Benoeming-en, enz. Buitenland. Engeland. Turkije. INGEZONDEN. Aan den lieer A. M. Middelhoff, eervol ontslagen kapt.-coinmandant der dd. schutterij te Purmerende, is vergund de uniform der schut terij met de onderscheidingsteekenen, aan den rang van kapt. ver bonden, te blijven dragen. Tot heemraad van den Terschellingerpolder is benoemd de heer J. D. Cupido. De luit. ter zee 2de kl. G. M. Titsingh, laatst behoord hebbende tot de zeemagt in Ned.-Indië, en van daar den 4 dezer in Neder land teruggekomen, wordt met dien datum op non-activiteit gesteld. De 2de luit. bij het corps mariniers J. R. J. P. Cambier en /b. A. G. de Petit, respectivelijk commanderende de a. b. van de wachtschepen te Hellevoetsluis en te Willemsoord ingescheepte detachementen mariniers, worden met den laatsten dezer gesteld ter beschikking van den commandant van genoemd corps. Oosï-Indiê. Benoemd: tot tweeden machinist bij de gouver- nements-marine, de machinist derde kl. bij de Koninkl. Nederl. marine P. Munnik. Frankrijk. Te Fontainebleau is eene daine van omstreeks negentig jaren overleden. Haar testament, dat op den dag zelf van liet overlijden geopend werd, bevatte de vol gende clausule: «Ik vermaak aan mijn geneesheer, wiens heilzame zorgen en wijze raadgevingen mij zoo lang hebben doen leven, al hetgeen zich bevindt in de eikenhouten kast op mijn toiletkamer. Den sleutel van die kast zal men vinden onder de elastieke matras van mijn ledikant.» Groote ontsteltenis onder de erfgenamen, die reeds de schatten der overledene aan hunne handen zagen ontvallen! De doctor verschijnt en de notaris overhandigt hem den sleutel der kast. Hij wrijft zich vergenoegd de handen, opent de kast en.... o schrik! Zij bevatte alle drankjes, pillen en poeijers, die hij zijne cliënte in de laatste twintig jaar had voorgeschreven. Alles was nog ongeschonden, juist zooals de apothekersjongen het had bezorgd. Het Journal de Paris vestigt de aandacht op het jongste nommer van het te Londen verschijnende Bona- partistisch weekblad1'Appel au Peuple, waaruit het de volgende regelen aanhaalt: «Is Mac Mahon vastgezet? Ja. «Is 't een eenvoudige crisis? Neen. «Is 't het begin van het einde? Ja. «Wat is het einde? «De ontbinding der Nationale Vergadering, het plebisciet, het Keizerrijk.» In 't buitenland, zegt de Siècle, spreken de Bonapar- tistische dagbladen onverholener dan in Frankrijk. Maar het doel dat men najaagt is hetzelfde. Er zijn weinig steden die meer dan een half dozijn spoorwegstations bezitten. Londen heeft er minstens 15U. Er loopen treinen uit Londen, die weder in Londen te- regtkomen, en dus eigenlijk Londen niet verlaten. Van de lijn Tottenliam-Hampstead, zegt Punch, dat niemand er gebruik van maakt, omdat men niet weet van waar de trein komt en waarheen hij gaat. De Metropolitan en andere lijnen die in de stad blijven, laten dagelijks elke drie of vijf minuten een trein rijden en vervoeren tusichen de 20 en 30 millioen passagiers per jaar. Clapham is het groote vereenigingspunt in het zuidoosten; dagelijks komen daar 700 treinen voorbij. Sedert despoor- weglijnen in de stad zijn geopend, bloeijen de omnibusmaat schappijen nog meer dan voorheen. Londen wordt doorkruist door 14 a 15000 tramway-rijtuigen en door een eindeloos getal omnibussen en cabs. Het is op sommige plaatsen in de wereldstad gevaarlijker te voet te gaan dan den Atlantischen Oceaan over te steken. In 1874 zijn 152 personen gedood en 2513 gekwetst ten gevolge van onge lukken met rijtuigen, en de stoombootlijn Cunard van Liverpool naar New-York heeft nog nooit een enkel passagier door schipbreuk verloren. Eiken morgen trekken 780,000 kooplieden naar de City, van waar ze des avonds terugkeeren. Tienduizend agenten van politie doorkruisen de straten en de geëmployeerden aan de posterijen zonden met hunne fatniliën de bevolking van een niet onaanzienlijke stad kunnen uitmaken. Te Londen verschijnen 314 dag- en weekbladen. Dagelijks worden honderd millioen gallons water ver bruikt, en jaarlijks wordt voor dertig millioen guldens gas verbrand. Als de bevolking toeneemt in gelijke mate als in de laatste jaren, zal Londen op het einde der negentiende eeuw vijf millioen en in het jaar 2000, 25 millioen inwoners tellen. Toch ontbreekt het er nu nooit aan een genoeg- zamen voorraad levensmiddelen; onder de Plataganets leed Lnoden dikwerf hongersnood. In eene kerk te Albury, een plaatsje nabij de Engelsche stad Guildford, is de godsdienstoefening jl. Zondag op de volgende wijze gestoord geworden. Terwijl de liturgie gelezen werd, en de predikstoel dus ledig stond, heeft zekere kapiiein Symes dien beklommen en gezegd, dat hij gezonden was om aan de gemeente iets mede te deelen, hetwelk niet met welgevallen zou worden vernomen. Daarop snelden de koster en de kerkknecht naar den preekstoel, ten einde den kapitein te bewegen dien te ver laten. Zij deinsde echter verschrikt terug, toen de heer Symes een sabel trok en met een revolver dreigde, welke hij onder zijn jas verborgen had. Een vriend van den heer Symep, de heer Armstrong, waagde zich, met een regenscherm gewapend, op het trapje van den kansel, maar ontving een sabelhouw over de hand. Eindelijk na een tooneel van groote verwarring en ontsteltenis, gedurende hetwelk de hertogin van Nortliumberland in zwijm viel, zijn de kerkeknechts er in geslaagd om den heer Symes, met hulp van lange stokken, zwaard en pistool uit de han den te slaan, en hebben zij hem vervolgens gebonden. Hij is onverwijld naar een krankzinnigenhuis gebragt. Berigten uit Montenegro maken melding van de toe nemende gisting onder het volk, tengevolge der houding door Turkije in de zaak van Podgoricza aangenomen. In eene vergadering, den 13den gehouden door de invloedrijkste mannen in Montenegro, is het voorstel om zich zeiven regt te verschaften met geestdrift toegejuicht. Den 16 dezer zou weder eene vergadering, worden gehouden en men vreesde, dat dan nog ernstiger besluiten zouden worden genomen. Een telegram uit Londen doet vermoeden, dat Montenegro reeds den oorlog aan Turkije heeft verklaard. Uit Weenen wordt nu gemeld dat door de mogendheden stappen zijn gedaan te Konstantinopel, om den oorlog te voorkomen. Voor hen, die de oorzaak mogten vergeten hebben, strekt, dat geruimen tijd geleden eenige gewapende Turken over de grenzen van Montenegro zijn getrokken en eenige rustige bewoners hebben gedood. Naar aanleiding van de klagt, door de Montegrijnen ingeleverd, is een commissie benoemd en deze heeft vijf Turken, waarvan drie bij verstek, ter dood veroordeeld en twintig tot gevangenisstraf van vijf tot vijftien jaar. De Porte heeft de voltrekking van deze vonnissen echter afhankelijk gemaakt van de uitlevering der Montenegrijnen, die Turken gedood hebben en vorst Daniëlo heeft geantwoord, dat hij onmogelijk zijne onderdanen voor vreemde regtbanken kan doen te regt staan. Er was nu kwestie van eene gemengde commissie, maar Montenegro wil de uitspraak van deze niet afwachten. Ken nationaal belang;. De strijd over de vraag, of Nederlandsche auteurs wel doen in eene vreemde taal te schrijven naar aanleiding van prof. Hecker's artikel over de lezing van prof. Opzoomer ontstaan is in de Arnh. Crt. voortgezet. S. R. is opge komen tegen het artikel van den Groninger geleerde, dr. van Vloten heeft dezen verdedigd en ook zekere N. N. handhaaft in het nommer een Arnh. Crt. van dezer dagen krachtig het regt der moedertaal. «Wanneer,» zegt hij, «een Engelschman. een Franschman of Duitscher het in het hoofd mogt krijgen een boek te schrijven in eene andere dan in zijne moedertaal, heeft dit geene beteekenis. Het is de luim of gril van een persoon anders niet; het gaat onopgemerkt voorbij; het deert aan de nationale zelfstandigheid niet. Maar bij een klein volk is het een onrustbarend verschijnsel, een verschijnsel, dat men begint te wanhopen iets meer als volk te beteekenen, dat men, om iets te zijn, om medegeteld te worden, moet beginnen met zich te denationaliseren. En dit, het zich nog kleiner maken dan men werkelijk is, is voor een klein volk allergevaarlijkst; men zal gaan gelooven, dat wij te klein zijn voor een zelfstandig volk, wanneer wij toonen het zelf te gaan gelooven. Een groote natie kan, zonder gevaar voor zich zelve, cosmopolitisch zijn; eene kleine natie moet, vooral in zaken van taal en letterkunde, ex clusief zijn uit zelfbehoud. Het cogitoergo sum, «ik denk ergo ben ik» heet, vertaald voor een klein volk, «ik schrijf in mijne taal, ergo ben ik een volk.» Van alle vreemde invloeden is de Duitsche invloed voor ons het meest te vreezendaarom is van alle taai-invloeden ook de Duitsche taai-invloed het meest te vreezen voor ons Duitschlands taai-invloed, dikwijls de voorlooper van politieken invloed, is des te meer voor ons te duchten, omdat hij stil, dagelijks en in het verborgen werkt. Op het punt der zuiverheid onzer taal zijn wij uiterst slordig. Gemakshalve schrijven wij de woorden en zinnen zooals zij ons uit de pen vloeijen, zonder ons veel te bekommeren, of zij aan de eischen der Nederlandsche taal voldoen; wij vertrouwen er op, dat onze polyglottische landgenooten het toch wel begrijpen zullen, al schrijven wij stangof een poespas van gegermaniseerd, gegalliseerd of geangli- seerd Hollandsch. In plaats van nooit schrijven wij nimmer; in plaats van ooit, van steeds, van altijd of altoos, bezigen wij het lamlendige, schoolvossige immer. Zelfs in officiële stukken vindt men den Duitschen uitgang name zooals opname, toename, afname, in name, waar het Hollandsch neming eischt. Wij spreken en schrijven weerzin, weerspraak, weerspreken, weerstand, hoewel wij zeer goed weten, dat het tegenzin, tegenspraak, tegenspreken, tegenstand zijn moet. Wij spreken van «het land hitwijzen(alsof er een handwijzer bij te pas kwam), in plaats van het land uitzetten enz. enz. enz. enz. enz., want waar zon ik uitscheiden, wanneer ik al onze taalzonden wilde biechten.» N. N. deelt verder het volgende mede, dat door de redactie der Arnh. Crt. wordt bevestigd: «Laat ik u een feit mededeelen, dat ik weet, ten stelligste weet, dat u en aan enkele anderen bekend is en, weinige jaren geleden, in onze buurt voorviel. Vlak op onze grenzen waren p. m. 35,000 man Pruissische troepen zamengetrokken, met geheimen last aan den opperbevelhebber om zich gereed te houden, ten einde, op het eerste telegram uit Berlijn, Nederland binnen te rukken en binnen 24 uren Amsterdam te bezetten. Het gevaar van een inval was zoo onmiddelijk dreigend, dat het Nederlandscli gouver nement een onzer meest geachte hoofdofficieren naar de grenzen zond met uitdrukkelijk bevel om de spoorwegbrug, waarover de eerste bezending troepen passeren zou, te doen in de lucht springen. Dit zijn van deze dingen, die niet openbaar gemaakt worden, die zelfs in geen «eigene correspondentie» voorkomen, die men niet verneemt dan nadat zij gebeurd zijn, maar de waarachtigheid van hot feit, later zelfs door Pruissische officieren van het obser vatie-corps erkend, kan ik u ten stelligste verzekeren, al kan ik het niet zwart op wit bewijzen. Ziedaar één staaltje van de welwillende gezindheid jegens ons van onze Duitsche stamgenooten. Een vijande lijke inval in Nederland en eene bezetting zijner hoofdstad in tijd van vollen vrede, onverhoeds, zonder eenige uit tarting van onzen kant. Wanneer nu de N. Rott. Crt. zegt: «Wij meenen nog niet te mogen twijfelen aan de eerlijkheid en het gezond verstand van het Duitsche volk, tegenover een nabuur, die voor zijne eigene nationaliteit alles veil hebbend, met sympathie den groei en bloei zal blijven gadeslaan van al wat nationaal Daitsch is,» dan vraag ikrust dit zoo schoon vertrouwen wel op een stevigen grondslag? Ik geloof het niet. Wanneer de nationale ijdelheden, de roemzucht, de begeerte om eene groote natie in een groot land te wezen geprikkeld worden, zijn volken niet eerlijker en verstandiger dan gouvernementen. IVadere bijzonderheden omtrent den Intogt van Honing Alfonsus te Madrid. De brie zen, ia de verschillende bladen over den intogt van Koning Alfonsus te Madrid opgenomen, komen allen hierin over een, dat. de luister dier «blijde inkomst'-' in werkelijkheid alle verwachting is te boven gegaan. „Ik kan niet anders dan het bekennen," zoo schrijft de correspondent der Débats, „eindelijk, na vele jaren, heb ik deze stad eens werkelijk ontroerd gezien." Donderdag den 14 dezer, des namiddags te half twee ure, kwam de koninklijke trein aan de station aan, waar de ministers, het gemeentebestuur, de leden van het hoogste geregtshof enz. don Alfonsus hunne opwachting maakten. Een-en-twintig kanonschoten verkondigden met het vrolijk gelui der klokken 's Konings komst. Na een kort oponthoud bij de kerk van Atocha trok de stoet door de stad door, te midden van een ontzaggelijken toevloed van menschen. Overal waar de jonge Koning verscheen verhief zich de ontelbare volksmenigte als eene onafzienbare zeegolfomlaag, omhoog zag men niets dan wuivende doeken, bloemen en snippers papier, die als een regen nedervielende lucht werd er door verduisterdbij dozijnen vlogen in alle rigtingen duiven uit met de nationale kleuren getooid„alle monden hieven kreten aan, alle armen zwaaiden hoeden en mutsen in de lucht en langs den geheelen weg, welken de vorst volgde, begeleidde hem die beweging als het vuur voortvonkt langs eene eindelooze buskruidlont." Zestig duizend, volgens anderen honderd vijftig duizend menschen waren uit de omgelegen plaatsen in de volgepropte straten zaamgestroomd. Te midden der Alcale-straat was een reusachtige zegeboog opgerigt, meer dan tachtig voet hoog en bekroond door een ruiterstandbeeld van den jongen Koning zeiven, in oorlogsrusting, en iets lager door vier standbeelden van wapenherauten omringd. Aan den ingang der Calle inayor had de conscrvatief-Alfonsistische club een tweeden doen verrijzen, eenvoudiger en van nóg beteren smaak getuigende. Eenerzijds vertoonde zich wel is waar ook hier een trophee van allerlei oorlogstuig, kanonnen, kogels, geweren, zwaarden, trommels en trompetten, maar ook aan de andere zijde zag men de werktuigen van landbouw en de attributen van nijverheid en koophandel zamengeschikt, het geheel overschaduwd door breed- gespreide palmen, zinnebeelden des vredes. Ik heb, schrijft de berigtgever der Indépendance, den jongen Koning gezien op het oogenblik, dat hij de Puerta del Sol doorreed. Hij droeg de marschtenue van een kapitein-generaal en was op een prachtig ros gezeten, dat hij met zekere gemakkelijkheid bestuurde, al glimlagchende het volk met zijn kt'pi groetende. Hij schijnt te naauwernood de zeventien jaren te tellen, welke hem zijne geboorte-acte toekent; zijne trekken zijn innemend, zonder iets, dat bijzonder de aandacht trekt. Hij scheen vermoeid; heigeen ook bij een krachtiger gestel en bij een minder teederen aanleg of rijperen leeftijd geene ver wondering zou behoeven te baren. Een trlrijkc, schitterende staf volgde hem. Met verbazing merkte men op, dat een vrij sterke afdeeling politie-dienaren voorafging. In het gevolg bevond zich voorts een met vlaggen versierde wagen, met de leuzen: Espana por Alfonso XII, en: Proteccion al trahajo. Van binnen bevond zich eene drukpers, waar gelegenheidsstuksjes werden gedrukt, door werklieden in hun arbeidspak rondgestrooid. Daarop volgde een rijtuig van de markiezin de Manzanedo, met eene commissie van vier studenten. De aankomst des Konings in zijn paleis wordt door den corres pondent der Débats volgenderwijs verhaald. „Hij bestijgt den grooten trap, zoo menigmaal door hetn afgedaald, wanneer hij uitging om zich te vermaken, en welken hij gedurende de laatste zes jaren slechts als nevelachtig droombeeld heeft wedergezien. Een onbe dwingbare aandoening overmeestert hem, zijne kniecn knikken, zijne oogen worden door tranen verduisterd; alle aanwezigen bemerken zijne ontroering. Maar het kind toont zich werkelijk man; in een oogenblik onderdrukt hij zijn gevoel en met vasten stap gaat hij door de wachtzaal, om de groote vertrekken binnen te treden. Hier verbeidt hem eene nieuwe aandoening, sterker nog dan de eerste. De kapitein generaal Novaliches, de gekwetste van Alcolea, de laatste strijder voor den troon zijner moeder, zijn eigen gewezen gouverneur, bevond zich in de eerste salon. Zij bemerken elkander, zij zien elkander een oogenblik aan, daarop valt de étiquette eens klaps weg, zij strekken de armen uit, loopen op elkander toe en sluiten elkander snikkende aan de borst. De uitwerking, door dit wederzien op de omstanders teweeggebragt, was treffend. „Arme jongen!mompelden de oude snorrebaarden. Voor hen was het de Koning niet meer; de majesteit verdween, voor iets edelers en grooters nog: de openbaring van een goed hart." Des avonds was, om zoo te zeggen, de geheele stad a giorno verlicht en de Koning trok in een open, met twee paarden bespannen rijtuig, zonder verder geleide, de straten door. Dat alle dagbladen met versierde randen het licht zagen en overvloeiden van gelegenheidspoëzy behoeft naauwelijks vermelding. Doch zelfs het regeringsblad kwam met een bijvoegsel uit, hetwelk op de eerste bladzijde eene levens geschiedenis van don Alfonsus bevatte, gevolgd door een aantal klinkdichten, zangstukken, liederen, met de schoonste namen der Spaansche letteren onderteekend. Tevens maakte het blad besluiten openbaar, waarbij aan zekere gevangenen geheele of gedeeltelijke kwijtschelding van straf werd verleend. Onder de feestvierenden bij 's Konings intogt bevond zich niet de oud-minister Sagasta. Deze was des morgens vroeg naar las Rosas op twee mijlen afstand van de hoofdstad op de jagt gegaan. I. J. de Jongh, gepasporteerd sergeant van het O.-I. leger alhier, vond zich dezer dagen geroepen, nevens de hulde van zoo velerlei zijden den generaal van Swieten toegebragt, ook de zijne te voegen. Hij was bovendien in de meening, dat deze generaal vroeger zijn chef was geweest op Sumatra's westkust, en bragt daarbij zijn dank voor genotene onderscheiding en heusche bejegening.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1875 | | pagina 2