1875. N°. 3.
Woensdag 6 Januarij.
33 Jaargang.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 163.
Binnenland.
HELDERSCHE
E\ MEI WEDIEPER COURANT.
„Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1 30.
franco per post - 165.
Prij9 der Adverteatiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Elften Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië
vla BrlndUi.
Laatste ligting 's avonds 6 uur.
De sluiting der mail naar PadangBatavia, te verzenden
per mailboot Koning der Nederlanden geschiedt den 8 Jan.
a. s., na aankomst van trein II (N. Holl. Spoorw.), ten 7.32
des avonds.
HELDEB en NIEUWEDIEP, 5 Januarij.
Jl. Zaturdag is alhier binnengekomen de vischsloep
Hoop op Zegen, stuurman Spangenberg, met de equipage
van de Noorsche brik Eideren, kapt. Olsen, van Newcastle
naar Christiania met steenkolen, welk schip op 55° N. breedte
en 4° O. lengte gezonken is.
Bij de officiëele nieuwjaars-receptie, die ten Ilove
werd gehouden, hebben HH. MM. de Koning en de
Koningin dien dag ten 1 ure ontvangen de ministers, de
leden van het civile en militaire Huis, de adjudanten der
koninklijke en andere hofhoudingen, de ordonnans-officieren
en eenige militaire autoriteiten. Omstreeks half twee ure
was deze receptie afgeloopen, waarna HH. MM. zich aan
een collation vereenigden, waaraan de Prinsen van Oranje,
Alexander, Frederik, benevens de Prins zu Wied en gemalin,
deelnamen. De leden der diplomatie en vele andere
personages hebben hunne namen in een ten paleize berustend
boek ingeschreven.
H. K. H. Prinses Marianne is jl. Zaturdag avond,
ongeveer ten 8 ure, uit Duitscliland op haar buitengoed
te voorburg teruggekomen.
De heer E. C. Segers, predikant bij de Ned. Herv.
gemeente te Leiden heeft de benoeming tot directeur van
het seminarie te Batavia aangenomen.
Aangenomen het beroep naar Middelharnis door ds.
J. Juch, pred. bij de Chr. Geref. gemeente te Sliedrecht.
Bedankt voor het beroep naar Doesburgh, door ds.
Bouman, pred. te Hoogland.
De Standaard bevat een overzigt van den toestand
der Nederlandsche Hervormde kerk, waaruit o. a. blijkt,
dat gedurende het jaar 1874 38 candidaten tot den heiligen
dienst zijn bevorderd, benevens 4 die colloquim doctum
hebben gedaan, waaronder één bij de Waalsche commissie.
Er bestaan op dit oogenblik 170 vacatures, waaronder
twee Waalsche, die verdeeld zijn over de volgende pro
vinciën, als in: Gelderland 28, Zuidholland 25, Noord
holland 12, Zeeland 26, Utrecht 17, Friesland 25, Overijssel
9, Groningen 8, Noordbrabant 14 en Drenthe 4.
Op bet laatst van 1864 was het getal vacatures over
alle provinciën slechts 69 en dus levert het met 't einde
van 1874 een verschil van 100 op, dat is, over de tien
laatste jaren met tien per jaar vermeerderd.
Het getal candidaten is op dit oogenblik zeer luttel.
Van 1873 zijn slechts twee overig.
Het ijs hield ruim 250 schepen beklemd in de havens
der Villes mortes du Zuiderzee.» (D.)
Heden zal voor het Prov. Geregtshof van Noord
holland teregtstaan Antje Akkerman, oud 17 jaren, zonder
beroep, wonende te Schermerhorn, ter zake van vergiftiging.
Ten laste van de beschuldigde blijkt, dat zij, in den
avond van 5 Maart 1874, in den door Dirk Akkerman
(haren vader) en diens gezin bewoonden watermolen in de
bedijkte Schermeer, een schoteltje, waarin zich schapen-
kanen bevonden, en waarin zij wist dat eene groote hoe
veelheid rattenkruid was gestort, opzettelijk en met het
bepaalde doel om een aanslag te plegen op het leven van
haren vader Dirk Akkerman en van haren broeder Jan,
aan deze personen bij het avondeten tot dat einde op tafel
heeft voorgezet, tengevolge waarvan de beide voornoemde
personen van die schapenkanen gegeten hebben, daardoor
ernstig ongesteld zijn geworden, en Jan Akkerman den
volgenden dag is overleden, terwijl haar vader alleen ten
gevolge van het uitbraken van het genuttigde, in het leven
is behouden.
De beschuldigde heeft in de instructie opgegeven het
haar ten laste gelegde te hebben gepleegd met behulp en
medeweten van eenen bij haren vader in dienst zijnden
arbeider Pieter Schreuder, door wien dit is ontkend en ten
gevolge waarvan tegen dien persoon geen genoegzaam
bewijs is gevonden ter verdere vervolging.
Aan de beschuldigde is als verdediger toegevoegd de
advocaat mr. W. H. C. Mouthaan.
In het jaar 1874 zijn te Anna Paulowna geboren:
79 jongens en 79 meisjes te zamen 158; overleden zijn:
59 personen, waarvan 30 van het mannelijk en 29 van het
vrouwelijk geslacht. In de gemeente hebben zich gevestigd
278 en haar verlaten 252 personen.
De bevolking die op 31 Dec. 1873 bedroeg 2799, telde
op 31 Dec. jl. 2924 en vermeerderde alzoo met 125 personen.
Het getal huwelijken bedroeg 25.
Naar de verschillende godsdienstige gezindheden is de
bevolking verdeeld als volgt: Ned. Hervormden 2298,
Evang. Luthersclien 17, Herst. Lutlierschen 10, Doops
gezinden 154, Eemonstranten 2, Christel. Gereform. 152,
Boomsch-Catholieken 281, Bisschoppelijke Clerezij 3, tot
geene godsdienstige gezindheid behoorende 6.
In het jaar 1874 zijn te Wieringerwaard geboren:
30 jongens en 18 meisjes te zamen 48; overleden zijn:
23 personen, waarvan 12 van het mannelijk en 11 van het
vrouwelijk geslacht. In de gemeente hebben zich gevestigd
147 en liaar verlaten 161 personen.
De bevolking die op 31 Dec. 1873 bedroeg 1350, telde
op 31 Dec. jl. 1361 en vermeerderde alzoo met 11 personen.
Het getal huwelijken bedroeg 14.
Naar de verschillende godsdienstige gezindheden is do
bevolking verdeeld als volgt: Ned. Hervormden 1129,
Evang. Lutherschen 11, Doopsgezinden 196, Christel.
Gereform. 2, Boomsch-Catliolieken 16, Bisschoppelijke
Clerezij 7.
Bevolking der gemeente Wielingen, op 31 Dec. 1873:
1135 m., 1064 v., totaal 2199; geboren 34 m. 51 v.
gevestigd 10 m. 15 v.; overleden 21 m. 15 v.; vertrokken
14 m. 12 v.; de bevolking is dus vermeerderd met 9 m.
39 v., totaal 48 personen.
Totaal der bevolking op 31 Dec. 1874: 1144 m. 1103 v.,
totaal 2247 personen.
Er zijn gehuwd 23 paren, waarvan 22 jongmans met
jongedochters en 1 jongman mét eene weduwe.
Tot de bevolking behooren 1678 Ned. Hervormden,
6 Evang. Lutlierschen, 310 Doopsgezinden, 1 Bemonstrant,
1 Christ. Afgescheidene, 250 Eoomsch-Katholieken, 2 Ned.
Duitsché Israëliet.
Te Bergen heeft men in twee dagen tijds, de som
van f 272.85 bijeengebragt, en als Nieuwjaarsgeschenk
onder de behoeftige gezinnen uitgedeeld; dientengevolge is
het Nieuwjaarwenschen aan de huizen, aldaar letterlijk
afgeschaft.
Jl. Zaturdag avond is in het Weduwenhofje in de
Karthuizenstraat te Amsterdam een treurig ongeval gebeurd,
weder een waarschuwing dat men nooit voorzigtig genoeg
kan zijn hij het uitdooven eener petroleumlamp. De 39jarige
vrouw Böhme, assistente in genoemd hofje, had het ongeluk,
toen zij hij het naar bed gaan de lamp wilde uitblazen,
dat de petroleum in brand geraakte en de vlam zich zoo
plotseling aan haar kleederen mededeelde, dat haar aange-
zigt deerlijk brandde. Door spoedige hulp mogt men er in
slagen de vlam dadelijk te dooven. De vrouw werd nog
dien zelfden nacht naar het gasthuis overgebragt; zij is op
dit oogenblik niet huiten gevaar en door de brandwonden
in het aangezigt geheel onkenbaar.
De gemeente Amsterdam heeft een aanval gedaan
op den zwarten rok. Met het nieuwe jaar zijn de boden
ten raadhuize gekleed in een zeer net van zwart laken
vervaardigd uniform-pak, waarvan de rok als een galarok
met staande kraag is gesneden. Knoopen met het stads
wapen, borduursels op de kraag en mouwopslagen, voor
stellende het stadswapen, een witte das, het bode-insigne
op de borst en gelukkig geen zwart fluweelen kalotje,
voltooijen het geheel.
Het berigt van het N. v. d. D., dat weder een
Duitsch officier van gezondheid bij het Oost-Indische leger
met zijn premie zou zijn gedeserteerd, vindt tegenspraak.
Men meldt uit Amsterdam, dd. 3 dezer, aan het
Dagbl. van 's Grav.:
«Onze burgemeester heeft de hem gedane uitnoodiging
tot bijwoning van de feestelijke opening van het nieuwe
gebouw der Fransche opera te Parijs voor zich en zijne
echtgenoote aangenomen.»
«In het beruchte brandjaar 1870 hebben hier ter stede
gewoed 369 branden, brandjes en schoorsteenbranden,
in het jaar 1874 430.»
«De commissie voor de viering van den giftbrief van
Flores V koestert het plan, een tentoonstelling van Amster-
damsclie oudheden te organiseren in het Paleis voor Volksvlijt.»
Aan het feuilleton van den bekenden feuilletonnist
der Amst. Crt. ontleenen wij het volgende:
Uit 's Hage is het heugelijk nieuws door het land verspreid,
dat binnen een paar maanden het ontwerp van een nieuw
wetboek van strafregt door de staatscommissie ad lioc zal
voltooid zijn en dat daarin ook zal voorkomen een wet
tegen de dronkenschap op den openbaren weg. Ieder, die
met leedwezen ziet hoe in den laatsten tijd, vooral op
zon- en feestdagen, de straat meer en meer onder de
heerschappij van den dronkaard komt, zal die wet toe
juichen, omdat er op goede gronden beter resultaten van
kunnen verwacht worden, dan van gemeentelijke verorde
ningen en matigheids- en afschaffings-genootschappen. 't
Is nu maar te hopen, dat die wet doelmatig, practisch zal
zijn en zoowel op den dronkaard als op den tapper die
iemand, als hij reeds dronken is, in zijn huis laat komen
en nog meer schenkt met alle strengheid zal worden
toegepast.
Dan is er nog een wet, die men vooral niet behoort te
vergeten, namelijk een tegen de vrouwenbeulen. Het heeft
me verbaasd, dat, toen eenigen tijd geleden de Londensche
Times de hulp van Calcraft en de Cat nine tails inriep
om de wifebeaters, de mishandelaars van vrouwen, kinderen
en grijsaards, door geeseling af te schrikken, de Neder
landsche pers, de beschouwingen van hetEngelsclie orgaan
met instemming besprekende, bij die gelegenheid heeft
gedaan, alsof zulke onmensclien alleen in Engeland gevonden
werden en wij onder onze medeburgers geen vrouwenbeulen
hadden. Het doet mij leed, die goede opinie mijner con
frères niet te kunnen deelen, en ik moet in het bijzonder
den redacteur van 't N. v. d. D., die ten aanzien van de
Engelsche wifebeaters gaarne zijn gewone zachtmoedigheid
tegenover misdadigers wil doen zwijgen, om de snerpende
striemen der Cat aan liet woord te laten, onder het oog
brengen, dat hij, indien hij consekwent wil zijn, ook in onze
wet de geeselstraf tegen hem, die zijn vrouw mishandelt,
moest wenschen opgenomen te zien. De Nederlandsche
vrouwenbeul toch is zeker niets beter dan de Engelsche
en ook is hij naarmate van de bevolking niet zeldzamer.
Ik zou er verscheidene kunnen aanwijzen, die ik op wan
delingen door de stad heb leeren kennen; dat wil zeggen:
voor wier huis ik een oploop heb gezien, omdat de man
bezig was aan het «gade-slaan,» volgens een woordspeling,
die in der tijd op het Middelburgsche taalcongres is gede
biteerd. In de meeste gevallen is de man, die zijn vrouw
slaat, dronken; in de meeste gevallen ook loopt een politie
agent of een nachtwacht voor de woning op en neer, zonder
naar binnen te gaan. Soms roept de vrouw «moord!»
En als men dan aan de omstanders vraagt, wat de reden
is en of het meer gebeurt en wat het voor lui zijn, dan
krijgt men ten antwoord: «De drank, mijnheer!» of: «Er
gaat geen dag voorbij of zij krijgt slaag; of: «'t Is een
heest van een kerel!" Nu zal men vragen, waarom de
vrouwen, die mishandeld worden, zich niet beklagen. Maar
wat zou daarvan het gevolg zijn? De man heeft dat zijn
vrouw dikwijls genoeg voorgehouden. Dan komt hij voor
eenigen tijd in de gevangenis en de verdiensten staan stil.
Een enkele maal schaamt zij zich, dat zij geslagen wordt,
en zij lijdt zwijgend. Soms ook sluiten bedreigingen haar
den mond. Er zijn mannen, die hun vrouwen geregeld
slaan, als zij dronken zijn, andere slaan haar alleen als
zij nuchteren zijn, en worden zacht als zij in beschonken
toestand verkeeren een verschrikkelijk genre, omdat de
vrouw dan maar wenschen moet, dat haar echtgenoot
drinkt, al moeten zij en haar kinderen er ook armoe meê
lijden. Er zijn eindelijk mannen, die hun vrouwen uit
overtuiging klappen geven en zich daarbij beroepen op
art. 161 van 't Burgerlijk Wetboek en op den daarmee over-
eenkomenden bijbeltekst: De vrouw is aan haren man
gehoorzaamheid schuldig.» Er is geen artikel van het
wetboek, dat zooveel kwaad heeft gedaan als het genoemde,
dewijl vele mannen er het regt aan meenen te ontleenen,
dat zij bij de minste handeling hunner vrouw, die in hun
oog met den naam van ongehoorzaamheid verdient bestem
peld te worden, tot kastijding mogen overgaan. Zoo heb
ik een restaurateurtje gekend 't mannetje was niet
hooger dan een laars die zijn vrouw, welke tevens als
keukenmeid fungeerde, na iederen schotel, die minder goed
gelukt was, op gevoelige wijze ging teregt zetten, waarna
hij doodkalm weer boven kwam, zeggende: «die wat ver
dient moet wat hebben.» Soms kwamen de klanten van
het huis, de les vergetende: „Entre l'arbre et Vécorce ne
mettez pas le doigttusschenbeiden en dan smeekte de
arme vrouw, dat zij haar man toch maar zouden laten
begaan, want dat zij anders nog veel meer kreeg, als zij
weg waren. Welnu, niettegenstaande het rumoer en de
pijnlijke kreten, die uit den keuken, waar de tuchtiging
meestal geschiedde, opstegen, en- de geheele buurt bij
elkaar riepen, heeft de man nooit wegens mishandeling
zijner vrouw teregtgestaan. En toch, wat zou aan zulk
een ventje een geeseling goed hebben gedaan!
Ik vraag daarom de invoering der geeselstraf ook tegen
onze vrouwenbeulen, en druk er den wensch bij uit, dat
de politie wat minder huiverig moge worden, om binnen
te dringen in de woningen waarin, naar iederen voorbij
ganger duidelijk is, ergerlijke mishandelingen van de zwakken
door de sterken voorvallen. Wat wij in Engeland goed
keuren en wat daar zoo voortreffelijk werkt, moeten wij ons
haasten op Nederlandschen bodem over te brengen!