1875. N°. 63.
Woensdag 26 Mei.
33 Jaargang.
BEKENDMAKING.
BEKENDMAKING.
BEKENDMAKING.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 163.
i n n e n I a n d.
HELDËRSCHË
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
„Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zatnrdag namiddag.]
Abonnementsprijs per kwartaalƒ1 80.
on franco per post - 1.65.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eikei» Donderdag vertrekt de mail naar
Oost-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
Burgemeester eu Wethouders der gemeente Helder brengen ter
kennis van de ingezetenen, dat tot tegenschatters voor de belasting
op het personeel, voor het dienstjaar 1875-1876, zijn benoemd
de heeren J. A. KNAVEN en G. KOOTER.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester,
den 22 Mei 1875. L. VERHEY, Secretaris.
Het Gemeentebestuur van den Helder vestigt de bijzondere aandacht
der ingezetenen op de wijzigingen, welke in de twee eerste para-
graphen van art. 27 der wet van 29 Maart 1833 (Staatsblad
No. 59) betreffende de personele belasting zijn gebragt, luidende aldus:
1. Die na den 15den Mei een perceel in gebruik neemt, is
„voor dit perceel de belasting naar de vier eerste grondslagen voor
„den tijd des dienstjaars, die dan nog over is, verschuldigd."
2. Aan den belastingpligtige, die in den loop des dienstjaars
„een perceel verlaat, zonder daarin eenige roerende goederen of
„iemand in zijne dienst achter te laten, wordt ontheffing verleend
„van zijn aanslag naar de vier eerste grondslagen voor den tijd
„des dienstjaars, die dan nog over is, indien daarvan door hem,
„binnen den tijd van eene maand, volgende op die waarin hij het
„perceel verliet, tegen bewijs, schriftelijke aangifte is gedaan ten
„kantore des ontvangers, op een aldaar kosteloos verkrijgbaar biljet.
„De ontheffing wordt ook verleend over bet driemaandelijkscli
„tijdvak waarin het perceel werd verlaten, indien de belasting-
„pligtige daarna, doch in den loop van datzelfde tijdvak, een ander
„perceel, waarvoor hij belastingpligtige is, in gebruik neemt.
„Bij overlijden van den belastingpligtige treden zijne erfgenamen
„in dezelfde regten en verpligtingen.
„De aangiften, volgens het eerste en derde lid ingediend, worden
„als gewone bezwaarschriften aangemerkt en behandeld."
Het gemeentebestuur voornoemd.
Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester,
den 22 Mei 1875. L. YERHEY, Secretaris.
Burgemeester en Wethouders der gemeente Helder brengeu in
berinnering, dat VORDERINGEN TEN LASTE DER GEMEENTE,
over het jaar 1874, vóór den 1 Julij 1875 moeten zijn ingediend,
bij gebreke waarvan zoodanige vorderingen, volgens de wet, worden
gehouden voor verjaard, en vernietigd.
Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester,
den 22 Mei 1875. L. VERHEY, Secretaris.
Vijftig jaren later.
Hoezeer ik mij ook verheugde eindelijk dat bloeddorstige Frankrijk
te verlaten, nam ik toch, in stilte mijne tranen latende vloeien,
van het vaderlijk huis afscheidvan het huis waarin ik, evenals
mijne dochter, geboren was en waarin ik de twee eerste jaren van
mijn huwelijk gelukkig had mogen leven. Wie kon met zekerheid
zeggen of en Kanneer ik het terug zou zieu! Eindelijk bestegen
wij, dobberende tusschen hoop en vrees, den wagen, waarin zich
de voorwerpen van waarde bevonden, die ik gaarne met mij
wenschte te nemen; ook had ik een goede som gelds bij mij.
Mathis, aan wien ik als voorzichtigheidsmaatregel eveneens geld
had toevertrouwd en die later met zijn zoon op de zitplaats achter
op den wagen plaats nemen zou, Mathis was in stilte verscheidene
uren voordat wij afreisden, vooruitgegaan, om opgenomen te worden
op een plaats, die wij onderling nauwkeurig bepaald hadden. Door
dezen voorzorgmaatregel werd voorkomen, dat mijne bedienden, die
op het slot achterbleven, ontdekten, dat Mathis met zijn zoon ons
geleidden. Tegen den avond hoopten wij den Rijn op een punt
te bereiken, alwaar door Mathis reeds vroeger een boot gehuurd
was, die ons stil aan de andere zijde der rivier zon brengen. De
rid in den wagen ging aanvankelijk gezegend, ten minste wij ont
moetten geen hindernis, die ons eenig oponthoud veroorzaakte. Wij
haalden ook Mathis met zijn jongen in, en konden beide, zooals
afgesproken was, zonder hinder opnemen. De getrouwe en op alles
achtgevende dienaar deelde mij met een zekere bezorgdheid mede,
dat, toen de wagen stilheid om hem op te nemen, een man van
de achterste zitplaats afgesprongen was en zich in allerijl, een
zijweg inslaande, naar het dorp verwijderd had. In de haast
waarmede alles had plaats gehad, was het hem niet mogelijk geweest
dien man nauwkeurig op te nemen, hij zou het echter wel durven
bezweren voegde liij er bij dat het een van mijne bedienden
geweest was, en dat hij een vrijheidsmuts droeg. Hij, Mathis,
kon daarom den argwaan niet van zich zetten, dat die persoon een
spion was geweest, aan wien den last was opgedragen mij te volgen,
om te ontdekken of ik ook poogde te ontvluchten en zoo dit plaats
mogt hebben, werwaarts ik mij dan in de eerste plaats wendde.
Om het plan mijner vijanden te verijdelen, ingeval het vermoeden
van Mathis eenigen grond van zekerheid mogt hebben, beval ik
den koetsier zoo snel mogelijk verder te rijden. De wegen evenwel
waren zoo slecht, op sommige plaatsen zelfs zoo zonder sporen,
dat wij hoogst langzaam onzen weg konden vervolgen.
In de herberg van het nabijgelegen dorp, dat wij spoedig
bereikten, scheen het zeer levendig toe te gaan. Men zong eu
schreeuwde daar binnen, dat alles daverde. Het was hoogst duidelijk,
dat het daar binnen voor mij geen zaak was mij te vertoonen,
want opgewondene revolutionairen waren aldaar verzameld en ik
vreesde er niet te kunnen binnenkomen of men zou mij overlast
HELDER en NIEUWEDIEP, 25 Mei.
Te 's Hage is na zeer kortstondige ziekte de afgevaar
digde ter Tweede Kamer der Staten-Generaal voor dit
kiesdistrict jhr. mr. C. ran Foreest, in 58jarigen ouderdom
overleden.
De heer van Foreest behoorde tot het kleine getal der
uitverkorenen, aan welke zelfs de meest verbitterde tegen
stander verpligt is eerbied en achting te bewijzen.
Gesproten uit een oud-Nederlandsch geslacht heeft hij
gedurende zijn geheele leven als mensch en als staatsman,
de verpligtingen in het oog gehouden, die zulk een onbe
smette naam zijn drager oplegt.
Streng conservatief verliest zijne partij in hem een
magtigen steun, een redenaar van onbetwistbare gaven, ook
al maakte hij daarvan, vooral in de laatste jaren, een zeer
spaarzaam gebruik. Zijn plaats zal moeijelijk te ver
vullen zijn.
Als dijkgraaf van de Hondsbossche en Duinen tot Petten
heeft de overledene vele bewijzen van onvermoeide werk
zaamheid en van zorg voor de hem toevertrouwde belangen
gegeven.
In zijne bijzondere zaken, kenmerkten zich zijne hande
lingen door openbaarheid en loyaliteit.
De Koning had, door hem tot ridder van den Nederl.
Leeuw te benoemen, aan hem eene onderscheiding geschonken,
die hij met regt en waardigheid droeg.
Het is ons eene dure pligt aan den man, die jaren lang
dit district vertegenwoordigde, dit woord van afscheid te
wijden, dat tevens een woord van achting en eerbied voor
zijne nagedachtenis mag zijn.
Het lijk van jhr. mr. C. van Foreest is heden ochtend
vroegtijdig van het sterfhuis te 's Hage naar Alkmaar
vervoerd en te Heilo ter aarde besteld.
Ook de verkiezing van een lid der Tweede Kamer ter
vervanging van wijlen den heer jhr. mr. C. van Foreest
zal op Dingsdag den 8 Junij plaats hebben.
De Standaard verneemt dat Donderdag a. s. de stoom
boot Stad Middelburg van de Koninklijke Nederlandsche
Stoomboot-Maatschappij, te Amsterdam, haren proeftogt
op de Zuiderzee zal doen, vervolgens naar hier zal stoomen,
om alsdan spoedig naar Vlissingen te vertrekken, teneinde
de maildienst tusschen Vlissingen en Harwich aan te
I Reeds vroeger hebben wij gemeld, dat bij de sociëteit
Mars alhier het voornemen bestaat om ter gelegenheid van
den verjaardag van H. M. de Koningin eene Soiree
Littéraire et Musicale te geven in het lokaal Musis Sacrum.
Thans kunnen we daaromtrent nog mededeelen, dat ter
opluistering van dien feestavond door het bestuur dier
sociëteit de medewerking is verkregen van het muziekkorps
der dd. artillerie-schutterij, van den heer W. van de Ven,
van Kinderdijk (bas-solist) en van den heer H. van Ophemert,
lid van het muziekkorps der stedelijke schutterij te Rot
terdam. Het programma, waarvan ons welwillend inzage
werd verleend, belooft een alleszins genoegelijken avond.
Van wege het bestuur der genoemde sociëteit is dezer
dagen instemming betuigd met het plan, in het weekblad
Pro Patria geopperd, om in een adres aan Z. M. den
Koning eerbiedig maar dringend te verzoeken om afschaffing
van de dienstvervanging bij de Nationale Militie.
Z. K. H. Prins Alexander, wiens ongesteldheid voor
eenige dagen werd berigt, neemt in beterschap toe.
Bij art. 7 van de wet tot het vaststellen van bepalingen
bij het voorkomen van hondsdolheid wordt moedwillig
kwellen, pijnigen enz. van een hond of eene kat voortaan
gestraft met eene geldboete van f 5 tot f 25 en gevange
nisstraf van 1 tot 5 dagen, te zamen of afzonderlijk. Honden
en katten, die zonder opzigt rondloopende zich' op een
vreemd erf bevinden, mogen straffeloos door of vanwege
den bewoner of bruiker worden gedood.
Door ds. J. P. R. Laan, rustend predikant van
Maassluis, thans te Antwerpen, is het met algemeene stemmen
op hem uitgebragt beroep naar Dinteloord aangenomen.
Jl. Zondag herdacht met zijne gemeente de weleerw.
heer M. van den Broek, pastoor te Bovencarspel, bij een
plegtige dienst zijne 25jarige priesterlijke bediening.
Te Monnikendam is door het Hoogheemraadschap
Waterland publiek aanbesteed, het doen van aard-, dijk
en glooijingwerken aan den Waterlandschen Zeedijk, welk
werk door den heer C. Blankevoort te Monnikendam voor
ruim f 19,800 is aangenomen.
De Roomsch Catholieke gemeente te Purmerende zal
binnen een niet groot tijdsverloop in het bezit geraken van
een nieuw kerkhof. Een der gemeenteleden heeft daartoe
bereidwillig een stuk weiland, buiten de Hoornsche poort
aldaar gelegen, afgestaan. De kosten van inrigting, het
bouwen van een kapel, enz. worden op f 14.000 begroot,
welke som door vrijwillige bijdragen zoo goed als volteekend
is. Weldra zal met de werkzaamheden een aanvang
gemaakt worden.
aandoen. Aan de deur en aan de vensters vertoonden zich onder
scheidene verdachte aangezichten, maar wij kwamen er toch gelukkig,
dat is: zonder dat ons eenigen overlast aangedaan werd, voorbij;
wij passeerden het geheele dorp zonder eenige beleediging te hebben
moeten verdragen, en achter het dorp kwamen wij in een daar
heginnenden, vrij diepen hollen weg. Het trok onze bijzondere
aardacht, dat de koetsier niet slechts dikwijls, maar ook bijzonder
hard met zijn zweep klapte, dat ik, ik moet liet belijden, in mijn
licht opgewekten achterdocht voor een teeken hield, dat hij aan
lieden gaf, met wie afspraak gemaakt wasdoch spoedig vraagde
ik hem in mijne gedachten voor mijn wantrouwen verschooning,
daar niets verdachts zich vertoonde, en hij door dat gedurig klappen
met den zweep een op ons aankomenden wagen op onze nadering
opmerkzaam maken kon, opdat hij zou stilhouden op een plaats,
waar het uitwijken van twee wagens in een hollen weg mogelijk
is. Onze wagen kroop gedurende een langen tijd langzaam verder
zonder dat wij een anderen rijtuig ontmoetten, totdat eindelijk
de holle weg zich van lieverlede begon te effenen. Daarop
ging het op een vlakken weg voort tot aan een bosehje.
Langzaam ging de wagen voort en nauwelijks waren wij een kort
eind het bosehje binnen gereden, toen plotseling ruwe stemmen
gebiedend ons toeriepen op te houden. De paarden werden door
gewapenden vast gehouden en aan de portieren van weerszijden
vertoonden zieh geweerloopen, terwijl onderscheidene stemmen van
ons eischten, dat wij zouden uitstappen.
De zon stond reeds nabij den horizont en in het hosch begon
het langzamerhand duister te worden. Mijn kind, dat sliep, werd
door al die beweging wakker en begon te schreien. Mathis, die
met zijn knaap dadelijk afgestegen was, stond reeds op den weg
in bange verwachting, afwachtende dedingen, die nu komen zouden.
Tegenstand konden wij niet bieden, ja zelfs als wij zoo talrijk
geweest waren, dat wij het hadden kunnen doen, zou het toch in
onze tegenwoordige omstandigheden de uiterste dwaasheid geweest
zijn het te doen. Ik steeg dan ook uit het rijtuig, gelijk ons
bevolen was en terstond achter mij volgde de verzorgster met het
kind, dat ik dadelijk in mijn armen nam om het te beschermen,
wanneer er gevaar mocht naderen, want mijn vrees daarvoor was
zeer groot.
Toen wij allen, in angstige spanning de dingen afwachtende, die
misschien over ons komen zouden, op den weg stonden, stegen
twee gewapenden in den wagen en doorzochten hem op het naauw-
keurigst. De derde zette zich op den bok bij den koetsier, die
men niet verzocht af te stijgen en een vierde nam de plaats achter
op den wagen in. „Omkeeren," riepen beide personen, die in den
wagen gestegen en daarin gebleven waren, te gelijk. Wij 3tonden
nog altijd midden op den weg en vreesden dat ook wij weder
uitgenoodigd zouden worden om onze plaatsen te bezetten en met
geweld teruggebracht zouden worden naar de plaats vanwaar wij
gekomen waren. Terwijl wij op den weg stonden, voldeed de
koetsier aan het gegeven bevel en keerde om, dreef de paarden
tot een snellen draf aan en ging wederom terug naar den hollen
weg, waaruit wij zoo op het oogenblik te voorschijn gekomen waren.
Wij echter stonden hulpeloos ouder den blooten en donkeren hemel
en wisten niet of de personen, die ons tot stilstaan en uitstijgen
genoodzaakt hadden, mannen van de revolutie waren, die mij in
mijne vlucht trachtten te verhinderen, dan of het roovers waren,
die vermoedden of wisten, dat ik een groote som geld bij mij in
den wagen had, en die som nu wilden bemachtigen. Daar ons
verder volstrekt geen overlast werd aangedaan, zoo scheen de laatste
veronderstelling wel de ware te zijn.
„De koetsier," zoo drukte Mathis zijne meening uit, „staat in
verstandhouding met de roovers, of misschien is hij wel de eenige
oorzaak en aanlegger van dezen verraderlijken aanval."
Dat ik te eeniger tijd en wel bij de eerste gelegenheid, die zich
daartoe aanbood, Frankrijk, dat ik haatte, zoolang het onder het
schrikbewind der revolutie moest zuchten, verlangde te verlaten,
dit was onder mijne bedienden geenszins een geheim; ook had
men zeer goed kunnen bemerken, dat ik in den laatsten tijd voor
bereidselen tot mijn vlucht gemaakt had en dat de tijd vau mijn
heengaan niet lang meer zou worden uitgesteld; en lichtelijk kon
men dan ook begrijpen, dat ik mij bij die gelegenheid rijkelijk
van geld voorzien zou. Het vermoeden ran Mathis had dus allen
grond van waarschijnlijkheid voor zich.
Daar stonden wij in het eenzame, donkere bosch, zonder in het
eerste oogenblik te weten, wat we zouden aanvangen. Zouden wij
terugkeeren, pogingen aanwenden om de misdadigers machtig te worden
en hen aan de justitie over te leveren Manr dan zou mijn doel,
het land te verlaten, ongetwijfeld openbaar worden en daardoor
stelde ik mij aan den wraak van de revolutionairen nog des te
meer bloot. Misschien, ja hoogstwaarschijnlijk was de verschrikke
lijke Culogius Schneider ondertusschen met zijn guillotine en zijne
begeleiders onze woonplaats nog nader gekomen, en zoo ik hem
in handen viel, was ik reddeloos verloren. Dit vooruitzicht, dat
met al zijne verschrikkingen mij voor de aandacht kwam, besliste,
en ik verklaarde, dat, trots alles wat geschied was en ons nog
verder overkomen kon, wij de vlucht moesten voortzetten.
„Een wagen hebben wij volstrekt niet meer noodig," zeide Mathis,
„omdat wij ons op een zeer geringen afstand van den Rijn bevin
den. Het dorp, waarin de man woont, met wien ik de afspraak
heb gemaakt, dat hij ons voor een bepaalde som over den Rijn
zal zetten, moet zeer dicht in de nabijheid zijn gelegen. Hebben
wij eenmaal Duitsehen bodem onder de voeten, dan kunnen wij
onze reis ongestoord en naar believen voortzetten, wanneer en
waarheen wij zulks begeeren."
Zoo wandelden wij dan, geenszins ontmoedigd door hetgeen ons
overkomen was, naar het dorp en bereikten het gelukkig eer het