1874. N°. 118.
32 Jaargang.
Vrijdag 2 October.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
Binnenland.
HELDERSCHE
\IEUWED1EPER COURANT.
i.Wij huldigen het goede."
Venchijit Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.30.
I franco per post - 1.65.
Prijs der Advertentiën Van 14 regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
ÉOten Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië
vla Brindlsi.
Laatste ligiing 's avonds 6 uur.
HELDER en NIEL) WEDIEP, 1 October.
Volgens een bij het Departement van Marine ontvangen
telegram is Zr. Ms. opnemingsvaartuig Hydrograaf, onder
bevel van den luit. ter zee 1ste kl. jhr. T. E. de Brauw,
den 28 Sept. te Batavia aangekomen.
Zr. Ms. schroefstóomschip Palembang is den 30 Sept.
te Póint de Galle aangekomen. Aan boord was alles wel.
De nieuw benoemde kommandant van het Koninklijk
Instituut voor de Marine, de kapt.-luit. ter zee J. W.
Binkes, aanvaardde heden morgen deze betrekking.
Naar wij vernemen is het adres, dat van hier aan
den minister van Binnenlandsche Zaken zal worden opge
zonden, houdende aandrang tot verhooging van 't minimum
dqr onderwijzers-tractementen, reeds met vele handteeke-
ningen verrijkt. Afdrukken er van zullen aan de leden
der bbidé Kamers van; de Staten-Generaal worden
opgezónden,
Z. K. H. Prins Hendrik heeft het initiatief genomen
Vóór hét oprijten vaii een hotel voor reconvalescenten uit
dé gègóéde klasse, té Baarn. 't Hof él zal worden gebouwd
ih dé Torenlaan; de kosten zijn geraamd op f 200,000.
Z. K. H. Prins Frederik is jl, Dingsdag naar Berlijn
vertrokken.
De Locomotief zegt: Met 1 Aug. 74 treedt de ver
ordening in werking, waarbij gelegenheid wordt aangeboden
orti aan alle postkantoren gelden nit Indië naar Nederland
en omgekeerd door middel van de post over te maken.
Verkeerdelijk zijn sommigen van meening, dat men daarbij
een postwissel ontvangt, dien men aan dengene toezendt,
wien men gelden wil remitteeren. Dit is niet het geval.
De gelden worden alleen aan het postkantoor gestort, met
t.) Men had haar verkocht,
eene oorspronkelijke novelle, door AE.
Nog staart de weenende naar de blinkende zonnewerelden als de
dèdr weder geopend wordt en eene bejaarde vrouw, deftig maar
burgerlijk gékleed, binnentreedt. „Komt gij ook al afscheid nemen?"
vraagt de zieke Zoo hopeloos bedroefd, dat de binnentredende
blijkbaar bewogén wordt. „Helaas! bet is zoo, dierbare mees
teres!" zegt zij, „het dejeuner zal spoedig geëindigd zijn, dan moet
mevroüw HóVteriée zicb kleeden voor de reis; dit is het eenige
vrije uur, waarin ik voor hét laatst uwe wenschèn vernemen kan."
Angstig werpt de zieke een blik op de wijzerplaat der pendule en
wênkt dé' oude vrouw to.t zich, d'ie zich eerbiedig op een
stoél bij haar pïdallst. Mijne diérbare Katrijné," begint de dame,
„dit uur is het treurigste mijns levens; mijn eenigst kind en gij,
iniju oude vriendin, gaan mij verlaten, om welligt nimmer weder
te keeren, én toch blijft mij hierin ééne troost, dat namelijk Hor
tense niet alleen mét een vreemden man naar bet vreemde land
gaat; gij zult haar inimers overal en altijd vergezellen, zult haar
tróuw betfaken én zoovéél mogélijk mijne plaats bij haar aanvullen?
Het is eene heilige taak, die ik je opdraag, Katrijne! maar ik weet
dat jé Hortense innig bemint, wij noemden baar vroeger „ons
kind;" ach wee! wee! d'at zij geen kind meer is, dat zij eene
gehntfde vrouw is, die verre weg zal trekken, voor wié de ouder
lijke tfoUing spoedig niets ïnéer als eene herinnering zal zijn."
Door droefheid oVe'rstélpt valt mevrouw Waller in hare kussens
térug én snikt zoo' hartstogtelijk, zoo hevig, dat Katrijne zeer on-
gernét begint te worden óVeif de gevolgen, welke deze onbeteugelde
uitbarsting kan na zïéh' slep'ènzij stélt dan ook alle pogingen in
het werk om de kranke tot bedaren te brengen en eindelijk gelakt
haar dit in zoovér, dat mevrouw Waller Wéder overeind kómt en
ihoétfel nog schreijende, eventfel in staat is verder te spreken.
„Mijn arm kind heeft ziéh, Vrees ik, door eerzucht en rijkdom
laten verblinden," zégt zij hu, „mijn haTt beeft voor haar verder
leven. God weet' hoe iniiig ik haar gesmeekt heb deze verbindtenis
té verbreken eer het te laat was; vergeefs, zij is haar eigen weg
gegaan met dien ónvérzettelijken wil, dien ik maar al te veel
gevoed héb; maar zij is toch ook zèer verandètd in korten tijd,
ik herkende haar bijna niet na mijne ziekte. Zij was altijd stil en
ernstig, doch nu bezit haar gelaat eene strakheid, die mij' doet
schrikken; wat kan daar de reden van zijn?" „Zoii hier het
noodlot niet in het spel wezen, mevrouW waagt Katrijne zeer
zacht op te merken. „Hét noodlot! welk noodlot, Katrijne?"
vraagt Hortense'S moeder gejaagd. De oude vrouw néémt een
gëhéimzinnig voorkomèn aan, kijkt schuw in het rond, alsóf zij
beVrëesd is dat de muren hhre woorden zullen beluisteren en over
brengen, en lispt eindelijk „Hortense heeft goudkleurige lókken."
„Wees tóch niet bijgeloovig, Katrijne!" zégt de móeder, zelve
niet vrij van vrees, „mijn kind zal daardoor niet ongelukkig
zijn," „En toch zijn alle vrouwen met goudkleurig haar
in deze fariijilie ongelukkig geweest," houdt Katrijne eenigzins
ijverig vol; „mijne ihóéder heeft mij daar alles van verteld;
zij had het weder van de voédster, die vóbr haar geweest was.
Clara Waller was nu wel drie eenWen geleden de eerste, welke
haren van die kleur had; zij- viel van haar paard en brak den
duidelijke opgave van naam, voorletters en woonplaats van
dengene, aan wien men verlangt dat de uitbetaling in
Nederland plaats vinde, en de depositant ontvangt daarvoor
een reiju, dat hij bewaart. De postadministratie te Batavia
zendt met elke Engelsche en Fransche mail eene lijst der
gedane stortingen aan de postadministratie in Nederland,
en deze doet den geadresseerden postwissels toekomen,
die door de kantoren in Nederland worden gehonoreerd.
Bij deze regeling is bepaald, dat niemand meer dan f 150
aan denzelfden persoon mag overmaken, en dat hij het niet
dan na verloop van acht dagen kan herhalen. Men betaalt
een regt van een procent, met een minimum van 10 cent.
De gepensioneerde kapt. van Daalen, in Oost-Indie,
heeft eene betrekking van boekhouder gekregen op de
suikerfabiek van Soeko Dono.
Te Tiel zijn jl. Dingsdag Ier verkiezing van een lid
der Tweede Kamer uitgebragt 2275 stemmen, van onwaarde
15. Gekozen is de heer van Rappard met 1238 stemmen.
De heer Dijckmeester erlangde 1022 stemmen.
Te Leeuwarden zijn jl. Dingsdag ter verkiezing van een
lid der Tweede Kamer uitgebragt 1624 stemmen; van
onwaarde 15. Gekozen is de heer de Roo van Alderwerelt,
met 1000 stemmen. De heer de Bordes erlangde 369.
Prof. Vissering kreeg 112 en de heer Panhuys 40 stemmen.
In de week van 20 tot 26 Sept. kwamen in Noord
holland twee gevallen van longziekte onder het vee voor
en wel bij een veehouder te Bergen; te Purmerende werd
een, paard, lijdende aan kwaden droes, afgemaakt.
- Het bouwen van een post- en telegraafkantoor aan
den Burg te Texel is aangenomen door den heer Rens
Daalder, timmerman aldaar, voor f 7567.
Van wege de vereeniging voor volksvermaken te Hoorn
zal den 7 Oct. eene harddraverij gehouden worden, waar
voor een prijs van f 200 en premiën f 75 en 25 uitgeloofd zijn.
De heer T. Knuivers, te Enkhuizen, vierde jl. Maandag
het feest van zijn 50jarige onderwijzersloopbaan, welke hij
gedurende 38 jaren in die plaats vervulde. De dag was voor
den jubilaris treffend en verblijdend door de talrijke blijken van
sympathie en de fraaije geschenken, hem door autoriteiten en
tieren nekdat was de eerste slag van het noodlot. Helena Waller,
vele jaren daarna, droeg ook goudkleurige lokken: zij verbrandde."
Katrijne was te zeer aan het genot van akeligheden te vertellen
dat voor sommige menschen een groot genot is overgegeven,
om te bemerken hoe gejaagd de zieke werd onder het luisteren
naar hare woorden; zij vervolgde dus: „Hermine Waller, ook weder
vele jaren later, werd toen haar huis instortte dood onder het puin
vandaan gehaald, en het merkwaardigste bij al deze gevallen is,
dat geen eene diér vrouwen ouder dan vier-en-twintig jaren werd;
allen stierven voor zij hun zes-en-twintigsle jaar intraden. Lang,
lang na Hermine kwam er weder een goudgelókte, de schoone
Agatha; zij werd op haar vier-en-twintigsten verjaardag dood voor
haren spiegel gevonden. Nu, mevrouw, heb ik geen gelijk als ik
zeg, dat het goudkleurige haar in deze familie ongelukkig is?"
Mevrouw Waller beeft van ontroering, doch zij wil niet toonén,
hoezeer het bijgeloof haar beheerscht en blijft zwijgende wijzer
der pendule gaat onverbiddelijk voort. Nu Katrijne eenmaal haar
hart heeft uitgestort, wordt zij weder den zwakken toestand dei-
zieke gedachtig en zegt: „Maar we zullen deze zaak niet verder
onderzoeken; als ge nog iets op het hart hebt, mevrouw! zeg het
mij dan, want de tijd dringt." „Wat zal ik anders doen dan
herhalen, Katrijne! wat ik reeds zoo dikwijls gezegd heb, om toch
goed op mijn trotsch lief kind te passen, om haar te bewaken, te
verzorgen en, luister Katrijne..." hier wordt de zachte stem nog
zachter, ...wanneer de pas geknoopte band haar hinderen of knellen
mogt, verbreek dan hare boeijen en breng haar weder terug in het
ouderlijk huis, want zij mag niet ongelukkig zijn, zij, mijn oog
appel, mijn liefste leven." Katrijne belooft dit te zullen doen,
spreekt nog lang en veel met de treurende, terwijl de wijzer steeds
voortgaat, en na een hartelijk afscheid gaat zij eindelijk heen om
de pas getrouwde voor hare huwelijksreis te kleeden. Mevrouw
Waller ziet weder naar de pendule.
Inmiddels wordt er beneden gedejeuneerdaan het hoofd der
tafel zitten bruidegom en bruid, bij steeds stijf en houterig, zij
even stijf maar elegant; er worden heerlijke vleeschspijzen rond
gediend, en kostelijke geleijen, en geurige taarten, en ijs en hon
derd andere fijne dingen; de champagne stroomt en de feestvie
renden worden geestig. Een oud heer, vriend des bruidegoms,
staat op, neemt het woord en spreekt van huwelijksgeluk en huwe
lijksliefde, van trouw en zachtheid; hij wenscht het bruidspaar beide
eigenschappen in volle mate toe en eindigt met een heildronk op
het gebouw huns huwelijks. Geen der aanzittenden heeft zijne
verwarde rede begrepen, maar allen stemmen met den heildronk
in. Als de bruid echter haar glas aan de purperen lippen zet, tintelt
er iets in hare oogen, dat niets met zachtheid gemeen heeft.
Anderen volgen het voorbeeld van den ouden beer en toasten op
een gelukkig, langdurig huwelijk; geen enkele maal verspreidt zich
een blos op het leliewit gelaat der jonge vrouw, zij blijft zoo kalm
en bedaard alsof het feest haar niets aangaat, hare schitterende
oogen staren regt voor zich uit, of blikken tartend in het rond,
maar de linkerhand onder tafel verplukt het prachtige bruidsbonquet
al meer en meer, tot er van de vernielde bloemen niets dan de
steeltjes zijn overgebleven. Zeer hoffelijk en zeer eerbiedig wendt
baron Eddistone zich nu tot zijne vrouw en meent dat het al laat,
dat het tijd van vertrekken is en de reis is langdurig.
particulieren geschonken. De regering en de Maatschappij tot
Nut van 't Algemeen schonken den verdienstelijken onder
wijzer medailles.
Jl. Dingsdag werd aan het station van den Ooster
spoorweg te Amsterdam een ter verzending aangeboden
pakket, ter waarde van 2000 gulden, vermist. Door den
stationschef, bijgestaan door de politie, is het spoedig
teruggevonden bij een arbeider, die het tusschen zijn goed
verborgen had. De man is in verzekerde bewaring genomen.
De aangekondigde opstijging te Amsterdam door den
heer Eugèue Godard met den luchtballon „1'Union des
peuples" heeft gisteren wegens minder gunstig weder niet
plaats gehad, maar is uitgesteld tot Zaturdag a. s.
Het Hbld. deelt mede dat dezer dagen te Amsterdam
plotseling een sterfgeval heeft plaats gehad, zeer vermoedelijk
tengevolge van het gebruik van garnalen, welke een dag
te voren waren gekookt. Andere personen, die insgelijks van
die spijs gebruikt hadden, zijn ernstig ongesteld.
Reeds een week geleden hebben wij tegen het gebruik
van garnalen in dit jaargetijde gewaarschuwd. Misschien
zal dit voorbeeld meer uitwerken. (Kl. Crt.)
Gisteren vierde J. H. Polhuys, bode bij het provinciaal
gouvernement van Noordholland, te Haarlem, zijn halve
eeuw-jubilé in die betrekking, die hij onder vijf gouverneurs
of Commissarissen des Konings en acht griffiers der Staten
tot aller genoegen vervulde, terwijl hij de achting aller
ambtenaren verwierf om zijne trouwe en ijverige pligts-
betrachting, voorkomendheid en dienstvaardigheid. Nog
krachtvol en even ijverig, moge hij den zeldzamen gedenkdag
nog vele jaren overleven.
Het Leidscli Dagblad geeft eene beschrijving van het
model van het gedenkteeken van van der Werf, dat eerst
daags zal worden tentoongesteld. Op het voetstuk zal zich
verheffen een beeld van den beroemden burgervader en
het voetstuk voorzien worden van een viertal basreliëfs en
opschriften, bevattende herinneringen uit het beleg en ontzet
der stad, en wel de eedsaflegging van jhr. Jan van der
Does voor burgemeester en secretarissen; het gevecht bij
de Boshuizerschanshet ontzet, en de dankzegging in de
Oogenblikkelijk rijst de jonge statige vrouw van haren zetel en
begeeft zich naar hare kamér om gekleed te worden. Daar gekomen
werpt zij haastig slnijer, bruidskrans, diamanten en satijn van zich,
zonder acht te geven waar de verschillende voorwerpen nedervallen
het is alsof deze kleeding haar hatelijk was. Katrijne, die nu binnen
komt, schudt haar oud hoofd en raapt alles behoedzaam op om het in
de koffers te bergen, die medegenomen moeten worden; inmiddels
hult de jonge vrouw zich in zwart fluweel, want het is April en
het weder, hoewel de zon helder schijnt, is koud en guur. Zij spreekt
geen woord en bok Katrijne waagt het'niet de heerschende stilte
te verbreken. Op eens zegt Hortense, duidelijk en langzaam: Hebt
ge al afscheid van mama genomen, Katrijne? „Ja, mevrouw!
ik hen al dien tijd hij haar geweest." „Ik heb haar oök réfeds
vaarwel gezegd," murmelt Hortense. „Met uw welnemieü, me
vrouw maar uw mama verwacht u nog, geloof ik," waagt Katrijne
aan te merken. „Het is beter, dat ik niet meer bij haar ga,"
meent Hortense onbewegelijk. „Katrijne! je kunt gaan, laat mij
eenige oogenblikken alleen." Katrijne gaat en nu blikt Hortense
in de kamer rond, waar zij als kind heeft gedarteld en als maagd
heeft geweend; met drooge oogen staart zij nu naar al die voor
werpen, maar in hare oogen brandt een smart, te groot om zich in
tranen te uitenachter het marmeren gelaat woelt een lijden, dat
het marmer schijnt te willen breken. Eindelijk staat zij op en
zegt tot zichzelven„Vat moed, Hortense! wees sterk, ban alle
herinneringen van u, behalve die ééne, dat gij het voor haar ge
daan hebt, maar bid of verwacht geen zegen op eene daad, waarbij
gij God schaamteloos tot getuige hebt geroepen. O, vreeselijke
getuige! O! geen toevlugt voor mijn ellendig leed dan mijn trots.
Welaan, hij dien trots zweer ik, ongenaakbaar te zijn voor alles en
iedereenzoo zal ik mij zelve beschermen voor de gevolgen
mijner daad."
Mevrouw Waller staart nog altijd met schreijende oogen naar de
wijzerplaat der pendule, tot hare oogleden zwaarder worden en zij,
wachtende op haar kind, in een doffe sluimering valt. Alles is stil;
de zonnestralen kruipen langzaam over den grond, omhelzen eenige
meubelen en laten hen weder in duister achter, de pendule tikt
eentonig en de wijzer gaat steeds voortbij wijlen klinkt het paarden
getrappel der wachtende dieren voor het huis tot in de kamer der
zieke, maar zij wordt er niet door gewekt, zij sluimert, terwijl haar
eenigst kind haar woning verlaat. Een, twee, drie slaat de pendule, het
rollen van een rijtnig wordt gehoord en nn ontwaakt de moeder,
luistert, schrikt, springt op, doch valt weder neder, terwijl een
stroom van tranen hare oogen nogmaals verduistert. Zonder twijfel
is haar kind vertrokken, heengereisd zonder haar nog eenmaal te
zien; haar deftige echtgenoot treedt in en begint te verhalen
van het dejeuner en van de trouwstatie en van de rijkdommen des
bruidegoms en van zijn hoogen naam; zijn zwakke vrouw luistert
met een mengeling van angst en droefheid, die treurig is om aan
te zien. Hij berispt haar daarover en tracht haar te doen begrijpen
dat Hortense het grootste geluk haars levens is ten deel gevallen;
hij slaagt hier evenwel niet in, maar zij wordt versuft door zijne
redeneringen en sluit de oogen van vermoeidheid. Alleen hoort zij'
nog dat haar schoonzoon verzocht heeft haar zijn eerbiedsbetuigingen te
doen toekomen en daarna verneemt zij niets meer; zij is in den
slaap der afgematheid verzonken.