Benoemingen, enz. STATEN-GENERAAL. Frankrijk. Engeland. INGEZONDEN. Het is niet genoeg, dat de gevangenis een niet-gnnstigen indruk maakt, zij moet een positief hoogst ongunstigen indruk maken. Zoo niet, dan werkt zij reeds verkeerd. De vrees voor de straf, de zekerheid, dat hij, zoo hij het kwaad doet, wis en zeker gestraft, werkelijk gestraft zal worden, moet den misdadiger terughouden. En waar eene verkeerd geplaatste menschlievendheid die gevangenissen zoo goed mogelijk inrigt, verliest zij het doel uit het oog. De Arnh. Crt. eischt, uit barmhartigheid met de maatschappij, minder barmhartigheid met de misdadigers. Wie na feiten als het bovengenoemde niet inziet, hoe de philantropie om de knapen in de gevangenis zoo menschlievend mogelijk te behandelen er toe leidt, hen tot volleerde misdadigers te vormen en men op deze wijze eene bende gedemorali seerde wezens verkrijgt, tot alle kwaad in staat, zal, naar de Arnh. Crt. meent, wel altijd in zijne ziekelijke philan- thropie blijven volharden. In eqjn zamenkomst van de Dorpsvereeniging „Laren en Lochem" is de aardappelrooijer van Corbett en Peele van Shrewsbury, beproefd. De uitkomsten waren hoogst bevredigend. Dit werktuig, dat in 11 uur het dagwerk van 12 man verrigt, is hier te lande ingevoerd door de firma Landré en Glinderman, te Amsterdam. Als een bijzonderheid mag vermeld worden, dat bij den veehouder Pieter Voorsluis Jz., te Graafland onder Groot-Ammers, een schaap verleden week 2 lammeren heeft geworpen, een ooi en een ram, beide geheel zwart, met een hart voor den kop. Dit is de tweede maal, dat genoemd schaap laat in het najaar geworpen heeft. Men schrijft uit Maastricht, dat de besmettelijke vee ziekte is uitgebroken in de gemeenten Sussen, Sichen en Bolre (Belgisch Limburg) en dat reeds verscheidene stuks vee zijn afgemaakt. Er zijn strenge maatregelen genomen, ten einde de verspreiding te weren. Uit een officiële opgave blijkt thans, dat de Atsjin- oorlog tot dusver reeds 2124 slagtoffers alleen aan gesneu velden en ten gevolge van bekomen wonden, of door ziekte en vermoeijenis overledenen heeft gekost. Volgens opgave van Lloyds zijn van 30 Junij 1873 tot 30 Junij 1874, 49 schepen, beladen met kolen, verbrand en 29 vermist. Volgens de Belgian Times heeft Offenbach in het afgeloopen jaar 80,000 pd. st. ontvangen voor het kopieregt van drie zijner opera's. Kullmann zal zijnen straftijd in het tuchthuis St. George, bij Bayreuth, doorbrengen. De Spaansche admiraal Topete, die door eene beroerte getroffen was, neemt eenigzins in beterschap toe. In het Théatre du Pare te Brussel stak dezer dagen een heer zijn sigaar aan gedurende de voorstelling. Een inspecteur van politie zeide hem, dat dit verboden was en ■wees hem op het bord met de woorden; „men wordt ver zocht niet te rooken." De ander antwoordde, dat dit geen verbod, maar een verzoek was en een verzoek kon worden geweigerd of ingewilligd. Hij verklaarde advokaat te zijn en die stelling voor elke regtbank te willen volhouden. Ten laatste gaf hij toe, omdat, zooals hij zelf erkende, de zaak geen pleidooi en een vonnis waard was. Het Parijsche théatre Porte St. Martin houdt een geheele week „reïiche" voor de generale repetitiën van de „Beis om de wereld in 80 dagen." Dit stuk, ontleend aan het populaire werk van dien naam van Jules Verne, zal het publiek op één avond onder alle hemelsbreedten en in alle mogelijke landen brengen. Men vertrekt van Londen, gaat naar Afrika, vervolgens naar Azië, Amerika, Australië om eindelijk weer naar Europa terug te keeren. Onder de tableaux, die het meest effect zullen maken, noemt men„de grot der slangen," „de vernieling van een stoomboot door het springen van den ketel" en „de aanval op een trein door de Pawnies-Indianen." Er behoort een ballet bij: „de heksendans op Borneo." De „Beis om de wereld" belooft te meer aantrekkelijk te zullen worden, omdat het stuk a grand spectacle met zijn humoristische inkleeding, eenige zeer dramatische toe standen moet bevatten. Met ingang van 1 Jan. 1875 is dr. B. ter Haar, hoogleeraar in de theologische faculteit aan de hoogeschool te Utrecht, emeritus verklaard. De off. van gez. der 2de kl. bij de zeemagt W. H. Visscher van Aalst is met ingang van den 1 dezer bevorderd tot off. van gez. lste kl., met bepaling, dat hij zal rang nemen tussehen de off. van gez. lste kl. J. O. Harthoom en G. Karssen. Tweede Hamer. In de afdeelingen der Kamer is een berekening gemaakt gegrond op de tegenwoordige beursnoteering der Spaansche fondsen en van een groot aantal Amerikaansche spoorweg-valeurs dat het nationaal vermogen, tengevolge van de gestaakte rente-betaling der Spaansche eflecten en de daling der Amerikaansche spoorweg waarden, gedurende het laatste jaar, een verlies heeft geleden van niet minder dan vijfhonderd millioen. Buitenland. Een zeer treurig tooneel had jl. Zondag plaats tijdens de zitti^ van het hof van Justitie te Parijs. Een der meest achtenswaardigste leden van de balie werd plotseling door geestverbijstering getroffen. De zitting werd onmiddelijk opgeheven en de ongelukkige overgegeven aan de zorgen van een geneesheer. Te Parijs is een kassier van een Fransch huis, zekere Tetschmacher, Duitscher van geboorte, op den loop gegaan met 240,000 fr. van zijn patroon. De man, die schijnbaar zeer braaf was, zuinig en oppassend, leefde, als hij niet bij zijn patroon was, onder den naam van baron Adolpho de Tetschmacher met een lorrette in een prachtig hötel in de Champs-Elysées. De lorrette is gearresteerd. Men hoopt hem bij zijn aankomst te Quebec hij is op reis naar Amerika te pakken. In Frankrijk en zijn koloniën leven nog 25,000 oud militairen, die gediend hebbben onder Napoleon I. Die veteranen zijn allen boven de 80 jaar oud. De Daily News bevat een hoofdartikel over eene wonderlijke historie, die feitelijk op het volgende neêrkomt. Onder de passagiers van het stoomschip Queen, op reis van New-York naar Engeland, bevond zich een zekere kapitein Paul Boynton, een duiker van beroep. Deze persoon verzocht den kapitein van de stoomboot, toen het schip ongeveer 300 mijlen van de kust verwijderd was, verlof in zee te springen en naar land te zwemmen. Dit verzoek werd van de hand gewezen. Maar toen de Queen een mijl of zeven van de Iersche kust verwijderd was, werd den heer Boynton verlof gegeven zijn proefneming te wagen. In plaats van te wachten op een kalme zee en prachtig weer, wierp hij zich in zijn reddingtoestel gehuld, overboord, terwijl de zee hol stond en er een storm woei. 't Was omstreeks negen uur in den avond, alzoo was hij onmiddelijk uit het gezigt. Na zeven uren in het water te zijn gebleven en dertig mijlen te hebben afgelegd stuurde Boynton zich naar Skigbereen, waar hij heelhuids landde. Zoo althans luidt het verhaal. De toestel bestaat uit een pak, dat opgeblazen wordt en voorzien is van verschillende afdeelingen, zoodat zelfs een lek weinig of geen kwaad kan. De zwemmer is gewapend met een soort van roeispaan en is in staat zich te sturen. De tijd zal leeren, in hoeverre deze mededeelingen juist zijn. In den nacht van den 27 Oct. is te Winsford, graafschap Chester, de uitgestrekte katoenfabriek van de hh. Haigh and Son afgebrand; tien personen zijn er bij omgekomen. De lijken waren zoo veikoold, dat men ze niet herkennen kon. In de Schotsche stad Greenoch heeft zich een geval voorgedaan, dat den strijders voor de regten der vrouw reden tot verontwaardiging geeft. Het gemeentebestuur besprak de vraag, of de politie het regt had dronken vrouwen, die ze op straat vonden liggen of die over de straat zwierven, in een kruiwagen naar het politiebureel te brengen. Volgens enkele leden was dit ongepast, daar dronken mannen steeds onder de armen genomen worden, en het onwel voegelijk staat eene vrouw met de beenen over een kruiwagen han gende door de stad te kruijen. Er was nog een tweede bezwaar tegen deze wijze van vervoer. Het was vernede rend voor politie-agenten om dronken vrouwen te moeten kruijen. Zoo er geen ander middel was om onmatige wezens te transporteren, dan behoorde de agent steeds volmagt te hebben een kruijer te huren voor het kruijen. Een over dekte handkar werd door een paar leden aanbevolen. Doch hiertegen hadden anderen weder veel in te brengen. Niets was zulk een ernstige waarschuwing tegen de gevolgen van onmatigheid als het zien van een dronken vrouw op een kruiwagen. Zoo een ware vrouw niet afgeschrikt werd door zulk een onteerend schouwspel om te veel te drinken, dan zou niets haar kunnen verhinderen. Wij gelooven intusschen, dat een „ware vrouw" nooit onmatig is, al wenschen wij niets tekort te doen aan het heilige onvervreemdbare „regt„ der vrouw om zich even goed te bedrinken als de man dat doet. (Handelsbl.) Van Greenock wordt onder datum van den 30 Oct. jl. geschreven, dat het drooge dok Soerabaija, 't welk in den jongsten storm zoozeer geleden heeft, naar Paisley zou worden gesleept, om verder opgetuigd en gerepareerd te worden. Kana Sahib en zijne gevangeneming. Yoor eenige dagen reeds meldde een telegram, dat Nana Saliib te Gwalior eindelijk zou zijn gevangen genomen. Wij twijfelen aan de waarheid van dit berigt. Men gelooft zoo gaarne wat men hoopt en de Engelschen hoopten zoozeer dezen vreeselijken man, van wien wij spreken, in handen te krijgen, dat reeds herhaalde malen zijne gevangenneming was gemeld, om even dikwijls weer tegengesproken te worden. Het laatste berigt wordt echter thans officieel bevestigd. Tot groote voldoening van iederen Engelschman, tot voldoening van ieder, die de gruwelen kent door Nana Sahib begaan, is hij werkelijk gevat en zijn proces zal spoedig zijn afgeloopen. Men herinnert zich den opstand van 1857 in Engelsch-Indië. De ontevredenheid der inboorlingen, door fanatisme, door oude overleveringen, die voorspelden, dat de raagt der Engelschen door Clive gegrondvest na honderd jaren zoude ineenstorten, verergerd, brak uit in een vreeselijken opstand, die den 9 Mei te Miroet begonnen, welhaast het geheele schiereiland in vuur en vlam zette en het bloed van duizenden deed stroomen. Overal werden Engelsche officieren en ambtenaren door de opstan delingen op de wreedste wijze vermoord, ter dood gemarteld. Maar te Cawnpore werden de tallooze misdaden overtroffen door gruwelen, waarvoor de verbeelding terugdeinst. Hier maakte Nana Sahib zijn naam voor altijd berucht als die van een monster, wien men nog te gunstig zou behandelen door hem met Nero te vergelijken. Nana Sahib was de aangenomen zoon van den Peischwah van Poemah, die door de Engelschen was afgezet. Hij liet geene poging onbeproefd om den troon van zijnen adoptief vader te verkrijgen, en zond zelfs een gezant naar Londen om de erkenning te ver krijgen. Maar die zending mislukte en van dat oogenblik af aan haatte de Nana Engeland met een onverzoenlijken haat. Echter bleef hij tot het laatst, met al de geslepenheid van den Bengaler, vriendschap huichelen, en deze man, verraderlijk, listig, wraakzuchig en zinnelijk, de slechtste van al die diepbedorven Indische grooteu, wier karakter door Macaulay zoo meesterlijk is geschilderd, werd door de Engelschen als hun vriend beschouwd. Zoo zeer bezat hij het blinde vertrouwen der Engelsche officieren, dat deze van Nana Sahib eene wacht Indische soldaten verzochten tot bescherming der schatkist te Cawnpore. Dit werd onmiddelijk toegestaan, doch naauwelijks waren de Indische troepen aan het muiten geslagen, of Nana Sahib plaatste zich aan hun hoofd en belegerde generaal Wheeler, die zich met een handvol Europesche soldaten en diens vrouwen in gebrekkige verschansingen opgesloten had. Van 7 tot 24 Junij (1857) werden zij geteisterd door het onophoudelijk vuur van een in getal sterkeren vijand, en daarbij door ziekte en kwalen tengevolge van de vermoeijenissen van het kleine garnizoen, bezocht. Op den laatsten dag zond Nana Sahib het aanbod van een veiligheidsgeleide naar Allahabad, op voor waarde dat de verschansingen met al de gelden en voorraad, die zij bevatten, overgegeven zouden worden. Dit aanbod werd aan genomen in vertrouwen op de vervulling daarvan door een man, die nogtans reeds zulke onmiskenbare blijken van het grootste verraad gegeven had. Den 27 Junij verlieten de overgeblevenen van 900 Europeanen en onder welke twee derde vrouwen en kinderen waren, de ver schansingen om zich in booten te begeven, die op de rivier voor hen gereed lagen. Naauwelijks waren de booten gevuld, of er werd van beide oevers der rivier op hen geschoten en de helft der passagiers gedood of gewond. De overigen werden gevangen genomen en naar Cawnpore gevoerd. Aldaar vermoordden de Indiërs dadelijk de mannen en sloten de vrouwen en kinderen op in het gebouw, dat tot hel houden van vergaderingen of gezelschaps-ver- gaderingen gediend had. Het lijden dezer ongelukkigen kan men zich slechts verbeelden, want niet één bleef in leven. Op 15 Julij vernam Nana, dat generaal Havelock Cawnpore naderde en er aan geen ontsnappen te denken viel. Het monster gaf onmiddelijk bevel al de vrouwen en kinderen te vermoorden en zond daartoe vijf beulen, die de weerlooze ongelukkigen met den sabel om het leven bragten. Toen de moord volbragt was, op eenige kinderen na, werden de verminkten in een kuil geworpen, en naar het schijnt zijn de kinderen, hetzij dood of levend, de laatsten geweest. Toen Havelock te Cawnpore kwam, vond hij den vloer der ver gaderzaal bedolven onder bloed, bestrooid met vrouwenkleederen, versierselen en boeken, en den muur gespleten door sabelhouwen, die tevens lange vlechten haar afgesneden hadden. Vreeselijker nog was het gezigt van den kuil, waarin de mishan delde lijken bijeengestapeld waren. „Zoo iets," schreef een officier, „heb ik nooit gezien en hoop ik nooit weer te zien in mijn leven. De ligchamen waren naakt; de ledematen afgehouwen. Ik heb den dood in allerlei gedaanten aanschouwd, in dien kuil kon ik niet zien." „Wie deze gruwelen heeft aanschouwd, kan de woorden genade en barmhartigheid niet in den mond nemen," voegde een ander er bij. De opstandelingen werden dan ook zonder genade gestraft, voor den mond van kanonnen geplaatst en bij honderden „weggeblazen." Nana Sahib heeft tot nu toe aan alle nasporingen weten te ont snappen en nog vreten wij niet, hoe het gelukt i3 hem in handen te krijgen. Maar aan het feit is niet langer te twijfelen. Volgens een telegram uit Bombay aan de Times gezonden, schreef Nana Sahib aan den Maharadjah van Scindia, die zijn verblijf heeft verraden: „Sedert de gebeurtenissen van 1857 was ik een zwerver in ellende. Mijne krachten zijn thans uitgeput. Ik kom tot u om bescherming; gij kunt mij redden of dooden." Deze brief wordt door de Times of India medegedeeld. Het telegram meldt ver volgens, dat Nana en zijn broeder Bala zich voordeden als bedelende geestelijken. Zij werden in het paleis voor den resident gebragt. Een hunner erkende Nana te zijn, doch ontkende eenig deel aan den moord te hebben gehad en beweerde, dat hij zich in de nabij heid van Cawnpore heeft opgehouden gedurende drie maanden na de aankomst van Havelockdat hij zich vervolgens naar Bhotan begeven en zeven jaren in de bamboesbosschen opgehouden heeft. Hij bevond zich nooit in Nepaul, maar bragt een jaar vermomd door in de districten van Gowhatty en Assam, waar generaal Jenkins zich ophield. De gevangene werd gekluisterd naar Morar gezonden en trok aldaar zijne bekentenis in, voorgevende dat zij onder den invloed van „bhang" gedaan was. Mijnheer de Redacteur! In een uwer vorige nommers las ik een ingezonden artikel, waarin gewezen werd op den aanstaanden 25sten verjaardag der opheffing van het onvrij territoir. Den heer X dank zeggende voor zijne herinnering, ben ik zoo vrij, u een plaatsje te verzoeken voor de volgende regelen, waarin ik mijne plaatsgenooten een en ander zal trachten mede te deelen over de zaak, die ter sprake is gébragt. Tot in 1850 was het verboden aan zeeschepen om in onze havens te lossen en te laden. De toenmaals bestaande bepaling schreef dat verbod voor o. a. ten aanzien van plaatsen aan de zeekust tot op 2600 M. afstand. Tengevolge daarvan mogten alhier geene magazijnen gesticht, geene goederen opgeslagen worden; fabrieken en molens mogten zonder speciale vergunning des Konings hier niet tot stand komen. Mede als een gevolg hiervan waren de rijks-ambtenaren gemagtigd tot het doen van onderzoek naar de vermoedelijke aanwezigheid van verboden bergplaatsen, terwijl het bezit van een betrekkelijk zeer geringe hoeveelheid belastbare pro ducten zonder de noodige bewijsstukken, voor 't houden van een magazijn kon gelden. En ofschoon nu ook al deze gemeente tot eene sterkte of vesting was verklaard en de bovenbedoelde bepa lingen dus op haar niet behoorden te drukken, daar zij slechts voor opene plaatsen geldig waren, toch bleef, welligt door Amster- damschen invloed, het verbod van laden en lossen bestaan. Pogingen door 't gemeentebestuur en door particulieren aange wend tot opheffing der verbodsbepalingen bleven langen tijd vruch teloos. Eindelijk, in 1849, verklaarde de regering zich niet onge neigd om aan 't verzoek te voldoen, vooral tengevolge van den aandrang van onzen Alkmaarschen afgevaardigde in de Tweede Kamer, den heer S. A. de Moraaz, daaiin bijgestaan door een ander afge vaardigde, den heer Sloet tot Oldhuis. Een aantal ingezetenen vereenigden zich daarop tot eene Commissie om deze aangelegen heid, zoo zeer belangrijk voor den bloei der gemeente, te bevorderen. Die Commissie bestond uit de navolgende heeren: C. Bakker Bz., president. P. A. Beets S. Braaksma, B. B. de Breuk, Jb. Bakker, Gebrs. Janzen, J. van Herwerden, S. Lastdrager, E. Taylor, E. J. Verweijde, J. Schoon, J. T. Zur Mühlen en mr. N. H. de Lange, secretaris. Een gevolg der verschillende bemoeijingen was, dat bij aan schrijving van den minister van Financiën, van Bosse, van 20 Jan. 1850, deze gemeente tot los- en laadplaats aangewezen en het verbod opgeheven werd. Op de gevolgen dier opheffing behoef ik niet te wijzen. De uitbreiding van de plaats onzer inwoning, haar bloei en de wel vaart harer bewoners, het verkeer van zeil- en stoomschepen, die hier ladingen ontvangen en aanbrengen, dit alles herinnert dage lijks ons aan de weldaden, die sedert 1850 als gevolgen van den toen genomen maatregel zich doen opmerken. Met den heer X ben ik van oordeel, dat de gemeente Helder dus voldoende reden heeft om op eenigerlei wijze den 20 Januarij 1850 te herdenken. Helder, 2 November 1874. D.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1874 | | pagina 2