1874. N°. 120.
Woensdag 7 October.
32 Jaargang.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
BEKE NDMA K I N G.
Binnenland.
HELDERSCfiE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
„Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
'^'Abonnemeiitsprijs per kwartaal1.30.
franco per post - 1.65.
Prijs der Advertentiën Van 14 regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
De BUBGEMEESTEB der gemeente HELDEB maakt aan de
daarbij belanghebbenden bekend, dat de VOLJAABSPATENT-
BLADEN over de dienst 1874/1875 aan de Secretarie der gemeente
te bekomen zijn, van Woensdag 7 tot 15 October 1874, van des
morgens 9 tot 1 uur en des namiddags van 5 tot 7 uur, den
invallenden Zondag uitgezonderd.
Patenten die niet worden afgehaald, worden overeenkomstig de
wet tegen betaling van 10 cents door den Deurwaarder bezorgd.
Helder, De Burgemeester voornoemd,
den 6 October 1874.STAKMAN BOSSE.
HELDER en NIEUWEDIEP, 6 October.
Z. Exc. de minister van Marine Erp Taalman Kip heeft
heden alhier het Koninklijk Instituut voor de Marine
geinspecteerd en een bezoek gebragt aan Zr. Ms. schroef-
stoomschip Curar.ao.
Z. M. de Koning is jl. Zaturdag avond ten 7 ure op
het Loo teruggekeerd.
Blijkens een gisteren bij het Departement van Koloniën
ontvangen telegram van den gouverneur-generaal van Ned.-
Indië, was door den kolonel Pel, militair en civiel bevel
hebber in Atsjin, het navolgende per telegram (dd. 2
dezer), berigt: „Den 28 Sept. jl. zijn de versterkingen
van Langkroek genomen en bezet, waarbij slechts twee
mindere militairen ligt gewond werden, terwijl de vijand, die
verrast werd, vlugtte. De ziektetoestand blijft stationair."
Bedankt voor het beroep naar Amsterdam door ds.
Hogerzeil, pred. te Arnhem.
Tot controleur bij den Hollandschen spoorweg is, in
de plaats van den heer P. C. Beelenkamp, thans hoofd
inspecteur, benoemd de heer H. Mirandolle, laatstelijk
ambtenaar bij de Noórd-Duitsch-Brabantsche Spoorweg
maatschappij.
4.) Men had haar verkocht,
eene oorspronkelijke novelle, door AE.
Het pad, dat naar de woning voerde was vrij gelijk en weldra
brieschten en stampten de paarden voor de deur, die op hetzelfde
oogenblik door een stoet van bedienden geopend werd. Juist toen
Hortense het rijtuig verliet, verdween de maan achter de wolken
en een diepe duisternis viel op het slot. Zij zag dit en beefde,
maar dadelijk gleed weder het masker van koude onverschilligheid
voor haar gelaat, zij hief het hoofd fier in de hoogte en overzag
met een snellen blik de bedienden, mannen en vrouwen, allen oud
en leelijk; was zij de eenige jeugdige in dit sombere huis? Zij
voelde zieli als een kind dat onder grijsaards en heksen verdwaald
ismaar aan den arm van haren statigen echtgenoot trad zij trotsch
voorwaarts en nimmer hadden flambouwen een kalmer gelaat
verlicht dan het hare thans door die walmende lichten beschenen
vertoonde. Zij ging door lange hooge gangen met gebeeldhouwde
muren en hertenkoppen en het wapen de Eddistones op honderderlei
wijze herhaald in grillige vormen en gedaanten. Eindelijk betraden
zij een groote zaal van eikenhout, dat door den tijd donkerbruin
geworden een allersomberst voorkomen bezat, balken, kroonlijsten,
kasten, alles van eikenbout, prachtig uitgewerkt, maar doodsch en
koud. Er stond een groote tafel in het midden, waarboven een
kroon met verscheidene lichten hing, die echter de schemering niet
uit de hoeken konden verdrijven; op de tafel stonden zilver en
kristal en eenige koude spijzen en groote vakken waren ledig
gelaten voor de warme geregten, die nog gebragt moesten worden.
Stoelen met houten ruggen, hoog en stijf als hun bezitter, stonden
als onbewegelijke schildwachten tegen de wanden, verder waren er
eenige kasten en een paar reusachtige buffetten alles eikenhout;
op den grond geen kleed, geen tapijt, eikenhout; waarlijk, het was
tergend baron Eddistone te hooren zeggenDit is de eikenhouten
zaal waar gedineerd wordt." Hortense boog, meestal was dit haar
zwijgend antwoord. Nu verschenen twee oude dienaars en vroegen
of het souper kon gebragt worden. De jeugdige gemalin ontdeed zich
van haren fluweelen mantel en hoed. Katrijne trad binnen, zag even
met een smadelijken knorrigen blik in liet rond en nam de fluweelen
voorwerpen aan, om ze op de kattier der barones te brengen.
De jonge vrouw sprak geen woord en zette zich aan tafel, haar
gemaal deed eveneens en de bedienden bragten de geregten op;
twee plaatsten zich achter de stoelen hunner meester en meesteres,
terwijl de anderen dienden. Hortense verwonderde zich over niets,
zij at weinig van de krachtige vleeschspijzen, nam een stukje fijn
Wit brood en doopte dat in haar glas wijn, hierna gebruikte zij
niets meer en bleef met de armen los over elkander geslagen stil
zitten. Haar gemaal deed den maaltijd eer aan, eindelijk evenwel
stond bij op en het souper was afgeloopen.
Hij bragt haar nu door een doolhof van gangen, waarbij twee
bedienden hen met lichten voorgingen naar hare vertrekken, toonde
haar de uitgestrektheid dezer ruimte door even met de hand naar
de verschillende deuren te wuiven, die op den gang uitkwamen en
zeide: „Dit zijn uwe aparteraenten, mevrouw, gij kunt vrij over
alle vertrekken beschikken." Weder boog zij tot eenig antwoord,
bij nam' hare hand, kuste die, wenschte haar goeden nacht en ging
statig heen.
Zij verdween in hare vertrekken. Daar gekomen was de eerste
wie zij zag Katrijne. De oude vrouw wierp een bespiedenden blik
op het gelaat barer meesteres, toen zeide zij snel„Ge zijt zeker
doodaf, mevrouw." „Ja, ik voel mij vermoeid, maar ook gij
De geneeskundige raad voor Noordholland heeft in
zijne dezer dagen gehouden vergadering een plan vastgesteld
en ter uitvoering in handen gegeven van een klein aantal
invloedrijke personen tot het oprigten van een herstellingsoord
in het Gooi. De Trompenberg is als plaats daarvoor uit
gekozen. De eigenaar daarvan heeft zich tot verkoop bereid
verklaard.
Verder is het plan voorgesteld voor eene vereeniging,
hoofdzakelijk uit leeken bestaande, wier doel genoegzaam
blijkt uit den naam: „Noordhollandsche vereeniging tot
afwering van epidemische ziekten en tot hulpbetoon tijdens
epidemiën." Bij het van elders in aantogt zijn van zich
wijd verbreidende ziekten, bijv. cholera, zullen in brochures
populaire raadgevingen verspreid worden bij meer algemeen
voorkomende epidemiën, als: roodvonk, mazelen en keelziekte,
zullen raadgevingen in den vorm van strooibilletten ver
spreid worden.
Dezer dagen werd te Noordscharwoude in vereeniging
met het naburige Groethuizen een adres opgezonden aan
den minister van Financiën, ten einde een betere regeling
van het postwezen te verzoeken. Al liggen beide dorpen
slechts een half uur van elkander, een brief van de eene
naar de andere plaats gezonden, heeft toch ruim 20 uren
noodig om zijne bestemming te bereiken, terwijl eveneens
de correspondentie met andere plaatsen bij de tegenwoordige
inrigting vaak een slakkegang gaat.
Moge de billijke klagt, daarover uitgebragt, een gunstig
onthaal vinden.
De Schoolbond te Winkel hield jl. Zondag hare
gewone jaarlijksche prijsuitdeeling. Van de 252 school
gaande kinderen hadden 102 geene enkele maal en 45
slechts een- en tweemalen verzuimd. Er werden 181
prijzen uitgereikt. Na de prijsuitdeeling werden de kinderen
in de kolfbaan van den heer A. Meleswaard ruim onthaald
op krentenbrood, koek en wijn met water, terwijl het bestuur
Katrijne zult dit niet weinig wezen, ga naar je kamer, ik kan mij
zelve wel ontkleeden." „Daar twijfel ik niet aan, mevrouw,
doch ik wilde u liever helpen; want ik vrees dat ge niet spoedig
te bed zijt, wanneer ik u alleen laat," waagde Katrijne op te
merken, terwijl zij hare sehoone gebiedster, die voor den toiletspiegel
hare sieraden afdeed, van ter zijde aanzag. Hortense keerde zich
statig om. „Waarom?" vroeg zij bedaard. Katrijne werd
verlegen. „Er is zooveel om over te mijmeren," zeide zij zacht.
Hortense zag haar onbewegelijk in het goedige gelaat. „Luister
eens Katrijne, ik voel mij genoopt je één ding te zeggen, 't is
beter nu, dan later, ik wil vrij in mijne handelingen zijn, vrij,
van alle opzigt ontslagen, heb je mij begrepen?" Katrijne maakte
een verlegeue buiging terwijl zij zeide „Goeden nacht mevrouw,"
en verliet de kamer, doch buiten gekomen mompelde zij„En op
deze dame moet ik passen, voor deze trotsche vrouw moet ik zorg
dragen, volgens den wensch haver moeder, nu, daar zal wel niet
veel van komen, want zij begint al dadelijk met mij dit half
onmogelijk te maken. En toch is zij mijne Hortense, haar fierheid
staat haar zoo goed, zij is eener Koningin gelijk; arme Koningin!
in deze wildernis, op dit oude nest opgesloten! Wat kan haar
toch tot dit huwelijk bewogen hebben? Ik had altijd gemeend, dat
zij rijkdom en titels verachtte, dat zij haar hart aan dien knappen
doctorszoon had geschonken, maar jawel, alles schijn, hij is weg,
en zij vergeet hem, arme jongen! Zij trouwt met een ouden
brombeer en gaat naar een kasteel, dat op een fatsoenlijke verblijf
plaats voor spoken gelijkt, met de hemel vergeve mij niets
dan oude mannen en vrouwen om zich mede te vervrolijken; ik
ben benieuwd hoe spoedig zij een oud besje zal worden, doelt het
is het goudkleurige haar, het goudkleurige haar!" en al hoofd
schuddende ging Katrijne naar haar eigen vertrekje, dat op dezelfde
verdieping digt bij de kamer harer meesteres gelegen was en sliep
spoedig den slaap der regtvaardige.
Zoodra Katrijne haar verlaten had nam Hortense een lamp en
ging hare vertrekken door; er waren er verscheidenen, allen met
een zonderlinge tegenstrijdigheid gemeubeld. Hier zag men een
laag zwart fluweel stoeltje uit den tijd van Lodewijk den vijftienden,
daar een fonkelnieuwe causeuse, zoo even uit Parijs gearriveerd;
hier stak een grimmige léeuwenklaauw van onder een zware oude
tafel uit, daar stond een klein, ligt, teer bloementafeltje, dat op
een ranken stengel zweefdegroote grijze schoorsteenen, zoo hoog,
dat men er naauwelijks bij kon, droegen schatten van Japausch
porselein en Veuetiaauseh glaswerk, in het midden waarvan een
nieuwerwetsche pendule prijkte; bronzen beelden, door den een of
andere oudheidkundige in de familie bijeenverzameld, stonden met
poppetjes van biscuit uit later tijd op een console van ebbenhout
met ivoor en goud versierd; kastjes naar den nieuwsten smaak,
waren beladen met allerlei voorwerpen, zoo wild en verward door-
eengemengd, dat het wel scheen of ieder tijdperk zijne eigenaardig
heden daar gebragt had. Al verder zette zij haren togt voort door
die hooge eenzame kamers met hunne gebloemde vloerkleeden en
zware gordijnende wanden waren met fluweel en satijn behangen
en zonderling staken eenige nieuwmodische schilderijen hierbij af.
Over het geheel heerschte er een vijandelijke stemming tusschen
het oude en liet nieuwe, overal zoo vreemd gepaard. De bronzen
beelden zagen met verachting naar de beeldjes van biscuit; de
driehonderdjarige leeuwenklaauvv scheen wel lust te hebben het
zwevende bloementafeltje den nekslag toe te brengen; de pendules
prijkten eenzaam te midden der Venetiaausche glazen enJapansehe
voorwerpen en Saksisch porselein; de console was in gruwelijken
eene poppenkast had aangenomen om de kinderen verder
een paar genoegelijke uren te verschaffen.
De kiesvereeniging „Burgerpligt" te Hoorn heeft,
met 94 van de 100 uitgebragte stemmeD, tot candidaat
voor het lidmaatschap der Tweede Kamer gesteld den heer
I. D. Fransen van de Putte, oud-minister van Koloniën.
De correctionele kamer der arrondissements-regtbank
te Amsterdam heeft in de vorige week een vonnis gewezen,
dat voorzeker door alle weidenkenden met genoegen zal
worden vernomen. Tegen zekeren A. B. Monnée, vroeger
looijer, thans werkman aan de stoomhoutzagerij op den
Overtoom, was proces-verbaal opgemaakt wegens de volgende
feiten. Hij behoorde over de baldadigen, die, bij den bekenden
brand in de Lange Leidschedwarsstraat, zijn gaan staan op
de slang van een der spuiten, met het kennelijk doel om
het blusschen te beletten.
Deze handeling geschiedde gelijk de voorzitter der
regtbank opmerkte uit kwaadaardigheid tegen de nieuwe
brandweer. Een trompetter trachtte hem te verwijderen,
maar bekwam alstoen van den beklaagde een slag in het
aangezigt. Voorts verzette hij zich tegen de politie, die
er eindelijk in slaagde hem een bordje af te nemen, het
welk bij de oude brandweer had dienst gedaan en dat de
beklaagde bij wijze van oproervaan voor zich uit scheen
te houden. Volgens verklaring van getuigen had hij wel
degelijk tot de oude brandweer behoord. Hij zelf ontkende
dit en beweerde slechts nu en dan, o. a. nog bij den brand
der Amsterdamsche suikerraffinaderij in de Groote Bicker-
straat, als vrijwilliger dienst te hebben gedaan. Hij gaf op
dat hij zich niets herinnerde van het hem ten laste gelegde,
daar hij dien avond uit een wijnhuis was gekomen. Hij
werd, overeenkomstig den eisch van het openbaar ministerie,
tot een cellulaire gevangenisstraf van 2 maanden en betaling
eener geldboete van f 8 veroordeeld. (Amst. Crt.)
De inschrijving der leening voor de stad Amsterdam
opstand tegen een bevallig boekenkastje en zoo scheen alles te
strijden en elkander te verachten. Hortense zelve was eene mede-
strijderes, zooals daar hare vorstelijke gestalte en gebiedend hoofd
in de groote ouderwetsche rnet gouden vruchten en bladen en
arabesken versierde spiegels zich afteekenden.
Toen de jonge vrouw al hare vertrekken had bezigtigd, ging zij
weder naar de kleedkamer, wierp haastig hare kleederen van zich,
trok het nachtgewaad aan, dat Katrijnes zorg voor haar had gereed
gelegd en strekte zich in hare slaapkamer in een ouderwetsch
ledikant met gebeeldhouwde stijlen en donkergroene gordijnen ter
ruste, maar lang, lang duurde het eer de zwarte oogen zich sloten
en toen dit eindelijk geschiedde geleek zij met haar bleek gelaat en
marmeren voorhoofd op eene sehoone doode, doch een trek van
smart om de fijne lippen getuigde dat haar strijd nog niet gestreden
wasde lichten brandden helder in de kleedkamer, die half open
stond, en de adem van den bergwind voer zuchtend rondom het
gesloten huis.
Den volgenden dag ontwaakte Hortense eerst toen de zon reeds
lang op was, hoewel hare stralen niet te voorschijn kwamen, maar
zich verscholen hielden achter het dikke gordijn van groote, grijze
en staalkleurige wolken, dat den hemel bedekte. Hortense zag
somber naar den bewolkten hemel en rees onverkwikt van hare
legerstede. Katrijne, die bij haar ontwaken aan hare sponde zat,
hielp haar bij het kleeden en vertelde onderwijl waar zij sliep en
dat er een oude huishoudster was, die zich doodelijk ongerust
maakte, dat de jonge barones haar weg zou zenden. „Waarom?"
vroeg Hortense, die stil toeluisterde. „Wel mevrouw, zij denkt,
dat gij de zorg van het huishouden op u zult nemen en dan is
zij niet meer noodig." Hortense glimlachte smadelijk. „Ik zal
mij niet zwaar met het huishouden vermoeijen," zeide zij. Katrijne
vertelde verder, dat zij het geheele kasteel reeds was door geweest
en dat het een ware doolhof was, waarin geen fatsoenlijk Christen-
mensch den weg kon vinden, dat er oude hoeken en gaten waren
tot niets nut en kamers die nimmer gebruikt werden en gangen
waar nooit iemand kwam, en deuren, die nooit geopend werden
en kelders vol water, ,,'t Is hier een leelijke oude rommel, mevrouw,
en ik wenschte dat we maar nooit hier gekomen waren," besloot
Katrijne. Hortense zag kalm op. „Welnu Katrijne, het staat je
vrij weder terug te keeren, ik heb je niet gevraagd mij te ver
gezellen en wil niet dat je door mij een vervelend leven zult
hebben," zeide zij zoo koel, alsof haar hart uit een stuk ijs bestond.
De oude vrouw beefde. „Dat meent ge niet kind," zeide zij, „en
al meendet ge het, dan nog blijf ik hier, ik heb je veel te lief om
je te verlaten, liever met u in een donker hol, waar niets dan
akeligheid te vinden is, dan zonder u in een prachtig paleis, maar
daarom mag iemand nog wel eens aan vroeger denken en zich het
verledene herinneren."
Hortense klemde dc lippen op elkander en eerst na een
poos merkte zij aan „Het is beter volstrekt geene herinnering te
hebben; wat verleden is blijft verleden, wat dood is kan niet weder
levend worden en het is goed dit nimmer te vergeten. Weet je
ook of mijn echtgenoot reeds beneden is?" Katrijne had van de
dienstboden gehoord dat de baron nimmer voor des middags twaalf
ure beneden kwam. Het was nu half twaalf. Hortense gekleed
in een lilakleurig ochtendgewaad met kanten belegd, begaf zich
naar haar salon, waaruit men door groote glazen deuren op een
terras kwam, zij opende de deuren en betrad het ijzeren terras dat
ruim en breed was en met steenen trappen naar beneden op een
bergpad voerde.