Werklieden-Vereenig-ing- „Door Orde en Spaarzaamheid tot Welvaart." In den Ned. Spectator van jl. Vrijdag wordt meegedeeld, dat het tooneelgezelschap Albregt en van Ollefen nog in dit najaar te Amsterdam en te Botterdam het drama Een huwelijk in Indië van mej. M. Kruseman zal opvoeren, en dat de schrijfster zelve de rol van Louise daarin zal vervullen. Met betrekking tot het gerucht, dat de heer Prévinaire uit Haarlem door Italiaansche roovers zou zijn opgeligt, kan het Haarl. Nieuwsbl. mededeelen, dat ten kantore van den heer Prévinaire van deze zaak niets bekend is. De heer Prévinaire reist met zijn familie in Zwitserland en niet in Italië. Blijkens de laatste berigten bevindt de familie zich daar zeer op haar gemak. Naar aanleiding van het onlangs in deze courant mede gedeelde berigt over de resultaten, met kunstmatige bemesting verkregen in den moestuin op het landgoed „Dennenheuvel" te Bloemendaal, almede in den proeftuin van de Nederlandsche Fabriek van Kunstmesten te Halfweg, verzoekt ons de heer Peschar, tuinbaas op genoemd landgoed, mede te deelen, dat hij zoowel uit de vele brieven om inlichting, uit verschillende streken van ons vaderland hem toegezonden, als ook uit de gesprekken met zeer vele belangstellenden die de resultaten der bemesting in zijn moestuin zijn komen zien, heeft opgemerkt, dat velen in den waan verkeeren dat deze prachtige gewassen door bemesting met George-Ville-mest verkregen zouden zijn. Dit is echter geheel onjuist; al de proeven zijn uitsluitend genomen met den kunstmest van de Nederlandsche Fabriek van Kunstmesten te Halfweg, die, zooals bakendis, in onderscheiding van de zuiver minerale kunst mesten van George Ville, grootendeels uit dierlijke zelfstandig heden wordt zamengesteld. Het eigenaardige van dezen laatsten kunstmest is, dat hij evenals de natuurlijke stalmest broeit en daardoor de voor den plantengroei zoo noodige warmte ontwikkelt, die natuurlijk bij den zuiver mineralen mest gemist wordt. Deze beide soorten van kunstmest kunnen dus niet op ééne lijn worden gesteld. (Haarl. Crt). Naar men verneemt heeft prof. C. P. Tiele, hoog leeraar bij de Remonstrantsche Broederschap, zich belast met het houden der feestrede bij de viering van Leiden's ontzet op 3 Oct. a. s. in de St. Pieterskerk te Leiden. (D.) De beroemde Beijersche hoogleeraar Döllinger bevindt zich sedert eenige dagen te Katwijk aan Zee om de zee baden te gebruiken. Men leest in het Dagblad van Zuidholland: Een familie-bijeenkomst, ziedaar wat gisteren avond in de zaal in de Torenstraat plaats had. Een familie-bijeen komst, maar toch van publiek belang, ten eerste om het groot aantal familieleden, die bij de zaak, welke het gold, belang hebben, ten tweede omdat het daar verhandelde een der oudste geslachten onzer vaderlandsche historie raakt, het geslacht der de Gruyters. Als men daar gisteren de zaal was binnen gekomen en men daar zoo hoorde spreken over millioenen, landerijen, kasteelen en wat niet al, men zou alligt gemeend hebben, dat die millioenen en landerijen maar te deelen, die kas teelen maar te betrekken waren. Fantasmagorie of werke lijkheid? zou men zich hebben afgevraagd. Doch ging men dan het debat na, dan zou men dra zien, dat het hier geen fantasmagorie was, maar dat men veeleer digt, zeer digt tot de werkelijkheid was genaderd. Tot digt bij de werkelijkheid heeft het onderzoek der commissie uit de belanghebbenden bij de kollossale nalaten schap der de Gruyters het gebragt. Lang, zeer lang had de zaak gerust; er was stilstand geweest, totdat een artikel in de N. Rott. Crt. van den 3 Aug. 1872 weêr een krachtigen stoot gaf aan de zaak, want men ging aan het onderzoeken, en het bleek, dat de landerijen van het oude geslacht der de Gruyters, „in het vrije land bij Brugge", bij Gent en bij Lede liggen. Die goederen behoorden indertijd aan den markies de Bette, die zijn vorstelijk vermogen, op 42 millioen geschat, aan zijn naaste onbekende erfgenamen beeft nagelaten. Die waren voor 1/3 de familie de Bette, voor 2/3 de afstam melingen van Philippus de Gruyter en die"ns tweede gemalin Quintina van Holen. Deze laatsten nu waren met de woelige tijden der Her vorming en van den 80jarigen oorlog over ons land en Duitschland verspreid geraakt; vandaar dat de erflater ze niet meer kende. Bij uitspraak van de regtbank te Aalst in 1789 werden toen de Bette's wel in het bezit der geheele nalatenschap gelaten, maar toch werd tevens het regt der de Gruyters op 2/3 der erfenis erkend. Een andere regterlijke uitspraak in 1846 bevestigde de eerste. Dat was iets, maar op verre niet genoeg. Zij, die beweerden op de erfenis aanspraak te hebben, moesten dat met deug delijke bewijzen staven en het bewijs hunner afstamming van Philippus de Gruyter leveren, 't Was daartoe noodig, dat men zich aaneensloot, en zóó geschiedde 't ook. Al de belanghebbenden vereenigden zich en kozen uit hun midden een uitvoerende commissie, aan wier hoofd mr. J. H. Mosselmans geplaatst werd. Maar ook hier bleef niet de noodige eendragt bestaan. Ook te Rotterdam trad een comité op en alle pogingen tot zamenwerking bleven vruchteloos. Naar gisteren avond werd medegedeeld, zou dat comité zich dan ook weldra, ontbinden. Dank zij den ijver en de onvermoeide onder zoekingen der 's Gravenhaagsche commissie, was men hier gelukkiger. Tot op 1566 was het verband tusschen de de Gruyters en de de Bette's bekend en erkend; men moest nu nagaan wat er van de familie geworden was sedert den tijd, toen Philippus de Gruyter, gelijk al de leden van zijn geslacht ijverig aanhanger van Oranje, wegens zijne deelneming aan het verbond der Edelen moest vlugten. Men ging aan het zoeken en men vond de geslachts-opvolging tot op 1630. Ook van bovenaf terug leidde het onderzoek tot bevre digend resultaat. Maar toen men elkaar op bovengenoemd jaar tegemoet kwam, stuitte men op het huwelijk van Philippus V, laatste heer van Dirksland. Dat het huwelijk gesloten is weet men; maar het officieel bewijs? Waar schijnlijk is dat te vinden in Frankrijk, in het oude Prinsdom Oranje, in het departement de Vaucluse. Daar heen zal dan ook nu het onderzoek worden geleid. Dat op de vergadering van gisteren avond veel gesproken werd over de reis, daartoe door leden der com missie te ondernemen, ligt voor de hand. Men was algemeen gezind tot de kosten van die reis en van het verder onderzoek bij te dragen, mits vooraf een raming van kosten werd opgemaakt. Voorts wilden de talrijke de Gruyters uit Lekkerkerk de zaak krachtig verder steunen. Maar bijna, hoe oneigenlijk ook, vormde het hoofdpunt van het debat de houding der Rotterdamsche commissie, van welke ten laatste besloten werd, des noods bij deur- waarders-exploit, terug te vorderen de stukkeu door de belanghebbenden in de algemeene vergadering, in 1873, bij die commissie gedeponeerd, en die voor een groot deel bleken nog niet terug ontvangen te zijn. Zoo is op dit oogenblik de stand der zaak, waarin zoo- velen uit alle rangen en standen der maatschappij hier te lande zijn betrokken, waarin de belangen van zoovele aan zienlijke geslachten, ook in België, zijn gemoeid. In de vergadering werd herhaaldelijk hulde gebragt aan de Haagsche commissie en haar voorzitter, mr. J. H. Mosselmans. Daar hoort dan ook een ijzeren volharding bij zoo'n onderzoek, een innige overtuiging van het goed regt, waarvoor men strijdt; het tot nog toe verkregen resultaat geeft het bewijs, dat de commissie èn die vol harding èn die overtuiging bezit. Moge haar pogen met succes worden bekroond! Zij heeft er alleen bijna om den door haar ondernomen reuzen-arbeid regt op. Jl. Donderdag middag kregen twee bankwerkers, in dienst bij den Staatsspoorweg te Utrecht, door verschil van meening twist. Zij geraakten weldra handgemeen, zoodat de een den ander met een mes in den buik wondde, aan de gevolgen waarvan hij den volgenden dag overleed. De dader bevindt zich in arrest. Op de markt te Utrecht verloste jl. Zaturdag een koe van een kalf. Te Bergen op Zoom overleed dezer dagen in den ouderdom van 72 jaren de heer C. H. C. Steurwald, gepensioneerd luitenant-generaal en inspecteur der artillerie. De Haagsche correspondent der Midd. Crt. drijft den spot met de stukken, door de regering gepubliceerd in zake de overdragt van onze bezittingen ter kuste van Guinea aan Engeland. In stede toch van werkelijke wetenswaardig heden treft men er weinig anders in aan dan nietigheden ja men zou, met het oog op een aantal brieven van den negerkoning en van Nederlandsche neger-ambtenaren, de onderstelling kunnen wagen, dat het publiek maken van de brieven in „vermakelijk Nederlandsch", zooals van Lennep het noemen zou, de eigenlijke aanleiding is tot het gansche verslag. Eenige brieven van den Koning van Ashantijn zijn van belang, omdat zij in verband staan met zijn eerst beweerde, doch terstond weêr ingetrokken, aanspraken op Elmina. Maar met welk ander doel, dan om den lezer eens te doen lagchen, kan de volgende brief van den laatsten Koning van Ashantijn in den bundel zijn opgenomen: „HoogEdelGestrenge Heer! Hiernevens ik send UEdle een Teger, om voor de Koning van Holland gesiuur, voor in gezondheid. En 1 schap voor Gouverneur self ook geschenken. Ik ben waarde Vriend Kwakoe Dua de Koning der Coomassie. Junij 15, 1859." De stukken, slordig als ze zijn zamengeflanst, bevestigen de oude bewering, dat het onhoudbare van den toestand aan de Goudkust voornamelijk moet toegeschreven worden aan de verregaand onhandige en onverstandige politiek, die de Nederlandsche regering aan de kust bestendig in praktijk heeft gebragt. Men durfde te 's Hage niet flink optreden en een einde maken aan de aanmatiging van den „nikker koning" te Ashantijn, waartoe anders aanleiding genoeg bestond. Alleen de laatst opgetreden gouverneur, de heer Ferguson, nam een flinker houding aan, maar hij kwam slechts om de kust aan Engeland over te dragen. De heer de Jonge zoo besluit de correspondent heeft eens beweerd, dat de kust door Nederland vermorst is. Ik spreek dit niet tegen. Misschien was er ook niets van te maken. Maar dit is zeker, dat tot op het aller laatste oogenblik ons politiek bestuur op de Goudkust een morsboel gebleven is en wij wel dankbaar mogen zijn dat Engeland zoo welwillend is geweest, onze bezittingen voetstoots over te nemen. Tot nog toe heeft Engeland van zijn uitsluitend bezit niet veel voldoening gehad; of het die in de toekomst hebben zal, betwijfel ik, schoon ik Engeland uit dankbaarheid voor het tractaat van 1871, het beste toewensch." Een metselaar uit de gemeente Groenlo, met een opperman werkzaam zijnde met witten in eene boeren woning te Eibergen, nam een geladen geweer van den muur en legde dat in een bedstede. Toen de opperman het geweer later in handen nam, ging het schot plotseling af, waarbij de volle lading den metselaar trof, die nog in het vertrek aanwezig was. Dadelijk heeft men den lijder vervoerd naar Groenlo, waar hij onder geneeskundige behandeling werd genomen, doch kort daarop is overleden. De regtbank te Deventer veroordeelde dezer dagen een kind van 11 jaren tot 14 dagen eenzame opsluiting wegens diefstal. Men leest in het Bat. Handelsblad van 15 Julij jl. „Sedert ons vorig mail-overzigt heeft de regering geene tijdingen van het oorlogsveld gepubliceerd; toch moeten er wel tot haar zijn gekomen en de inhoud er van is dan ook bekend. Den 28 Julij heeft kolonel Pel eene offensive beweging gemaakt en daarbij de versterkingen des vijands te Kotta Radja Pedir, op een heuvel nabij den regteroever der Atsjinrivier genomen. Het gevecht was hardnekkig en kwam ons te staan op 4 dooden en 26 gekwetsten aan mindere militairen en 4 gekwetste officierenhet voornemen was om zoo achtereenvolgens al de vijandelijke stellingen om onze vesting aan te vallen en te beginnen met den Pedirschen dijk. Waarschijnlijk met het oog op die nieuwe taktiek zijn de zes achterlaadkanonnen vroeger door generaal van Swieten teruggezonden, weer naar Atsjin geëxpediëerd. Reeds vóór de laatstgemelde overwinning moet generaal van Swieten verklaard hebben, dat de oorlog juist ging zooals hij zich had voorgesteld; het is mogelijk, dat ook het ver anderen van houding tegenover den vijand in zijn plan lag en kol. Pel dus eenvoudig de hem gegeven instructies heeft ge volgd; men is geneigd dit hieruit te besluiten, dat de gouv.- generaal dezen laatste eene zeer hartelijke tevredenheids- betuiging heeft gezonden, wat wel niet het geval zou zijn geweest, indien daarin noodzakelijk een desavouëeren van het beleid des generaals lag opgesloten. Ondertusschen is het ernst met het aanleggen van een spoorweg en eene telegraaflijn op het Atsjinesche grond gebied, en de voorbereidende maatregelen daartoe worden reeds genomen." In een weide te Woensel vond men dezer dagen een doode koe, welke een paal ongeveer 150 centimeter in het achtergedeelte had. De justitie doet streng onderzoek. Een jong jagtliefhebber was op de jagt. Een patrijs vliegt vlak voor zijn voeten op, ijlings legt hij aan en vuurt. Nogtans vliegt de patrijs over een heg, zonder zich zoo het schijnt, veel om het schot te bekommeren. De jager kruipt door de heg, in de stellige verwachting het stuk wild slechts te behoeven op te rapen. Van de patrijs was niets te zien. In de nabijheid was een boer aan 't ploegen. „Zeg eens, vriend," vroeg de jager, „hebt gij hier nergens een patrijs zien vallen?" „Neen." „Dat is vreemd „Ik heb toch de veêren zien vliegen." „Ik ookzij vlogen zelfs zoo goed, dat het vleesch er aan bleef zitten." Te Glasgow zal een standbeeld voor dr Livingstone worden opgerigt, dat 500 p. st. zal kosten. Jl. Zaturdag avond hield genoemde Vereeniging eene algemeene vergadering in het lokaal Musis Sacrum alhier. De president L. Hartog Jr. opende de bijeenkomst, met eene toespraak, waarin hij wees op de omstandigheid, dat de sociale kwestie in den laatsten tijd minder druk wordt besproken dan een paar jaar geleden, doch den wensch uitte, dat bij de leden der Vereeniging de belangstel-' ling in de werkmans-zaak zich niet minder krachtig mogt open baren. Nadat de aanteekeningen van 't verhandelde in de vorige algemeene vergadering waren gelezen en goedgekeurd, deed de penningmeester verslag van het financieel beheer gedurende het eerste halfjaar 1874. Wij ontleenen daaraan het volgende: In kas op 1 Jan. 1874 f 1926.53; ontvangen aan contributie f 656.25; bijdragen van donateurs f 27.eene gift f 25.huishuur over 2 maanden f26.totaal der ontvangsten f2660.78. Uitgaven: voor aankoop van drie perceelen grond f 1200.onkosten daarop vallende f 97.50aankoop van inventaris en reparatie f 66.52 administratiekosten en drukwerk f 50.25; arbeidsloonen f 24.41; kosten van vergadering f 58.06; belasting en assurantie f 12.16J; subsidie toegestaan ter voorbereiding der feesten in Mei 11. f 50.25 diversen f 26.10; totaal der uitgaven f 1685.24). Alzoo in kas op 1 Julij 1874 f 1075.53^. Winkelzaak. In kas op 1 Jan. 1874 f 497.29$ontvangen f 13,195.225; totaal der ontvangsten f 13,692.52. Uitgaven: aankoop van winkelwaren f 12.551.18; huur van het winkelhuis f 117.loonen aan winkelbedienden f 338.voor gasverlich ting f 30.15; belasting en patent f 28.66 Juitgekeerd aan de de leden f 384.271; totaal f 13,449.27. In kas op 1 Julij f243.25 (aan specie); waarde der aanwezige winkelwaren f2113.865; totaal f 2357.UL Hiervan afgetrokken f 1718.56 (bedrijfskapitaal en loopende schuld) blijkt, dat als zuivere winst is verkregen de som van f 638.54J. Broodverkoop. Ontvangen wegens het verkoopen van brood f 13,959.765; uitgegeven: aan den fabrikant f 12,695.60arbeids loon f 494.totaal der uitgaven f 13,189.601. Zuivere winst f 770.16. Ter dezer zake wordt door den penningmeester er op gewezen, dat met 1 Jan. jl. de belasting op het gemaal is vermin derd; dat tengevolge daarvan de prijs van 't brood lager gesteld had kunnen worden, doch dat met het oog op de toekomstige uitgaven tot stichting van een eigen winkelhuis, de oude prijzen zijn behouden. Verkoop van steenkolen. Aankoop van dat product en arbeids loonen f 1777.18; ontvangen bij verkoop f 1837.57|. Behalve het restant, dat nog aanwezig is, als winst aan de leden uitgekeerd f 174.06. De totale wiust, in den loop van dit halfjaar verkregen, bedraagt f 1638.03. Aan zijn verslag knoopt de penningmeester nog deze opmerking vast„De zaak, door ons ondernomen, gaat niet achteruit, ondanks de concurrentie. Er is in dit halfjaar nog meer verkocht dan in 't vorige. Niettegenstaande vijandige praatjes en laster toont deze rekening, dat de zaak genoegzame levensvatbaarheid heeft." Namens de vergadering betuigt de president aan den penning meester dank voor het door hem gevoerd beheer, en rigt zich daarop tot de aanwezigen, om hen duidelijk te doen inzien hoe de ondersteuning van 't pogen van bestuurdereu geheel is in hun eigen belang. Door eendragtige ondersteuning alleen is het mogelijk op den duur met het beste gevolg in het welbegrepen belang van den werkman werkzaam te blijven. Vervolgens ontvangt de vergadering van den president mede- deeling omtrent de voorgestelde geldleening ten behoeve van de stichting van een eigen winkelhuis op het aangekochte terrein in de Koningstraat. De inschrijving onder de leden heeft ruim f 700 opgebragt, eene som niet gering als men let op de weinige fondsen, waarover de werkman heeft te beschikken. Het aanvankelijk voor nemen om daarna bij de meergegoede ingezetenen aan te kloppen is onuitgevoerd gebleven, om te vermjjden den grooten omslag, die zulks in de administratie zou tengevolge hebben. Van één persoon heeft men toezegging verkregen om f 10,000 tegen 5 pCt. ter leen te ontvangen, op voldoende borgstelling. Op uitnoodiging van het bestuur zijn daarop door den heer N. J. Leijer teekening en bestek voor 't bedoelde winkelhuis ontworpen, die, na eenige wijziging tot vermindering van kosten, zijn goedgekeurd. Een vergaderlokaal zal nu niet in het bestek zijn opgenomen, waardoor de kosten niet meer dan p. m. f 10,000 zullen bedragen. De aanbesteding zal in 't najaar geschieden, om met het aanstaande voorjaar den bouw te doen aanvangen. Den geldschieter, die vaak zoo belangrijke hulp en ondersteuning aan de Vereeniging heeft geschonken, zal het lid maatschap van verdienste worden toegekend. Door den president en den penningmeester werden daarop nog eenige mededeelingen gedaan, ook ter bestrijding en verduidelijking van loopende geruchten, die bij sommigen geloof schenen te vinden en geheel ten onregte het vertrouwen in de Vereeniging zouden doen schokken. Nadat de werkzaamheden een oogenblik waren geschorst, werd door het lid J. Lumkeman een dichtstuk voorgedragen, getiteld: J Be ledigt stoel, van A. J. de Buil. 1

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1874 | | pagina 2