1875. N°. 24. Woensdag 24 Februarij. 33 Jaargang. Werven voor Atsjin. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Binnenland. 1IELDEKSCHE Ei\ NIEIIWEDIËPER COURANT „Wij huldigen hot goede.' Verschijn Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1 30. nu franco per post - 1 65. R u r e a IIM O L E X I» L E I X SP. 163. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden nnar plaatsruimte berekend. Klken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië via Brindisi. Laatste ligting 's avonds 6 uur. Toen de «Voorwaarts» eenige dagen geleden de haven verliet, de sleepboot het schoone vaartuig had losgelaten, en de donkere uniformen der mariniers, digt aan een geschaard langs de verschansing een zwarten rand vormden, die het voorste gedeelte van het schip omgaf, met de hel dere kleuren van de Nederlandsche vlag boven hunne hoofden, en hier en daar van uit de donkere rij een witte zakdoek, die een laatst vaarwel een allerlaatst misschien voor velentoewuifde aan den geboortegrond, toen gevoelde menigeen, die onder de toeschouwers op den steiger of langs de batterij van een vriend had afscheid genomen, of enkel door belangstellende nieuwsgierigheid in de vochtige, nevelachtige winterlucht was gedreven, iets van die angstige bewondering in zijn hart, die wij allen in ons voelen opkomen, wanneer wij moedige mannen een groot en ernstig gevaar zien te gemoet treden. Hoevelen zijn hun reeds voorgegaan, hoevelen zullen nog moeten volgen, eer dat ons gezag in het Noorden van Sumatra erkend, en de weldaad van een regelmatig Euro- peesch bestuur door de inlandsche bevolking zal ge waardeerd worden? De laatsten zullen zij niet geweest zijn, die mariniers, die zich aan boord bevonden van het schip, welks naam hen herinnert aan den krijgskreet, die zij zullen aanheffen, wanneer zij eene vijandelijke benting bestormen of een gevaarvol pad door moeras en verbak- kingen zoeken: voor Koning en vaderland voorwaarts! Zij zijn gegaan en velen voor hen, en wij Hollanders laten hen trekken. Zij, die toevallig op den wal staan, groeten hen, een hooggeplaatst persoon neemt officieel afscheid, enen daarmede is alles gezegd. Uit niets blijkt, dat het publiek gevoelt, dat de strijd met Atsjin eene zeer ernstige zaak is, dat de toekomst van ons land als koloniale mogendheid en wat zijn wij zonder dat? afhangt van de wijze, waarop wij ddar ons gezag zullen handhaven. Vóór de inneming van den kraton was er eene algemeene, zij het dan ook platonische, belangstelling in dezen oorlog. Thans, hoewel de zaak niet minder ernstig is, de groote inspanning het Oost-Indisch leger liesft verzwakt, de reserves langzamerhand uitgeput raken, nu de vijand niet zwicht en de ziekte niet wijkt, schijnt de belangstelling verdoofd. Al is zij hier ter plaatse levendiger dan elders, omdat leger en vloot, en door deze de burgerij, dagelijks worden herinnerd aan den krijg, dien wij te voeren hebben, ook hier is zij niet wat zij zijn moest. Overal elders in de binnensteden, in de groote steden zelfs zonder, zoo gij wilt, Rotterdam uit is de oorlog met Atsjin eene speciaal militaire zaak geworden; het gevoel, dat het in de eerste plaats eene nationale zaak is, ontbreekt. De overgroote meerderheid van het volk denkt er over en spreekt er van, als van eene zaak, die hun niet aangaat, en voor zoover ze hun aangaat, geheel een quaestie van geld is, van vermindering van Indische baten, van hoog handgeld aan soldaten, en groote uitgaven voor de marine. Men stelt zich te vroden met van de verrigtingen in Atsjin te lezen bij wijze van gemengd nieuws in de couranten, zooals men van een moord, van een verdronken kind en een bijzonder merkwaardig kalf leest, en zij, die met belangstelling naar de Indische brievenmail uitzien om uit de dagelijksche rapporten van den militairen en civielen commandant zich een juist denkbeeld te vormen van den toestand, zijn te tellen. Er zijn echter teekenen aan de lucht, dat die gerusten uit hun rustige rust wel eens konden worden opgeschrikt, en onverwachts voor hunne onnadenkendheid onverwachts wel eens konden moeten leeren, dat de oorlog met Atsjin voor Nederland nog iets anders is, dan eene vraag van wat geld. Wij zijn geen militairen en kunnen ons hierin dus gemakkelijk vergissen, maar ons kwam het voor, dat er onder de mariniers, die het dek van de Voorwaarts betra den, veel, al te veel, jong volk was; jongelieden, wier ligchaamsgestel ter naauwernood in staat kan zijn om de reusachtige vermoeijenissen te tarten, die een oorlog in dat klimaat en onder die omstandigheden medebrengt. Een proef, voor mannen in de kracht des levens, tusschen de 30 en 40 jaar, dikwerf te zwaar, het verrigten van ligchamelijken arbeid onder de tropen, bovendien bijna zonder overgang uit de Noordsche koude onder den invloed van de zon van de linie gehragt, die proef moeten deze mannen doorstaan. En is het niet geoorloofd te zeggen, dat men er dezen, nu, en zóó heenzendt, omdat men geene keuze heeft? Is het na den uitslag van de werving voor het O. I. leger gewaagd te voorspellen, dat er weldra gebrek zal zijn aan troepen voor onzen krijg op Sumatra? Is het ongeoorloofd te zeggen, dat, indien men geen krachtige en gezonde mannen kan krijgen, de uitzending van naauw- volwassenen en half gezonden moet het daartoe komen slechts eene nuttelooze verspilling van geld en menschenlevens is? Voorzeker, de werving van Atsjin, zooals die beproefd is, moest mislukken*). Men moest of zeer dom, of een engel van onbaatzuchtigheid zijn, om zich door de wervers te laten verlokken Maar ook zonder deze bijzondere omstandigheden zoude die poging geen gevolg hebben gehad. Naar onze meening geeft men zich over aan allerzonder lingste illusiën, indien men meent, dat een hoog handgeld een voldoend aantal krachtige, gezonde, bruikbare in dat klimaat en in die omstandigheden bruikbare mannen zal verschaffen. Wat is drie, vier, vijf honderd, duizend gulden in de schaal gelegd tegenover leven en gezondheid? Wat, zelfs voor den armste, duizend gulden tegenover de kans niet om doodgeschoten te worden, dat is het minste, maar om zwak of ziekelijk, om verminkt en voor ligchaamsarbeid en beroep ongeschikt terug te komen? Immers niets. Als het werkelijk waar is, dat wij aan 't einde zijn van onze gewone reserves voor het Indische leger, als de indruk, die de vertrekkende mariniers op ons maakten, dat velen hunner, hoe flink ze zich ook hielden, te jong, te weinig ligchameüjk ontwikkeld waren om zonder bedaarde en langzame acclimatatie en oefening, het klimaat en den oorlog te trotseeren, juist is, dan is de tijd gekomen, dat het Nederlandsche publiek zal moeten begrijpen, dat de oorlog met Atsjin nog iets anders beteekent, dan eene tijdelijke vermindering van Indische baten. Onzes inziens zijn er dan slechts twee wegen mogelijk, maar voor beiden is het noodig, dat de regering de natie de oogen opent, en de rustige menschen stoort; iets, wat elke regering ongaarne doet, en meestal verzwijgt tot het te laat is. De eene weg is een beroep op de vaderlandsliefde des volks. Niet de vaderlandsliefde van den onderofficier werver, een mengelmoes van koningsgezindheid, geldzucht, avonturenlust en jeneverdamp, maar dat bedaarde patrio tisme, dat onze natie in beweging brengt, wanneer men duidelijk zegt, wat men van haar vraagt, en waarvoor zij zich opofferen moet. Wij achten het mogelijk, dat de regering, als zij zegt: het land heeft u noodig, de mannen vindt, die zij niet krijgen kan, als zij met eenige honderd gulden handgeld rammelt. Maar dit is niet de weg, die wij zouden wensclien te zien bewandelen. Die andere weg zou veel geld kosten, maar zeker tot het doel voeren. Wij zouden in overweging geven de toekomst van den Indischen soldaat te verzekeren. De jonge, krachtige man, die lust heeft in avonturen, hij die tijdelijk geen werk heeft, die de wereld wil zien of fortuin zoeken, vreest den dood niet, jonge menschen vreezen den dood zelden, hij schijnt hun zoo verwijderd! maar hij vreest armoede, onherstelbare armoede. Hij kiest het beroep van den soldaat niet, omdat hij bijna zeker weet, dat dat beroep hem in den steek zal laten, als hij ouder wordt, als zijne beste krachten voorbij zijn. Die toekomst schrikt hem veel meer af, dan het hoogste handgeld hem aanlokt. Geef den invalide soldaat zeker heid op goede verzorging, den gezonden, die zijn diensttijd achter zich heeft, den voorkeur voor behoorlijke burgerlijke betrekkingen, en den ouden een pensioen, waarvan hij leven kan zonder te bedelen, en niet langer zullen de wervers vruchteloos moeten wachten op mannen voor het Indisch leger. Wij herinneren, dat de werving plaats had róór en gedurende de loting voor de Nationale Militie. Die dus genegen was om dienst te nemen bij het O. I. leger, deed verstandig zich eerst als remplacjant te stellen, waarmede hij f C00 a f 700 verdiende; alsdan voor het Indisch leger overteekenende, ontving hij het uit geloofde handgeld toch. HELDER en NIEUWEDIEP, 23 Februarij. Van de 34 sollicitanten, die zich hadden aangemeld, hebben jl. Zaturdag 24 aan het vergelijkend examen voor de vacante hoofdonderwijzers-betrekking aan de gemeente school No. 3 deelgenomen. Op Zaturdag 27 dezer zal dat examen worden voortgezet met eenigen, die op den eersten dag het meest voldaan hebben. Gisteren werd alhier gehouden de loting voor de nationale militie voor de ingeschrevenen uit deze gemeente. Heden zou die plaats hebben voor de ingeschrevenen van Texel, Vlieland, Terschelling en Wieringen. Alleen die van Wieringen zijn echter overgekomen en hebben geloot. Die van de andere eilanden zijn uithoofde van het vriezend weder niet verschenen. De tooneelvooistelling, jl. Zondag avond door den Burgerkring Harmonie gegeven ten voordeele van de wed. J. Sinjewel, was zeer druk bezocht. Zelfs moesten onder scheidene bezoekers wegens gebrek aan ruimte huiswaarts keeren. Bij de opvoering der beide aangekondigde stukken kweet zich het werkend personeel flink van zijne taak. Op het Heldersch kanaal nabij het Molenplein zakte heden middag een schaatsenrijder door het ijs. Door J toegeschoten hulp werd hij gered. j Beroepen te Haarlem ds. E Cesar Segers, pred. te Leiden. Bedankt voor het beroep naar Amsterdam door ds. A. II. de Hartog, pred. te Rotterdam. H. M. de Koningin heeft een paar prachtige lampen toegezonden aan de commissie voor de Vincentius-loterij I te Alkmaar. Door de schutterij te Hoorn werd, in vereeniging met het aldaar garnizoen houdend bataillon inf. tergelegenheid van Zr. Ms. verjaardag, parade gemaakt en liet tot groot genoegen der ingezetenen zich de muziek van het nieuw- opgerigte korps bij de schutterij hooren, terwijl des avonds door dat muziekkorps aan de autoriteiten serenaden werden gehragt. Te 's Hage overleed gisteren de heer L. H. Verwey, stichter van den Dierentuin aldaar en mede-oprigter van het Roode Kruis. In de vergadering van het hoofdbestuur der Hol- landsche Maatschappij van Landbouw, op den 10 dezer te 's Hage gehouden, werd de wenschelijkheid uitgesproken, dat de Nederlandsche landbouw op de internationale ten toonstelling, in 1876 te Philadelphia in Amerika te houden, waardig zou zijn vertegenwoordigd. De kosten van vervoer uit en naar Nederland, alsmede de plaatsing enz. op die tentoonstelling zullen niet komen voor rekening der Maat schappij. Het Hoofdbestuur, voorzitter de heer W. van der Vliet en secretaris de heer P. F. L. Waldeck, heeft dus gemeend in het belang van onzen inlandschen landbouw en tevens van dat der Maatschappij te handelen, door op ge noemde tentoonstelling een verzameling van granen, zaden, boter, kaas en andere voortbrengselen in te zenden. Uit den aard der zaak zullen echter eenige kosten onvermijde lijk zijn, waarom het bestuur aan de afdeelingen heeft verzocht een crediet te verleenen van f 500 en berigt, of bedoelde inzending de goedkeuring der afdeelingen wegdraagt. Vóór 1 April worden de antwoorden bij het hoofdbestuur ingewacht; stilzwijgen zal worden beschouwd als een blijk j van ingenomenheid met de zaak. Te Gouda bragt men dezer dagen iemand grafwaarts toen het bleek, op het kerkhof gekomen zijnde, dat het graf nog niet was gedolven. Goede raad was duur. Men sloeg spoedig de handen aan het werk en maakte in der haast een soort graf, waarna de verstoorde plegtigheid voortgang had. Betreffende den Duitschen veehandel (ook voor Nederland van zoo groot belang) verneemt het U. D. 't volgendeDe handel in fokvee is stil, met weinig uitzigt op meerdere levendigheid. Het overal karige voeder verbiedt nieuwe runderen te stallen. Daarbij komt, dat het mestvee een betrekkelijk zeer lagen prijs heeft, zoodat de bezitter niet dan met verlies afzetten kan. .Men meene evenwel niet, dat het genoemde ook van toepassing is op die landen, waar wij ons fokvee bij voorkeur zoeken, want werkelijk goede soorten uit gerenommeerde streken hebben over 't geheel genomen weinig van hunne waarde verloren, 't Is ook een oude ervaring, dat werkelijk goed fokvee nooit zoo aan prijsverandering onderhevig was, als trek- en mestvee. Onder de melkkoeijen wordt aan het Nederlandsche en Holsteinsche ras nog steeds de voorkeur gegeven. Men meldt o. a. uit 's Hage aan de Arnh. Crt: «Ik verneem dat de aanvrage van den minister van Koloniën om hulponderwijzeressen voor Indië aanvankelijk tot vele sollicitatiën geleid heeft; bij het departement zijn reeds een dubbel getal sollicitanten bekend dan het getal openstaande plaatsen bedraagt. De vraag ligt, zou ik zeggen, voor de hand: waarom doet men voor ons eigen land niet wat thans voor Indië beproefd wordt Overal hoort men klagen over gebrek aan hulponderwijzers; waarom stelt men niet meer hulponderwijzeressen in de openbare school aan? Niet a's tijdelijk hulpmiddel, bedoel ik, om in het gebrek aan mannen te voorzien, maar als regel voor goed. ledereen weet, dat de vrouw oneindig meer tact van onderwijzen heeft dan de man, vooral bij eerstbeginnenden

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1875 | | pagina 1