Benoeming-en, enz.
STATEN-GENERAAL.
De kunst wordt dit jaar door den minister goed bedacht.
In afwachting dat er een rijksmuseum voor Nederl. kunst
tot stand komt, zal er tot opneming der verspreide voor
werpen te 's Hage een gebouw worden gehuurd. Verder
is f 4000 uitgetrokken om afgietsels te maken van kunst
voortbrengselen van Nederl. beeldhouwkunst. De post van
restauratie van oude gebouwen is met f 20,000 verhoogd.
Ook is voor aankoop van oude boeken en andere voor
werpen van kunst f 10,000 meer uitgetrokken.
Voor het nieuwe academiegebouw te Leiden, is op de
begrooting een som f 300,000 uitgetrokken.
Beroepen te Domburg (bij Middelburg) en te Leeu
wen c. a. (Gelderland) ds. J. W. Lem, predikant te
St. Pancras (bij Alkmaar).
Bij gelegenheid van de tentoonstelling van wege de
Hollandsche Maatschappij van Landbouw enz. zal op
Woensdag 7 Oct. te Hoorn eene harddraverij plaats hebben
door paarden van zessen klaar, waarbij als prijs uitgeloofd
wordt de som van f 200, als eerste premie f 75 en als
tweede premie f 25.
Morgen zal Godard weder opstijgen uit den tuin van
het Paleis voor Volksvlijt, met den grooten ballon V Union
des Peuples, die 2,005,000 liter gas kan bevatten en met
een valscherm is omgeven van 75 meter omtrek. Deze
ballon heeft te Bordeaux 12, en onlangs te Antwerpen 10
personen medegenomen.
Door de heeren Verschuur en baron de Vos van Steen wijk
zijn aan den heer Godard twee met zilver gemonteerde
fruitschalen aangeboden als eene herinnering aan hun zoo
uitnemend geslaagden togt met Le Météore. De grootere
ballon 1'Union des peuples, is thans in het Paleis voor
Volksvlijt tentoongesteld.
Uit Steggerda wordt aan 't N. v. d. D. het volgende
geschreven.
„Gister avond ongeveer half acht waren wij hier oog
getuigen van een zeer ongewoon schouwspel. Op een hoogte
van ongeveer 30 a 40 meter zweefde ons een luchtballon
voorbij, in statigen togt zijne reis in een Noord-Oostelijke
rigting voortzettende, naar alle waarschijnlijkheid dezelfde,
welke gister met den heer Godard te Amsterdam is opge
stegen. Velen die het ongewone verschijnsel zagen aankomen
en niet het minste idee van een luchtballon hadden, sloeg
de vrees om het hart, en sommigen meenden, dat hun laatste
uur geslagen had, te meer toen zij hoorden, dat er op een
hoorn geblazen werd, 't geen zij in verband bragten met
het blazen op de bazuinen ten jongsten dage. Nog meer
steeg hunne vrees ten top, toen een persoon uit den
luchtballon, menschen ontwarende, uit alle magt riep„waar
zijn wij hier?" waarop een, die door vrees beklemd, niet
goed verstond, wat er gesproken werd, meenende te verstaan
dat er geroepen werd: Waar zijt gij" ten antwoord gaf.
„Hier ben ik Heere!" tevens op zijne knieën viel en met
gesloten oogen smeekte om genade. Spoedig kwam hij weder
bij zijne zinnen, toen dezelfde stem vragende: hoe ver hij
van Leeuwarden verwijderd was, ten antwoord ontving van
een der aanwezigen: „ongeveer 13 uren, maar zoo ge aan
uw schuit geen andere rigting geeft, komt ge niet te
Leeuwarden maar wel te Groningen." Na nog eens op
zijn hoorn te hebben geblazen en eenigen ballast te hebben
uitgeworpen, waardoor hij weder opwaarts steeg, zette hij
snel zijn togt in eene noord-oostelijke rigting voort."
In den nacht van 13 op 14 dezer ontvreemdden twee
lieden uit Aarlanderveen een twaalftal schapen uit een weide
onder de gem. Ouderkerk a/d Amstel; zij vervoerden die
beesten naar Amsterdam en bragten ze aldaar ter markt.
De dieven, die niet zeer behendig te werk gingen, kreeg men
echter al spoedig in het oog. A. beweerde, dat hij de knecht van
B. was, en B. dat hij in dienst was van A., en toen eindelijk
een der kooplieden vroeg, wie dan toch de eigenaar der
schapen was, riepen beiden gelijktijdig uit„Van die beesten
moeten we niets hebben!" Het natuurlijk gevolg hiervan
was, dat zij beiden, na ondervraagd te zijn en de ware
toedragt der zaak verhaald te hebben, door de politie werden
aangehouden. (P. v. J.)
Door C. de Langen Dz. zijn te Berg-Ambacht
twee aardappelstruiken gerooid, waaraan zich 148 en 191
aardappelen bevonden, te zamen een kwarts-mand vullende.
Jl. Vrijdag avond heeft een op wacht zijnde militair
zich in den tuin van het hospitaal te Vlissingen door een
geweerschot het leven benomen.
De Arnh. Crt. vestigt de aandacht op de gebeurtenissen
in Amerika, waar de felle haat tusschen 't blanke en zwarte
ras tot gevaarlijke verhoudingen en uitbarstingen aanleiding
geeft. De neger is niet alleen van dienstknecht de gelijke
geworden van den blanke, maar daar, waar hij de meerder
heid heeft, de meester. Een grondwets-artikel, zelfs 't regt
van den sterkste, dat den vrijgemaakten slaven dadelijk alle
staatsburgerlijke regten verleende, kon de kloof tusschen
blanken en kleurlingen niet wegnemen. Er is indertijd
tegen dien radicalen maatregel gewaarschuwd en op de
regten van beschaving en ontwikkeling gewezen, maar 't
oordeel was niet onbevangen. Het pleit werd beslist. Nu
echter beginnen velen in te zier. dat men te ver ging.
Intusschen dreigt de anarchie in Louisiana en Arkansas
cronisch te worden. Te Vicksburg en Austin is bloedig
gevochten; te Trenton in Tenessee zijn 16 aanvoerders der
negers gelyncht, dat is: zonder vorm van proces opgehangen.
Terwijl in de eerstgenoemde staten de zwarten de meerder
heid hebben, zijn in laatstgenoemde de kleurlingen in de
minderheid. Te Coushatte in Louisiana werden 6 negers
gelyncht; te Lancaster en Monterey in Kentuckey, te
Ridge Springs in Zuid-Carolina had hetzelfde plaats; te
Georgetown in Zuid-Carolina bestrijden de zwarten elkander.
De vroegere slavenhouders vereenigen zich in ligues, om
zich tegen de negers te verweeren; de krachtige intellec-
tueele aristocratie, door werkzaamheid en bekwaamheid een
sieraad der Unie, stelt zich te weer. De president is ten
slotte tusschen beiden moeten treden. De strijd zal echter
niet vermeden kunnen worden en dreigt in de gevolgen
nog vreeselijker te zullen zijn dan die van 1860. De haat
is te groot en wordt door de onbeschaamde aanmatiging
der negers en de wanhoop der blanken tot het uiterste
opgevoerd. De dagelijksche vernedering door den dommen,
slecht ontwikkelden kleurling is niet te dragen. Om 't
gezag te handhaven, bezit de Unie geen talrijk leger.
Trouwens, de toestand is nu anders geworden. De slavernij
is afgeschaft, maar de voorstanders van die afschaffing zullen
daarom niet willen, dat het aristocratische blanke ras aan
't zwarte worde opgeofferd, 't Noorden, dat om politieke
redenen de onderdrukking van 't Zuiden wil, zou zeker nu
geen moreelen steun vinden in een oorlog, waarin de
beschaving tegenover onkunde en ruwheid zou staan. (U.D.)
Onlangs werd in 't politieblad berigt verzocht omtrent
de verblijfplaats van V. D., tooneeldirecteur. Thans vindt
men onder de vonnissen, door de arrondisseraents-regtbank
te Deventer uitgesproken, in de Dev. Crt. 't volgende
V. D., tooneeldirecteur, wonende te Antwerpen, schuldig
verklaard aan het in het openbaar toevoegen van smaad
woorden, welke geenerlei telastlegging van eene bepaalde
en omschrevene daad, maar van eene aangeduide ondeugd
behelzen en veroordeeld tot betaling van eene geldboete van
f 3 en subsidiaire gevangenisstraf van één dag.
Aan velen is het bekend, dat in den avond van den 8
Junij jl. een standje heeft plaats gehad bij de schouwburg
tent, destijds staande aan den Brink. De taxateur B. fi.
de Leeuw te Deventer verscheen toen aan die tent met den
deurwaarder van der Saag en haalde eenige meubelen,
stoelen enz. aan de achterzijde er uit. Daar kwam een
oploop en al spoedig werd er gezegd„Die D. (de tooneel
directeur) betaalt niet!" D. hierbij tegenwoordig riep
daarop uit, dat dit zoo niet was en om dit te bewijzen
voegde hij er bij, tot de Leeuw en het volk bij de tent zich
wendende: „Gij zijt een afzetter, dat is bij mij een dief;
dit verklaar ik ten aanhoore van het gansche Deventer
publiek!" Deze beleediging had eene aanklagt ten gevolge
en zoo werd V. D. voor de regtbank gedaagd. De beklaagde
was niet verschenen. Ter teregtzitting verklaarde de Leeuw,
dat voor de voorstellingen van het tooneelgezelschap
gedurende de kermis eenige meubelen bij hem waren gehuurd
voor de som van f 8, later had men nog andere gehaald,
waarvoor afzonderlijk moest worden betaald. In den
namiddag van den 8 Junij jl. had hij eene rekening van
f 14 aan het bureau van de tent gepresenteerd en die had
men als niet accoord geweigerd te betalen. Daardoor had
hij zich genoodzaakt gezien nog denzelfden avond door den
deurwaarder zijn goed te laten weghalen. Dat de Leeuw
dit deed onder de tooneelvoorstelling, heeft bij de regtbank
gegolden als eene verzachtende omstandigheid bij het bepalen
van de straf.
Te Nijmegen wordt het vleesch aan het garnizoen
geleverd voor 48 ct. per kilogram.
Te Woensel bij Eindhoven wordt het beste rundvleesch
bij den slagter David Hartog verkocht voor 25 cent het
halve kilogram.
Jl. Vrijdag avond omstreeks 9 uur is een 21jarig
jongeling uit Leeuwarden, op den straatweg naar Heeren
veen, tusschen de Huizumerlaan en het eerste tolhuis,
door een paar hem onbekende manspersonen aangevallen,
die hem een doek in, den mond stopten, nederwierpen
en op de borst trapten en daarna van zijn zilveren horologe
en eene som van f 33.50 beroofden. De jongeling was in
bewusteloozen toestand geraakt en bleef zoo langer dan een
uur aan de zijde van den weg liggen, totdat hij door een
voorbijgaand ingezetene van Huizum werd opgemerkt, die
bijstand uit het dorp haalde, daar de jongeling geen teeken
van leven gaf. Nadat de doek uit den mond was genomen,
kwam hij eenigszins bij; hij werd ten huize zijner reeds
zeer ongeruste ouders gebragt, waar geneeskundige hulp
hem verder langzamerhand tot bezinning deed komen.
Den volgenden dag echter moest hij nog het bed houden.
De justitie doet onderzoek.
In Frankrijk heerscht zoo goed als hier ontevredenheid
over de hooge brood- en vleeschprijzen.
Men zoekt echter daartegen bescherming in een gevaarlijk
middelhet publiek wil, dat de oude officiële zettingen weer
zullen worden ingevoerd en inderdaad is men daartoe op
sommige plaatsen overgegaan. De heer Leroy-Beaulieu,
een bekend staathuishoudkundige, bestrijdt nu in het Journal
des Débats deze volksdwaling en zegt daarbij een en ander,
dat ook hier, waar insgelijks de brood- en vleeschprijzen
een „kwestie van den dag" zijn, verdient gelezen te worden.
De bakkers en slagers hebben, zegt hij, misbruik gemaakt
van het geduld en de ligtgeloovigheid van het publiek. Al
daalden de prijzen van het graan en het vleesch de
verkoopers dezer artikelen namen den schijn aan, alsof ze
het niet bemerkten. Met veel moeite waren ze te bewegen
tot eene onvoldoende prijsvermindering, zoodat het verschil
in prijs tusschen grondstof en detail-verkoop te groot bleef.
Toen het klagen en murmereren niet hielp, wendden de
Franschen zich tot den Staat en riepen om 't hardst:
„Bescherm ons!" en teregt kon de staat antwoorden: „Gij
zijt meerderjarig, meester van uw doen en laten; gij staat
niet onder curatele; bescherm u zeiven!"
't Moet erkend worden, dat vooral het vleesch sedert
zestig jaren, en met name sedert de jongste vijf-en-twintig
jaren een prijsverhooging heeft ondergaan, die niet alleen
drukkend is op den huidigen dag, maar zorg baart voor de
toekomst. Een statisticus, de heer de Foville, heeft over de
prijsveranderingen in Frankrijk gedurende de negentiende
eeuw, nasporingen gedaan, die de bekrooning door het
instituut werden waardig gekeurd. Hieruit blijkt, dat het
ossenvleesch (ongeslagt) van 1810 tot 1815 eene marktwaarde
had van 1 fr. 6 centimes, van 1831 tot 1835 96 centimes,
van 1850 tot 1853 van 91 centimes. Daarna begint de
rijzing. In 1860 bedraagt de waarde 1 fr. 25 cs., in 1870
1 fr. 40 cs., in 1873 1 fr. 79 cs. Alzoo is de prijs van
het ongeslagt ossenvleesch sedert 1850 bijna verdubbeld;
die van het kalfsvleesch liep van 1 fr. 14 cs. in 1853 tot
1 fr. 83 cs. in 1873; die van het schapenvleesch van 1 fr.
8 cs. tot 1 fr. 85 cs., en die van het varkensvleesch van
1 fr. 15 cs. tot 1 fr. 35 cs.
Dit is nu de loop der prijzen van het levend vee, maar
het verloop der winkelprijzen is veel grooter. Vroeger was
te Parijs het verschil van den markt- en den detailprijs
slechts 25 of 20 cs.tien jaren geleden schatte men het
op 30 cs. thans is het veel grooter. Dit spruit uit twee
oorzaken voort: het streven van de slagterijen in groote
steden is om eene elegante industrie te worden. Zij hebben
hare algemeene onkosten buitensporig opgedreven; boven
dien behooren de slagterijen tot die takken van industrie,
waarover belanghebbenden moeijelijk contróle kunnen oefenen.
De bakkers verkeeren ten deele in dezelfde omstandig
heden. De prijs van het graan is in de jongste halve eeuw
geenszins zoo gestegen als die van het vee. Van 1860 tot
1870 was de gemiddelde prijs van het graan 21 fr. 49 cs.
de hectoliter dat is van 10 tot 15 pet. hooger dan in
de drie tienjarige tijdvakken, die van 1820 verliepen. De
grondstof voor het brood onderging dus in den loop dezer
eeuw eene matige verhooging. Intusschen klaagt het
publiek, dat de prijzen van het brood geenszins in verhouding
staan tot de fluctuatiën der marktprijzen. Die klagten zijn
dikwijls gegrond, maar men bezigt verkeerde middelen om
de reden tot klagen weg te nemen....
Gaarne zouden we zien, zegt de Beaulieu, dat zich eenige
coöperatieve vereenigingen vormden om het verschil tus
schen de winkelprijzen van het vleesch en brood en van
de grondstoffen kleiner en redelijker te maken dan het tot nu
toe is. In andere landen heeft dit stelsel en juist voor den
verkoop van levensmiddelen van algemeen verbruik uit
stekende resultaten gegeven 't is een wettig middel om
het vleesch en brood tot de laagst mogelijke prijzen te
koopen. Alle verbruikers hebben er een persoonlijk belang
bij, dat de slagterijen en broodbakkerijen zoo spaarzaam
mogelijk beheerd worden. Groote kapitalen zijn er niet
noodig, het werk is niet zamengesteld, slechts weinig arbeiders
zijn er noodig. Wel is het moeijelijk het oog des meesters
te vervangen, maar dit is toch geen onoverkomelijk bezwaar.
Wij willen geenszins den detailhandel zijn bestaan ontnemen,
we wenschen slechts, dat hij redelijker zal zijn in zijne
eischen. 't Zou dwaasheid wezen de slagers en bakkers te
willen afschaffen, maar indien men er in slaagde in een
zeker aantal steden eenige coöperatieve slagterijen en brood
bakkerijen op te rigten, dan zou men invloed oefenen op
de detailprijzen van het vleesch en brood in geheel Frankrijk
Voordat men dus op eene „officiële zetting" aandringt, zegt
de Beaulieu ten slotte, moet men trachten het regime
der slagers en bakkers te wijzigen. Voordat men de
autoriteit in den arm neemt, moet men er op bedacht zijn
om het „helpt u zeiven" in praktijk te brengen.
Ook te Ottakring, bij Weenen, heeft men zich een zeer
eigenaardige grap veroorloofd, door eene tentoonstelling
van neuzen te houden, waarvan de gelukkige eigenaren,
uren ver in den omtrek voor den wedstrijd waren opgekomen.
Men had de keuze tusschen tachtig van de merkwaardigste
exemplaren. Slechts drie neuzen werden door den jury
een prijs waardig gekeurd. De eerste prijs behaalde een
Weener, die een violetblaauwen voorgevel van bedenkelijke
afmetingen te zijner beschikking heeft. De eerste premie
werd toegekend aan een waschvrouw uit Wahring. De
beschrijving van haar neus wordt echter zeer bescheiden
verzwegen; evenmin verneemt men iets van den derden
laureaat, den neus van een barbier uit Ottakring, wiens
voorgebergte als derde overwinnaar het strijdperk verliet.
Tot hulponderwijzer aan de school voor lager en meer uitgebreid
lager onderwijs te Noordschermer, gem. Oterleek, is benoemd de
heer H. D. Oostendorp, van Haringkarspel.
De luits. ter zee 2de kl. H. Bernelot Moens, W. J. P. van
van Waning en J. Dalen en de off. van adm. 2de kl. F. Bamberg,
allen laatst behoord hebbende tot het escader in O.-Indië en van
daar in Nederland teruggekomen eerstgen. den 20 en de overigen
den 21 dezer, zijn met die tijdstippen op non-activiteit gesteld.
Oost-Indië. Verleend een tweejarig verlof naar Nederland,
wegens 12 jaren onafgebroken dienst, aan den civielen geneesheer
bij het marine-etablissement te Soerabaija A. A. Grondhout, en
benoemd tot eivielen geneesheer aldaar E. M. van Lier, thans idem
te Toeban (Rembang).
Tweede Kamer.
Zittting van Zaturdag 26 September. De minister van Financiën
heeft de staatsbegrooting aangeboden. De tekorten van vroegere
diensten 1871 en 1872, waarvoor op buitengewone hulpmiddelen
moest worden gerekend, worden ruimschoots gedekt. De dienst
van 1873, met inbegrip van den spoorwegaanleg en de buitengewone
uitgaven voor oorlog, te zamen ad 8J millioen, levert een overschot
van 7 ton. De dienst van 1874 wordt berekend een overschot
van ruim 1 millioen te zullen opleveren, zoodat geen sprake is van
uitgifte van schatkistbiljetten, waartoe tot een bedrag van 6J millioen
magtiging was verleend. In deze berekening zijn de spoorweg
uitgaven begrepen. De middelen voor 1874 zullen vermoedelijk
6 J millioen boven de raming opleveren. De begrooting voor 1875
bedraagt in uitgaaf 110 millioen of circa 10 millioen meer dan die
van 1874. Dit wordt veroorzaakt door velerlei meerdere of hoogere
uitgaven, als bijv. IJ millioen meer voor spoorwegaanleg; 2 millioen
meer vqor marine; circa 5 millioen meer voor oorlog tot uitvoering
der wet voor de voltooijing van het vestingstelsel; 4 ton voor uit
gaven ten gevolge van de herziening der belastbare opbrengst van
gebouwde eigendommenuitbreiding postwezen en telegraphie, te
zamen circa 2J ton; tractements-verhoogingen op onderscheidene
hoofdstukken f 115,000 enz. De middelen zijn matig geraamd op
102f millioen, waaronder eene bijdrage van 4 millioen uit de
voorhanden Indische baten van 1867 tot 1871, ad 29J millioen,
zoodat tot dekking van den post voor spoorwegen magtiging wordt
verstrekt tot uitgifte van schatkistbilletten tot een bedrag van
7J millioen. Men mag echter vertrouwen dat die magtiging ook
gedurende 1875 een doode letter zal blijven, daar 's rijks kassen
bij voortduring zeer ruim zijn voorzien, zegt de minister. Op
ultimo Aug. 1874 was er ruim 41 millioen voorhanden, tegen
33 millioen op hetzelfde tijdstip van het vorig jaar. De minister
denkt aan tijdelijke belegging van een gedeelte van het kasgeld,
en zal weldra een wetsontwerp daaromtrent indienen.
Niettemin acht de minister, met het oog op de steeds toenemende
behoeften en eischen, weldra krachtige pogingen noodig om onze
vaste inkomsten duurzaam te vermeerderen, als noodig zijnde voor
de uitgaven ter uitbreiding van het spoorwegnet, verbetering van
havens, rivieren en kanalen, droogmaking van een deel der Zuiderzee