1874. N°. 141.
Woensdag 25 November.
32 Jaargang.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Binnenland.
HELDERSCHE
EN JVTIEUWEDIEPER COURANT.
,Wij huldigen het goede."
Verschijnt Uinosdag-, Dokdeedag- en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.30.
- 1.65.
1
franco per post
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
Prijs der Advertentiën Van 14 regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië
via Brindisi.
Laatste ligting *3 avonds 6 uur.
HELDER en NIEUWEDIEP, 24 November.
Te midden van de talrijke tooneel-voorstellingen van
onze plaatselijke vereenigingen verschafte ons Zondag avond
eene aangename afwisseling het Concert, door de zang-
vereeniging Cecilia gegeven in het lokaal Musis Sacrum
alhier. Een vijftal stukken werd in de eerste afdeeling
uitgevoerd; in de tweede werd de Cantate ;,Der Oster-
morgen" van Neukomm ten gehoore gebragt. Dit uitgebreid
stuk voor solos en kooren, werd, de algemeene aandacht
getuigde daarvan, op flinke wijze uitgevoerd. De solisten
verwierven zich herhaaldelijk den bijval der zeer talrijke
aanwezigen.
Het laatste detachement koloniale troepen zal dit
jaar den 12 Dec. met de mailboot Prins Hendrik van hier
naar Java vertrekken.
Zr. Ms. schroefstoomschepen Prinses Maria en Cornelis
Dirks, onder bevel van de kapt.-luits. ter zee JB. A.
Josselin de Jong en H. van Goens, zijn den 20 dezer van
Brouwershaven naar zee vertrokken tot het doen van een
oefeningstogt en het bezoeken van de West-Indiën en
eenige havens van Venezuela en Columbia.
H. M. de Koningin is jl. Zaturdag avond, ruim 8 ure,
na eene afwezigheid van ééne maand, van HD. buiten-
landsche reis in de residentie teruggekeerd.
Sedert 1866 zijn op particuliere werven voor rekening
van het departement van Marine gebouwd 36 schepen,
waarvan 27 op dergelijke inrigtingen in Nederland.
Volgens eene opgave van den minister van Marine
heeft het zenden van eene kanonneerboot op de boven-
rivieren des lands ten gevolge gehad, dat 29 jeugdige
schepelingen zijn aangenomen.
Het heengaan van een groot Dichter.
Fritz Reuter ie dood! In de harten van vele duizenden hebben
deze woorden een treurigen weerklank gevonden; van mond tot
mond ging die treurmare en menig oog werd met tranen gevuld,
toen voor het eerst die droevige tijding vernomen werd. Hij is
gestorven de man, die in zijne geschriften aan het üuitsche volk
een zoo rijke erfenis heeft nagelaten; zijn getrouw en liefdevol
oog is gesloten, het ziet zijne vrienden niet meer; zijn hart,
dat zoo rijk aan liefde was, dat voor alles wat goed en edel en
schoon was, zoo warm klopte, het staat stil voor altijd; hij is
heengegaan de dichter, die zoo rijk met kostelijke gaven begiftigd was.
Het is geenzins mijn streven in hetgeen door mij medegedeeld
wordt den lol van Reuter's verdiensten uit te bazuinen, dat zij
verre; zijne verdiensten, zijn in zijne nagelatene geschriften gelegen.
Ik wil slechts het heengaan van een echten Duitschen dichter
afmalen, die iedere gedachte, die in zijn ziel oprees, die iedere
klopping van zijn edel hart aan zijn volk toewijdde; ik wil den
vriend, die de gave bezat de hand van den vriend zoo innig en
liefdevol te drukken, een laatsteu groet toeroepen.
De plaats, die Reuter in de Duitsche litteratuur inneemt, wordt
hem blijmoedig door al diegenen ingeruimd, die het liefelijke van
zjjn spraak hebben leeren verstaan; zijne werken zijn lieve vrienden
geworden van de bewoners van paleizen en huttende mond
van het volk heeft uit hem geput. De gestalten, die zijn scheppend
brein in zijne geschriften teekent, hebben als het ware vleesch en
bloed aangenomen, zij zijn geheel uit het werkelijke leven gegrepen;
zij leven nog voort en zullen nog dikwijls, nu eens schalks, dan
wederom weemoedig lachende, ons voor de aandacht treden, als
wisten zij, hoe lief ze ons geworden zijn.
Fritz Reuter is dood! Nog kan ik mij met deze gedachte niet
verzoenen, nog heb ik er geen vrede mede, en liet is mij nog maar
al te dikwijls, alsof ik tot hem ijlen moet, terwijl hij daar zittende
op het terras in zijn tuin, waar hij, sedert Pinkster reeds aan een
hartkwaal lijdende, de schoone lente en de bloemenpracht van
den zomer in zijn rolstoel genoot, dewijl het gaan hem ten eenen-
male onmogelijk geworden was. Hoe warm drukte hij de hand,
hoeveel liefde straalde hem uit de oogen, hoe doortintelde mij de
goedheid zijns harten, wanneer zijn hand mij vleiend langs den
baard streek en zijne lippen zoo vriendelijk de woorden uitspraken
«Mijn lieve oude Fritz!" Trots zijn lijden had zijn geest nog
volkomen de oude frischheid bewaard. Aan alles wat er rondom
hem voorviel nam hij nog van harte deel, hij schertste en lachte.
Daar zat hij onder de schaduwrijke takken van een eikenboom
in een kleinen grot, die zijn trouwe dienaar en tuinman in een rots
had uitgehouwen om den kranke tegen wind en tocht te beschutten.
Daar zittende kon hij zijn oogen vrij rondslaan in het stille en
liefelijke Johannesdal, en wanneer dan wandelaars op den nabij-
zijnden naar den Martburg leidenden weg door het afnemen hunner
hoeden of door het wuiven met hunne zakdoeken hem een groet
brachten, dan glinsterden zijne oogen en met een roerend indruk
wekkende stem zeide hij: „die goede menschen!"
Van den eik, in wiens schaduw hij zich verkwikte, waren bij
het uithouwen van den grot twee zware krachtige wortels afge-
Het hoofdbestuur van den Algemeenen Vredebond
heeft, onder dagteekening van 19 Nov. 11. aan de Tweede
Kamer een adres gezonden tot ondersteuning en aanbeveling
van de bekende motie der heeren van Eek en Bredius,
betreffende de invoering van internationaal scheidsregter-
schap. Het bestuur twijfelt er niet aan, zegt het of, even
als de parlementen van Groot Brittannië, Italië, de Ver-
eenigde-Staten en Zweden, zal ook de Nederlandsche
Tweede Kamer het grootsche denkbeeld tot het hare
verheffen, en op deze wijze de Nederlandsche regering aan
sporen, de scheidsregterlijke beslissing van geschillen als
regel te bedingen in hare verdragen met vreemde Staten.
Door het provinciaal geregtshof van Noordholland is
voor eenige weken een man veroordeeld tot cellulaire
gevangenisstraf van drie dagen, omdat hij, ofschoon Luthersch
zijnde, geen eed wilde afleggen. Dit was in strijd met
zijne overtuiging, welke op bijbelteksten berustte. Hij ge
droeg zich zeer kalm, als een martelaar. Het hof deelde
blijkbaar de meening niet van verscheidene regtsgeleerden
dat ook in zulk geval, volgens de grondwet, de eed door
eene belofte had kunnen worden vervangen.
Sedert den 4den dezer maand, toen te Texel drie
schapen, als lijdende aan de pokziekte zijn afgemaakt, zijn
verder geene gevallen van die ziekte voorgekomen, zoodat
men zich vleit, dat zij als geweken kan worden beschouwd.
In de op 17 dezer te Terschelling gehouden veiling
heeft het wrak van het gestrande schip Gertrude, kapt.
Lenger, van Riga naar Harlingen, circa f 2500 en de lading
balken ruim f 3700 opgebragt.
Men schrijft ons uit Hoorn, dd. 23 dezer:
„Op de alhier gehouden schei-of kleine najaars koemarkt,
van heden, waren ruim 1300 stuks vee aangevoerd. Voor
de beste kwaliteit werden hooge prijzen besteed, met matigen
handel, in het overige vee was de handel stug en werden
lage prijzen besteed." -*■
Het gemeentebestuur van Hoorn heeft ten bate der
Israëlietische winkeliers, bepaald, dat de St. Nicolaasdag
niet Zaturdag den 5 dezer, maar Maandag den 7 dezer
zal gehouden worden.
houwen en meer dan eenmaal zeide hij„die twee onthloote wortels
zien mij even als twee oogen aan. Als ik heenga, zal de eik ook
heengaan." Nog weinige dagen voor zijn dood stond de eik in
zijn vol en prachtig groen, en heden, op den dag dat zijn stoffelijk
overschot aan de aarde is toevertrouwd, beginnen zijne bladeren
te verkleuren en half verdord staat hij daar, als wil hij langer geen
mensch met zijn schaduw verkwikken.
Fritz Reuter zelf kende den gevaarlijken toestand niet, waarin
hij zich bevond, ofschoon zijn toestand aan zijn trouwe en hoogst
dierbare echtgenoote geenszins onbekend was, Maanden lang
wisselde zich zijn toestand af. Zijn sterke en krachtige natuur
scheen zich telkens nog verder te zullen verheffen; de hoop op
genezing ontkiemde telkens wederom en slechts als hij de hand
van zijn vrouw vasthield en met zijn zachte stem zeide: „Mijn
dierbare Luising!" dan verhief zich de vrees wel in zijn hart
en brak door tot in zijn oogen, dat hij van haar afgerukt zou
worden, met wie zijn gansche leven, zijn denken en gevoelen zoo
innig verbonden was, die hem in treurige en vroolijke uren zoo
trouw en liefdevol ter zijde had gestaan, die hem verpleegd en
behoed had, gelijk slechts een moeder haar kind besehermen kan.
Dagelijks kwam zijn trouwe en kundige arts, dr. Wedeman, hem
bezoeken, en ofschoon hij het meer en meer ondermijnd wordende
leven niet bij machte was in krachten te doen toenemen,
daar trots al zijne bemoeiingen de sedert maanden ontbrekende
trek om iets te eten niet wilde terugkeeren, zoo bracht hij den
lijder toch in ieder geval onderworpenheid in zijn lot en telkens
nieuwe hoop.
Het was Reuter nog vergund zijne lievelingen, de op het terras
staande schoone rozen, in bloei te zien staannog verheugde hij
zich over de prachtig bloeiende glicinea chinensis, die zich sedert
jaren niet in zulk een prachtigen bloemendosck vertoond had, en
nog zag en verheugde hij zich in de prachtige blauwe bloemen
van de clematis bachmanni, die zich aan het balcon van zijn villa
omhoog slingerde.
Op een Donderdag morgen, drie dagen voor zijn dood, liet hij
zieh voor de laatste maal iu zijn rolstoel naar het terras brengen,
daarop legde hij zich neder om uit te rusten helaashij zou
zijn bed niet weder verlaten. De heete en drukkende dagen hadden
de ziekte verergerd. Des Vrijdags en Zaturdags echter was zijn toe
stand nog niet dadelijk gevaarlijk, want gedurende zijne ongesteldheid
waren meermalen onderscheidene dagen voorgekomen, dat hij aan
zijn bed gekluisterd was. In den nacht van Zaturdag op Zondag
en vooral Zondag morgen nam zijn ziekte snel toe en al te spoedig
was alle hoop op herstel afgesneden.
Aan verpleging ontbrak het hem niet. Wat den menschen in
de macht gegeven was tot verzachting en leniging van zijn lijden,
dat is gedaan. Zijn echtgenoote week niet van zijne zijde. De
diacones, zuster Telesphora, ondersteunde haar op hare bedaarde
en insetogene wijze zooveel haar mogelijk was. Docter Wedeman
week niet van de zijde des kranken, en Reuters veeljarige vriend,
de gerechtsraad Fischer ondersteunde en versterkte hem door
vriendelijke toespraak.
De werkzaamheden van het hart van den kranke werden lang
zamerhand minder en steeds zwakker en zwakker. Zijn lijden wa»
De jaarwedde van den commissaris van Politie te
Hoorn is verhoogd met f400 en alzoo vastgesteld op f1400.
Bij den burgemeester van Amsterdam is ingekomen
van een onbekende de somma van f 1400, ten bate van
de stedelijke kas voor te weinig betaalde gemeentebelasting.
i Jl. Zaturdag avond trad in de vereeuiging „Vervroegd
I beursuur" te Amsterdam de heer dr. Jan ten Brink, uit
's Hage, als spreker op. La Mie de Madame Angot, de
j operette, die ook in ons vaderland zulk een grooten opgang
heeft gemaakt, was het onderwerp dat hij behandelde.
I Den inhoud van het stuk ter zijde stellende, bepaalde hij
zich tot den toestand van Parijs, in den tijd waaruit die
operette gegrepen is. De bals, schouwburgen, costumes,
kortom de zeden, al de vreugde, al het genot, dat het
Parijs van dien tijd aanbood, en gewoonten werden behan
deld en zoo aanschouwelijk en zoo boeijend weergegeven,
dat de toehoorders als aan sprekers lippen hingen. In het
tweede gedeelte liet hij de keerzijde van de medaille zien
het lage peil van moraliteit waartoe het volk vervallen
was; de duurte der levensmiddelen, de depreciatie van het
papierengeld, om ten slotte eenige woorden te wijden aan
den verderen loop, dien Frankrijk in de wereldgeschiedenis
heeft vervuld. Deze redevoering zal zeker langen tijd bij
hen, die het voorregt hadden haar te hooren uitspreken,
lp herinnering blijven. Amst. Crt.)
Den 2 Dec. zal in den Haag het nieuwe gebouw voor
Kunsten en Wetenschappen plegtig worden ingewijd door
een concert, waaraan 250 heeren en dames zullen medewerken.
Jl. Zondag ochtend te half zes ure is te Rotterdam
een hevige brand uitgebarsten in het achtergedeelte van
een pakhuis iu de korte Wijnstraat. De oorzaak van den
brand is niet bekend. De brand sloeg over in de achter
huizen van twee perceelen, uitkomende aan den Wolfshoek
en bewoond door den heer G. van Oordt en mevrouw
Labouchère, welke perceelen voor de helft zijn uitgebrand.
Jl. Vrijdag had in de kleine Eligensteeg te Utrecht
het volgende plaats„Een vader nam zijn kind uit de wieg
op, om daarmee te spelen. Meenende dat het sliep, hield
hij het een tijd lang op zijn knieën; de totale beweging-
dragelijk, slechts enkele malen als de ademhaling belemmerd werd
en daardoor de horst beklemd was, kwamen deze zachte klaagtoonen
over zijn lippen: „Mijn God!" Zijn geest was steeds helder,
ofschoon het gevoel van zijn naderenden dood hem aangreep. Toen
hij zijn vrouw vraagde, waar zij hem na zijn dood zou laten brengen,
en zij hem antwoordde: naar haar kamer, die als een heiligdom
versierd en opgevuld was met gedachtenissen van hem en aan
hem, greep hij diep bewogen hare hand en zeide„Mijne Luising
dat moet gij doen."
Langzamerhand ging zijn geest in een half droomenden toestand
over, waaruit liij nu en dan weder tot volle bewustheid ontwaakte.
Het beste en onvergetelijkste beeld, dat hij in zijne werken had
afgemaald, de inspeetor Braésig, scheen als tot afscheid voor zijn
geest op te rijzen, want met gesloten oogen nederliggende sprak
hij op zachten toon: „Daar ben ik hij u" dezelfde woorden
die Braésig tot Habermann spreekt. En toen hij na eenigen tijd
zachtkens en half vragend riep: „Gedenk! Gedenk!» en zijn
levensgezellin snikkend zijn hand kustte en uitriep. „Ja eeuwig
in liefde en met dank," toen opende hij zijne oogen, die
bedaard op zijn echtgenoote rustten.
De avond naderde. Het hart begon steeds zwakker en zwakker
te slaan. Toen de doctor weder hij hem in de kamer trad, zeide
liij: „Doctor, een zware, zeer zware ziekte." Hij gevoelde, dat de
dood hem naderde. „Vrede, vrede, vrede!" riep hij eenige
oogenblikken daarna, als wilde hij aan de wereld nog eenmaal
datgene als erfenis toeroepen, wat hij steeds gewenscht had, als
ondervond hij, dat op hem de vrede nederdaalde na een leven, dat
zoo rijk aan strijd, aan smart, maar ook aan vreugde geweest was.
Beklemder en beklemder werd zijn ademhalingde eeuwige slaap
daalde eindelijk neder op zijn oogen. Het hoofd een weinig ter
zijde wendende zeide hij: „Luising, zing mij in slaap!" Deze
waren zijn laatste woorden. Slechts weinige oogenblikken later
had zijn hart opgehouden te kloppen; op Zondag den 12den Juli
des namiddags om half zes ure stierf Fritz Reuter.
Zoo was het heengaan van een dichter, die in het hart van vele
duizenden voor altijd zoude voortleven. Daar buiten in den tuin
geurden de rozen en de witte leliën, en de clematis, die opklom
aan het balcon, liet hare duizende bloemen, als treurde zij, hangen.
De stilte des doods was ingekeerd in dat huis, dat de afgestorvene
j tien jaren geleden voor zieh zoo schoon had laten bouwen, waar
zijn mond zoo menig warm en helder woord gesproken en zoo
menige vriendenhand de hand van den gestorvene gedrukt had.
Om acht ure droegen wij den doode uit zijn slaapkamer, waar
hij gestorven was, in de kamer van zijn echtgenoote om hem daar
ter ruste neder te leggen, zooals zij aan hem beloofd had. Geen
vreemde hand heeft hem aangeraakt. Dr. Wedeman, de tuinman,
zuster Telesphora en ik, wij droegen hem, en toen wij hem aldaar
half omgeven met bladplanten en bloemen op zijn laatste leger
hadden nedergelegd, drong zich onwillekeurig de vraag bij ons op
„Is hij werkelijk dood of slaapt hij slechts?» zoo rustig en
kalm lag hij daar; de dood had geen enkele van zijn gelaatstrekken
verwrongen; geen strakke trekken ontsierden zijn gelaat. Een
adem van verheerlijking en van poëzij was over dat liefelijk aan-
gezicht als uitgegoten, (Slot volgt.)