1874. N°. 154.
Vrijdag 25 December.
32 Jaargang.
ADVERTENTIËN,
itgever A. A. BAKKER Cz.
bestemd voor het nummer der Heldersche
en Nieuwedieper Courant, dat Zaterdag
namiddag- (den tweeden Kersdag) verschijnt,
wordt men beleefd verzocht zoo vroegtijdig
mogelijk in te leveren.
DE UITGEVER.
GEMEENTERAAD.
IIELDERSCHE
Ei\ NIEUWEDIEPER COURANT.
.Wij huldigen het goede."
Venchijnt Uinosdaö-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
t^- Abonnementsprijs per kwartaalf 1.30.
franco per post - 1.65.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
Prijs der Adverteatiën Ven 14 regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden nasr plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië
via Brindisi.
Laatste ligting 's avonds 6 uur.
De sluiting der mail naar PadangBatavia, te verzenden
per mailboot Madura, geschiedt den 4 Jan. a. s., en
per Koning der Nederlanden den 8 Jan. a.s., na aankomst
van tnèin II (N. Holl. Spoorw.), ten 7.32 des avonds.
fitting van Dingsdag den 22 December 1874.
Voorzitter de heer Burgemeester.
Tegenwoordig 15 leden; afwezig de heer van Veen, met kennis
geving van verhindering.
De notulen der twee laatstgehondene vergaderingen worden ge
lezen en goedgekeurd.
Aan de orde wordt gesteld de voorziening in de vacaturen in
het bestuur van het Algemeen Weeshuis, tengevolge van de peri
odieke aftreding van den heer P. C. van der Meulen als regent en
van mejufvrouw JelgersmaLastdrager als regentes. Br geschiedt
voorlezing van de volgende aanbevelingslijst, door het bestuur van
genoemd gesticht ingezonden: voor de verkiezing van een regent,
lste candidaat de heer P. C. van der Meulen (aftredend lid), 2de
cand. de heer A. Metzelaar; voor de verkiezing van eene regentes,
lste cand. mej. Jelgersma—-Lastdrager (aftredend lid), 2de cand.
3)
Een Indi.cbe Geschiedenis,
door JE.
Het was natuurlijk dat Anton na dezen dag nog meer dan
vroeger de woning van zijn oom bezocht, maar vaak ko9tte het
hem moeite in Lénores tegenwoordigheid bedaard te blijven en haar
als een gewone kennis te behandelen, doch hij kon hare smeekende
blikken niet weerstaan en menig geheimen kus en handdruk ver
zoenden hem met zijn lot.
„Hoor eens," zeide Broken op een zekeren dag, toen Anton in
zalige droomen verzonken in het rijtuig lag, dat beide vrienden
van een bezoek aan den heer van Dam terugvoerde. „Hoor eens,
de zaak loopt te erg. Mag ik, daar ik waarachtig belang stel in
je lot, je een goeden raad geven?" „Wat is er?" vroeg Anton,
die maar half geluisterd had. „Wat er is? Wel je moet je bezoeken
bij je oom wat inkorten, wanneer je geen onaangenaamheden wilt
veroorzaken, die wel eens gevaarlijk voor je konden afloopen,"
zeide Froken. Anton lachte. „De zaak is niet om mede te lachen.
Je kunt je de wraak van die Oostersche vrouwen niet voorstellen,"
vervolgde Froken ernstig. „Je bekoorlijke nicifl: Arendine is tot
alles in staat als haar woede opgewekt wordt." „(Com, kom, nu
maak jij de zaak al te erg," zeide Anton luchthartig. „Bij den
hemel! ik weet wat ik zeg," riep luitenant Froken, „heb je dan
nooit opgemerkt, waarde vriend, hoe weinig jongelieden bij'je oom
aan huis komen, ofschoon Arendines schoonheid abders wel in
staat is de bemanning van een geheele vloot het hoofd op hol te
brengen, dit komt doordat er zonderlinge geruchtenomtrent dat
meisje in omloop zijn." „Welke geruchten vroeg Antorij ditmaal
in gespannen aandacht. „Wel, eenige jaren geleden kwam hier een
rijk jongmensch, eigenaar van verscheidene suikerplantages. Hij
was een liefhebber van gezellig verkeer en bezocht vele familiën
uit den omtrek. Ook bij je oom werd hij een huisvriend en
engageerde zich na weinig tijd met je nicht Arendine. Het meisje
was toen al een aartskokette en deze eigenschap mishaagde haar
aanstaanden echtgenoot in hooge mate. Het paar had gedurig
rusie, waarbij Arendines hevig karakter in volle kracht te voorschijn
trad. Eindelijk kort voor het huwelijk brak de verloving plotseling
af. Arendines koketterie had dit veroorzaakt. De jonge man
vertrok weder naar zijne plantages en Arendine verscheen als van
onds op alle partijen, alsof er niets gebeurd was. „Nu, wat zou
die geschiedenis nu?" vroeg Anton verruimd, „het is toeh zoo
zonderling niet, dat een engagement vernietigd wordt. Loop heen
met je angstige geruchten „Zacht wat!" zeide Froken driftig,
„daarmede is de zaak niet uit. Na verloop van een jaar kwam
Arendines vroegere minnar op Batavia terug en verloofde zich met
een zekere jufvrouw Breton, een allerliefst jong meisje, dat hij
voorheen ook reeds ontmoet had. Arendine was een der eersten
om haar geluk te wenschen. Zij scheen zich het verledene volstrekt
niet meer te herinneren, maar een somber vuur brandde in hare
oogen. De trouwdag der verloofden naderde. Alles beloofde een
schitterende huwelijkszon, je nicht bleef op haar vaders buitenplaats,
zij liet zich nergens zien.
Eindelijk kwam de dag waarop het huwelijk zou gesloten worden.
De bruid in feestgewaad getooid, omringd van betrekkingen en
vrienden, maakte zich gereed naar het stadhuis te gaan. Allen
wachten op den bruidegom. De eene minuut na de andere verstreek,
mej. Venstervan Heerde. De uitslag der stemming is deze: de
heer van der Meulen en mej. Jelgersma zijn herkozen, eerstge
noemde met algemeene, laatstgenoemde met 13 stemmen; 1 stem
was uitgebragt op mevr. de wed. Lastdrager, 1 in blanco.
Vervolgens komt aan de orde de verkiezing van drie leden van
het Burgerlijk Armbestuur, twee wegens de periodieke aftreding
van de heeren A. J. van Kelckhoven en J. Breebaart, één tenge
volge van het overlijden van den heer W. van der Wooning. Door
genoemd Collegie waren de volgende dubbeltallen ingezondenlste
vacature, lste cand. de heer A. J. van Kelckhoven (aftr. lid), 2de
cand. de heer C. B. Pastoor; 2de vacature, lste cand. de heer J.
Breebaart (aftr. lid), 2de cand. de heer P. Kindt3de vacature,
lrte cand. de heer H. Janzen Ez., 2de cand. de heer J. Dito. De
uitslag der stemming is deze: herkozen zijn de heeren van Kelck
hoven en Breebaart ieder met 14, gekozen de heer Janzen met 8
stemmen; de heer Dito verkreeg 7 steramen, de heeren Braaksma
en Kindt ieder 1 stem.
Op zijn daartoe gedaan verzoéisf wordt aan dan heer A. E. J.
Graat, met ingang van 1 Jan. aJs., verleend een eervol ontslag
uït zijne betrekking van Gemeente-Bouwmeester. De Voorzitter
betuigt daarbij zijn leedwezen over het vertrek van dien ijverigen
en kundigen ambtenaar, die een zoo waardig opvolger was van
den heer Scholten.
Verder wordt medegedeeld, dat zieh voor de vacature, hierdoor
ontstaan, hebben aangemeld 28 sollicitanten, waaruit door het Dag.
Best., in overleg met de Commissie voor de gemeentewerken, in
alphabetische rangorde het navolgende zestal wordt aanbevolen:
L- Arnold, gemeente-architect te Woerden; F. A. G. Douwes
Dekker, opzigter bij de Staatsspoorwegen te Amsterdam; J. F.
Helmers, opzigter bij de kanaalwerken te Velsen; N. J. Leijer,
opzigter van maritime werken te Helder; J. Vogelenzang, bouw
kundige te Dordrecht; H. Westra Jr., Rijkshoofdopzigter te's Gra-
vjmhage. Er wordt daarop overgegaan tot de stemming, die dezen
uitslag heeft: de heer N. J. Leijer is gekozen met 11 stemmen,
de heeren Douwes Dekker, Vogelenzang en Westra verkregen ieder
1 stem, 1 briefje in blanco.
Op hun daartoe gedaan verzoek wordt met 15 Jan. e. k. eervol
ontslag verleend aan de hulponderwijzers W. van Twisk en H.
Uurbanus, eerstgenoemde wegens zijne benoeming tot hoofdonder
wijzer te Warder, laatstgenoemde uithoofde zijne aanstelling tot
ambtenaar ter Secretarie, van welke aanstelling de Voorzitter te
gelijk aan den Raad mededeeling doet.
het gezelschap werd ongeduldig, het gesprek staakte; plotseling
werd de onrustige stilte die er heerschte door een verward gegons
van stemmen afgebroken. „Hij komt!" jubelden de gasten; de
bruid werd doodsbleek; een Javaansche jongen stortte de zaal in
eg riep snikkende uit, dat de bruidegom, zijn goede meester, dood
in zijn bed was gevonden.
Geneesheeren onderzochten het lijk en vonden sporen van ver-
giftigiug, maar wanneer en hoe de jonge man het doodelijk gift
ingekregen had bleef een raadsel. Men fluisterde nu van een lange
slanke vrouw, die in de duisternis des nachts nabij zijne woning
gezien was en eenigen noemden haar Arendine van Dam. Doch
er waren geen bewijzen, de jonge man was dood en jufvrouw Breton
lag doodziek neder. Zij herstelde na eenige maanden en men waande
haar in het leven te zullen behouden. Reeds had zij eens gewandeld
en sleet hare uren in den lommerrijken tuin achter haar huis. Daar
ontving zij vele bezoeken, want ieder voelde het diepste medelijden
voor haar. Maar zij was nog niet geheel hersteld toen zij op nieuw
instortte en stierf. Ook nu weder werden sporen van vergiftiging
gevonden. Het strengste onderzoek werd ingesteld, maar leidde tot
niets en de openbare meening noemde één moordenares voor brui
degom en bruid."
„Vreeselijk!" zuchtte Anton, in wiens hart de gruwelijkste angst
wortel schoot, „ik kan niet gelooven dat Arendine zoo'n monster
is." „Ik ook niet," zeide zijn vriend, „evenwel zij heeft donker
bloed in de aderen en kleurlingen zijn soms tot alles in staat."
„Maar als er zulk een wandaad door haar bedreven is, hoe kon
dan Lénores oom zijn dierbaar nichtje aan hare handen toever
trouwen?" „Och, die oom wist niets van deze geschiedenissen af,
hij woonde hier ver van daan en van Dam was zijn boezemvriend,
maar waarom vraag je dit zoo, je bent toch niet verliefd op
Anton drukte zijn vriend de hand en maakte hem, na een belofte
van stilzwijgen van hem ontvangen te hebben, tot zijn vertrouweling.
„Nu moog je waarachtig wel oppassen," zeide Froken, „duivelsch
kon ik dit ook vermoeden, je bent een leepe vent, dat moet ik
zeggen." „Waarom?" vroeg Anton. „Wel, je zoudt niet weten
dat Lénore als bruid zilver in haar sleepkleed medebrengt, zij is
eeü rijke héritière. Haar oom, een soort van Croesus heeft haar
tot eenige erfgenaam benoemd, maar wij dachten geen kans te
hebben haar te veroveren, omdat zij naar de publieke opinie met
Bernard geengageerd was." Je ziet, de publieke opinie spreekt niet
altijd de waarheid," zeide Anton vroolijk.
Omstreeks dezen tijd werd er van een oorlogsverklaring aan
Atsjin gemompeld en in alle sociëteiten of plaatsen waar officieren
bijeen kwamen sprak men van niets anders. Ook Anton, wiens
hart wel een weinig met vrees omtrent Lénore vervuld was, werd
hierdoor een weinig van zijn kwellende gedachten bevrijd; aldra
kreeg hij zekerheid, dat hij een der uitverkorenen zou wezen om
den Atsjinezen eerbied voor de Nederlandsehe vlag te leeren en
hoe benijd door diegenen onder zijn makkers, die niet zoo gelukkig
waren, voelde hij evenwel een bange zorg bij het vooruitzigt zoo
lang van Lénore te moeten scheiden. Dringender en dringender
werden zijn smeekbeden om toch maar alles aan zijn oom te mogen
openbaren, opdat hun engagement publiek mogt wezen vóór hij
naar Atsjin vertrok. Eindelijk bewilligde de vreesachtige Lénore.
Ouder tranen gaf zij hare toestemming en Anton vroeg zijn oom
een gesprek onder vier oogen. Déze vraag deed hij op een zijner
Er wordt gelezen een uitvoerig schrijven van den heer districts
schoolopziener, houdende beschouwingen en opmerkingen ter zake
van 't verleenen van subsidie aan mej. Schuurman, als hoofd
onderwijzeres der taalschool van jongejufvrouwen alhier, en van de
wijze waarop daarin door B. en W. is gehandeld. In dat schrijven
wordt o. a. gewezen op het gebrek aan ruimte voor het getal
leerlingen dat die sehool bezoekt en op de reden die daarin ligt
tot afkeuring van dat lokaal. Aan 't slot van dit schrijven doet
dé heer schoolopziener uitkomen de wenschelijkheid tot vergrooting
van 't lokaal, verbetering der woning en opening van 't uitziet op
verhooging van het subsidie onder eenige te stellen voorwaarden.
De Voorzitter geeft na de voorlezing van dit stuk te kennen»
dat het z. i. de beschuldiging bevat van opzettelijke misleiding
van de genoemde hoofdonderwijzeres, als zoude deze in den waan
gebragt zijn, dat school en woning 't eigendom waren van de
gemeente. De Voorzitter doet daarop den brief aan mej. Schuur
man voorlezen en vraagt of die missive aanleiding kan geven tot
verkeerde gevolgtrekkingen, als men weet, dat die mejufvrouw
vooraf reeds met den bestaanden toestand volkomen bekend was.
Hierop wordt het woord gevoerd door den Wethouder, den heer
Boomsma, die doet uitkomen, dat de kennisgeving aan mej. Schuur
man is geweest geheel ter goeder trouw; dat zij niet is geweest
de dupe van daarin neergelegde ongunstige voorwaardenhij werpt
de beschuldiging van opzettelijke misleiding verre van zich en ont
zegt aan den schoolopziener het regt tot zulk eene ongepaste aan
tijging. De Voorzitter onderwerpt aan de goedkeuring van den
Raad de vraagKunnen zich de leden vereenigeu met het door den
heer Boomsma daareven gesprokene Met eenparige stemmen
wordt die vraag bevestigend beantwoord; evenzoo wordt daarop
met algemeene stemmen goedgekeurd een in dien geest gesteld
antwoord aan den schoolopziener.
Er worden achtereenvolgens gelezen de navolgende adressen
1. van de Plaatselijke Schoolcommissie, die de aandacht vestigt op
het gebrek aan ruimte in de taalschool voor jongejufvrouwen, en
ook er op wijst dat het wenschelijk is, dat uitgemaakt worde wie
huurder is van 't schoollokaal: het gemeentebestuur of de hoofd-
onderwijzeresse2 van eenige belanghebbende ingezetenen, die den
Raad verzoeken terug te komen op zijn besluit tot verwijdering
uit de evengenoemde school van de kinderen, die op 1 Jan. e. k.
den ouderdom van 10 jaren nog niet bereikt hebben. Naar
aanleiding dezer adressen voert de Voorzitter herhaaldelijk het
woord, om te doen uitkomen het wenschelijke der volharding bij
gewone avondbezoeken. De oude dikke oom vestigde zijn kleine oogjes
spottend op zijn jongen neef. „Morgen, morgen mijn jongen,"
zeide hij en Anton drukte hem in vervoering de hand.
Ofschoon Lénore haar geheim door geen enkel woord aan hare
omgeving had te kennen gegeven, was zij echter te onschuldig om
hare blikken te bemantelen, hare oogen waren de pegels harer reine
ziel en Arendine las in die spiegels het geheele teedere geheim
van het bedeesde jonge meisje. Zij liet zich volstrekt niet uit
over het vermaak hetwelk deze lectuur haar verschafte, maar bragt
baar vader in korte scherpe woorden op de hoogte der gebeurtenis.
De oude heer schrikte niet weinig; hij gebood echter zijn dochter
de zaak stil te laten rusten en alleen Lénores gangen te bewaken.
„Maar blijf haar met je verdoemde kunsten van het lijf," zeide hij
ruw, „ik zal zelf een uitweg verzinnen en zij moet de vrouw van
Bernard worden."
Arendine was bij haars vaders woorden doodsbleek geworden.
Hare schitterende oogen blikten met een gejaagde uitdrukking om
zich henen, hare volle lippen trilden, haar boezem joeg golvend op
en neder. Geeselde haar de roede van het ontwaakt geweten?
Den avond waarop Anton om een onderhoud verzocht had, liet
de heer van Dam Lénore vragen bij hem te komen. Met knikkende
knieën begaf het meisje zich naar haren valschen vriend, zeer goed
begrijpende waarom hij haar bij zich riep. Hij ontving haar met
een kus, nam een harer koude handjes in de zijnen en zeide teeder
„Ik ben tot een droevige ontdekking gekomen Lénore." Zij beefde.
„Ga zitten mijn kind. Ge hebt u verloofd met mijn neef Anton;
hoe kwam je daar toe? Het meisje keek verwonderd op. „Wij
beminnen elkander," zeide zij. De dikke heer kuchte even. „Zoo,
zoo! ja wel," knikte hij, „maar liefje, dit is een lastige zaak, wij
dachten dat je Bernard zoudt trouwen." „Ik bemin Anton," lispelde
Lénore. „Nu heb je Bernard bedrogen," zeide zijn vader met
verheffing van stem. Lénore begon te weenen. „Ik had Bernard
niets beloofd," snikte zij. „Men kan ook beloven zonder woorden."
„Dat heb ik ook niet gedaan." „Maar lief kind, vraag aan
iedereen of men je niet als Bernards verloofde beschouwt en men
zal antwoordenongetwijfeld. Het was de wenseh van je overleden
oom, dat je zamen zoudt huwen. Ik noemde je reeds mijn dochter,
mijn lieve, kleine, jongste dochter. Nu is al die vreugde vernietigd,
je geeft in stilte je hand aan mijn neef, een goede jongen, maar
een losbol van het eerste water; je breekt het hart van mijn zoon
en„O houd op, houd op!" riep Lénore, „ik bezwijk van
droefheid.» „Dat is nog het ergste niet," vervolgde de oude heer,
„je onberaden stap sleept nog rampzaliger gevolgen na zieh."
Lénore zag verschrikt op. „Ja, want volgens het testament van
je ooin, wordt ge alleen zijn erfgenaam ingeval ge mijn zoon huwt;
zoo niet dan komt het geld aan een weeshuis." „Wat kan mij
dat geld schelen," zeide Lénore, „ik kan er best buiten." „Zoo,
I maar je onterft mijn zoon dan ook," riep de heer van Dam scherp.
„Hoe kan dat?» vroeg het meisje. „Hoe dat kan?" Wel, het
geld van je oom komt aan u beiden, dat staat in het testament,
bij onvervulling wordt Bernard evenals gij onterfd. Nu zal ik je
een geheim openbaren, mijn Jrind. Wij leven wel opulent, maar
zijn eigenlijk arm. Het geld, zijn erfdeel is Bernard onmisbaar
om onze koffijplantages, die zwaar belast zijn, te verligten en weder
een welgesteld man te worden; mag je hem, mag je ons allen
ongelukkig maken?" Lénore zat diep bedrukt te schreien, zjj