zorgen? Ziet, wat trekt daar plotseling aller oog tot zich? Het is die hooge gestalte, welke de last der jaren niet heeft kunnen buigen, die vorstelijke vrouw, die knapen, die hen omgeven. Rustte onze blik zooeven op den tweeden luitenant met belangstelling, thans heft hij zich met eerbied op tot den vorst, wiens stille weldadigheid zoo vele tranen droogt. Leve de koninklijke grijsaard, wien allen achten, wien allen liefhebben. Leve de koninklijke vrouw, die kunst eu wetenschap beschermt, weduwen en weezen weldoet? ïïn die knapen? Welligt wacht een hunner een Konings- en een Keizerskroon; welligt zullen ook zij geroepen worden, om, als hun vader en grootvader, den Duitscheu Rijn met het zwaard te ver dedigen. Een grootsche toekomst schijnt hun te beiden, maar ook zij zullen ondervinden, dat het vorstelijk hermelijn niet steeds eeri pantser is, waarop de zorgen des levens afstuiten. Maar ik wil niet langer opsommen. Ik ben immers hier ook om ontspanning gekomen. De muziek is goed, maar Dunkier heeft de Hagenaars verwend. Mijn oog waart over de golven. Daar is 't rustig. De zon zinkt als een vuurbol achter den graauwen nevel in de zee. Zij heeft haren dagloop volbragt. En die dag, wat heeft hij vreugde en smart, leven en dood gebragt, goed en kwaad aanschouwd! Hij staat aangeschreven in het groote dagboek van den wereld-regterook uwe namen staan daarin, dartelende en woelende menschenmenigte De avond is gevallen. Het wordt donkerder. Daar stijgt de eerste vuurpijl op! Hoog in de lucht barst hij uiteen, gloeijende vonken om zich heen spreidende, in hun voorbij- gaanden glans het beeld van zoovelen, die in de wereld schitteren, maar wien het ware leven ontbreekt! En toch staren die duizenden naar die met bliksemsnelheid zich omhoog heffende pijlen en onder hen ook de Scheveningsche moeders en dochters. Zouden deze er iets meer bij denken dan die anderen? Weten zij niet, dat nog voor weinige dagen aan hetzelfde strand met gelijke vuurpijlen een proef is genomen, om aan schipbreukelingen het reddingskoord toe te werpen en dat die proef goed geslaagd is? Kunnen zij er niet weldra getuigen van zijn, of het ook in de werkelijkheid aan het doel zal beantwoorden? De zee is immers niet altijd zoo kalm en effen als dezen avond. Wanneer de orkaan ontbreideld wordt, wanneer de losgelaten storm de baren zweept, wanneer deze met donderend geweld het strand worden opgejaagd, wanneer de elementen strijd voeren, dan is het hier een ander tooneel. Met angstig gelaat staart dan menig oog op die ontstoken golven. Zij dragen immers mannen en vaders. Zullen die terugkeeren? Och, het arme hart

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1874 | | pagina 1