1875. N°. 66.
Woensdag 2 Junij.
33 Jaargang.
BEKENDMAKING.
NATIONALE MILITIE.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 163.
Binnenland.
HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT
„Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag.]
Abonnementsprijs per kwartaal1 30.
u nu franco per post - 1.65.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
filken Donderdag vertrekt de mail naar
Oost-Indtë. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
De sluiting der mail naar Atsjin, Padang en Batavia,
te verzenden met Zr. Ms. Stoomschip BROMO en per
Mailboot HOLLAND, geschiedt den 4 en 8 Junij a. s.
drukwerken na aankomst van trein III (N. Holl. Spoorweg)
ten 10.58 des avonds; brieven na aankomst van trein I
den volgenden dag ten 9.47 des morgens.
De Burgemeester der gemeente Helder maakt, tengevolge eener
nader ontvangene aanschrijving van den Heer Commissaris des
Konings in deze provincie, aan de belanghebbenden bekend, dat de
milicien-verlofgangers die in den loop van dit jaar zamenkomen,
om krachtens art. 125 der militiewet in den wapenhandel te worden
geoefend, niet aan het onderzoek over de verlofgangers in de maand
Junij e. k. behoeven deel te nemen.
Helder, De Burgemeester voornoemd,
31 Mei 1875. STAKMAN BOSSE.
HELDEK en NIEUWEDIEP, 1 Junij.
Jl. Zaturdag avond werd door den heer jhr.W. A. Alting
von Geusau, kapitein der artillerie, eene lezing gehouden
voor de leden der sociëteit Bellona. Spreker behandelde
het voor Nederland en zijne hoofdstad zoo gewigtig onder
werp: de verdediging van de stelling Helder. Hij wees
er op, dat het allezins mogelijk is dat een eventuële vijand,
met vermijding der stellingen aan IJssel, Grebbe en Vecht,
onmiddelijk het oog zou vestigen op de stelling Helder,
die hem niet alleen tot vóór Amsterdam zou voeren, maar
ook in den rug der Utrechtsche linie, terwijl hij tegelijk
meester van de Zuiderzee en van onze voornaamste maritime
haven zou worden. Hij stelde in 't licht het belang van
eene verdediging onzer stelling te land en ter zee. Aan
de hand der geschiedenis wees hij op de mogelijkheid
8.)
Vijftig jaren later.
Nu begon Marie te vreezen, dat hij dat dierbare aandenken aan
haar moeder baar ontnemen wilde; met geweld rukte zij zich van
hem los en vluchtte naar de kleine zijkamer, waarin, zooals ge
weet, een deur is, die op den tuin uitkomt, terwijl vandaar naar het
bosch een weg loopt. Wilde zij in haar angst zich in dat kleine
kamertje opsluiten, of door de tuindeur het bosch invluchten? Ik
weet het niet, maar zooveel is zeker, dat zij zich van den Franschman
bevrijden wilde.
Deze riep nogmaals: „Het medaljon," en ijlde de vluchtende na
voordat zij de deur van het kamertje sluiten kon.
Wij, vader, die zijne oogen van den vreemdeling niet afgewend
houden kon, en ik stonden daar en wisten niet wat wij doen
zouden. Als wjj den Franschman aangrepen om hem mèt geweld
terug te houden, prikkelden wij hem misschien tot gewelddadigheden.
Leed kon Marie niet geschieden, daar wij in geval van nood tot
hare hulp in de nabijheid waren. Biddend verzocht ik haar dan
ook in de kamer terug te komen. Zij gaf mij geen antwoord. Zij
stond ginds in het kamertje, en zooals ik zag in den verstver-
wijderden hoek, daar waar de geweren hingen. De Franschman,
die, zooals gezegd is, haar gevolgd was, betrad spoedig haar
schuilplaats en trad op haar toe.
„Ne me touches pas/" riep Marie tot onze niet geringe
verwondering, want in een geruimen tijd had zij geen Fransch
woord over hare lippen gebracht.
„Ah, vous étes franyaise, vraiment?" antwoordde de Franschman
op een diep bewogen toon, en zijne pogingen om Marie het
inedaljon te ontnemen schenen zich na het uitspreken dezer woorden
te verdubbelen. Reeds strekte hij zijne hand weder uit om
het te grijpen. Daar greep Marie in hare vertwijfeling of in
haar toorn naar een der geweren, die nevens haar aan den wand
hingen en hield dat den Franschman bevende voor.
„Om Gods wil, Marie," riep ik haar toe, „bega toch geen
ongeluk, de geweren zijn geladen," en wilde zich tot haar begeven
om haar gerust te stellen en te verhoeden, dat er geen ongeluk
gebeuren zou. Toen ik mijn voet reeds over den drempel van het
Hamertje zette, zag ik, dat de Frauschman het geweer bij den loop
aangegrepen had om het haar te ontnemen, en op hetzelfde oogenblik
knalde een schot, dat het buis deed dreunen. Het geweer was afgegaan
en de vreemdeling stortte, in de borst getroffen, zonder een enkele
kreet te geven als een lijk op den grond.
Alles was slechts het werk van ééne seconde geweest.
Wij stonden als versteend, geheel verslagen en hadden onze
tegenwoordigheid van geest geheel verloren. Vader, die terstond
toegeschoten was, kwam het eerst tot bezinning. Hij ging
naar Marie, die doodsbleek en zonder eenige beweging stond, de
wijd opgespalkte oogen op het geweer gevestigd, dat zij nog in
haar bevende hand hield, nam het haar af en hing het weder aan
den wand op dezelfde plaats, vanwaar zij het genomen had. Ik
bukte mij tot den gevallene neder, overtuigde mij spoedig dat er
geen leven meer in hem was, en zeide bevend:
„Hij is dood!"
eener landing aan onze kust en op de gevolgen voor heel
het vaderland en de hoofdstad.
Eindelijk gaf hij middelen aan de hand ter verdediging
van den vaderlandschen bodem op deze gewigtige plek en
bepleitte het belang van een nieuw verdedigingswerk op
de Idarssens (Zuidwal) ter beveiling van den havenmond.
Nog vestigde spreker de aandacht van zijn gehoor op
de belangrijke taak, inzonderheid van onderofficieren van
artillerie en infanterie, om in tijd van nood en gevaar bij
het incompleet van officieren mede te werken tot ver
dediging van 's lands vrijheid en onafhankelijkheid. Hiertoe
is kennis een eerste vereischte en het streven der sociëteit
om die meer en meer onder het bereik der leden te brengen,
verdient ten zeerste waardeering.
Zr. Ms. rammonitor Adder, kommandant lult. ter zee
lste kl. Luteyn, is jl. Zaturdag alhier over de Zuiderzee
van Amsterdam aangekomen, en zal na verloop van eenige
dagen naar Hellevoetsluis vertrekken. Genoemde bodem
liep slechts 4 a 5 mijlen in de wacht.
Zr. Ms. instructie-brik Urania, komm. kapitein luit.
ter zee P. ten Bosch, vertrekt heden van hier tot het doen
van een oefeningstogt in de Zuiderzee met de adelborsten
2de klasse.
Men verzekert ons dat in geen jaren zich zoo weinig
aspiranten hebben aangemeld voor het examen van adelborst
bij de Marine als dit jaar.
In de vergadering der Centrale Kiesvereeniging, gisteren
te Alkmaar gehouden, is ter vervanging van wijlen den
heer jhr. mr. C. van Foreest, met overgroote meerderheid
van stemmen gekozen tot candidaat voor het lidmaatschap
der Tweede Kamer de heer mr. W. van der Kaaij.
Aangenomen het beroep naar de Evang. Luth. gemeente
te Kampen door ds. Michelsen, pred. te Zierikzee.
Het Prov. kerkbestuur van Noordholland heeft aan
den heer W. Vetter, pred. te Hoogwoud, op verzoek,
eervol emeritaat verleend.
In den loop der afgeloopen week zijn weder van Texel
naar verschillende markten afgevoerd ruim 4000 lammeren.
Te Terschelling wenscht men eene «Bewaar-
Handwerkschool» op te xigten, waaraan dringende behoefte
bestaat. De noodige gelden voor het inkomen eener onder
„Dood!" riep Marie verschrikt uit, „dood! Ben ik een moor-
denaresse? Ik ben echter onschuldig aan zijn dood; ik heb het
geweer niet afgeschoten; ik zweer het bij God en bij den zaligen
geest van mijne moeder." Zoodra zij het woord „moeder" gezegd
had, ontvloeiden een stroom van tranen hare oogen.
„Maar wat nu?" vraagde vader. „Wat zullen wij nu aanvangen?
Wat zal ons nu boven het hoofd hangen? Men zal den officier
spoedig missen en hem gaan zoeken. Wanneer men hem hier
vindt, hier als lijk vindt, zijn wij allen verloren. Wij moeten den
doode zoo spoedig mogelijk verwijderen," voer hij voort, zich tot
mij wendende, „voordat liet te laat is. Men kan het schot daar
buiten gehoord hebben. Wij moeten het lijk naar buiten in het
boscb dragen en het daar terstond begraven."
Daarop opende vader bet venster, opdat de damp en de lucht
van het kruit zich zouden kunnen verwijderen en nadat dit geschied
was, zeide hij zuchtend tot mij
„Vat met mij den doode aan, opdat wij hem samen wegdragen.
Vooraf echter moet ik een doek over zijn gelaat uitspreiden, opdat
ik zijne gelaatstrekken niet aansckouwe, want zij wekken her
inneringen in mij op, die zich telkens op nieuw weder bij mij
opdringen, hoe ik ze ook met geweld van mij tracht te verwijderen.
Ik wil trachten mij zeiven te overtuigen: liet is een misleiding,
en het moet voor ons ook een misleiding blijven."
Het eerste het beste laken dat hij vond, spreidde hij over het
gelaat van den doode uit.
Daarop droegen wij hem het huis uit en het boscli in, een
tamelijk eind ver, groeven daar in haast een ondiep graf en legden
hem er in neder. Later plantte ik er dien pijnboom op, die
heerlijk en prachtig groeide en nu, na vijftig jaren, door een storm
ontworteld is geworden.
Dat was die ontzettende en vreeselijke nacht, en dat ik u nooit
iets van dien nacht heb meegedeeld, dat zult ge u thans zeer goed
kunnen begrijpen.
Maar nog was alles niet voorbij.
Toen des morgens vroeg de eerste schemering begon door te
breken, waren wij met onzen verschrikkelijken arbeid gereed en
keerden naar huis terug.
Marie was in onze woning achtergebleven, terwijl vader haar
het bevel gegeven had, het dikke wollen kleed, waarop de Franschman
nedergestort was, te verwijderen, omdat er zich misschien bloed
vlekken op zouden bevinden.
Toen wij binnen kwamen lag Marie naast dat bloedig kleed; zij
had het willen opnemen en wegdragen, maar toen zij er bloed op
zag, bloed, dat zij vergoten had, was zij in onmacht gevallen.
Ik droeg haar in bed en vader en ik wendden alle pogingen
aan om haar weder tot het leven en tot bewustheid terug te brengen.
Het duurde een geruimen tijd voordat zich een teeken van terug-
keerend leven en bewustzijn waarnemen liet. „Ik sterf," waren de
eerste woorden, die zij op een zeer zachten toon tot mij sprak.
Nauwelijks waren deze woorden hare lippen ontvloeid, of wij ver
namen ginds uit het dorp een hevig getrommel. „Zij komen, zij
komen!" sprak Marie in doodsangst, „zij willen mij weghalen, laat
ons vluchten!"
wijzeres, voor speelgoed enz. zijn reeds bijeengebragt
maar een gebouw ontbreekt, en de noodige fondsen voor
de oprigting daarvan kunnen niet gevonden worden, tenzij
weldadige lieden die door hunne giften aan de commissie
verschaffen. Deze heeft daartoe eene uitnoodiging aan
hare landgenooten gerigt die, naar zij vertrouwt, haar in
staat zullen stellen, de zoo nuttige inrigting tot stand te
brengen.
Het op 28 dezer door den eerstaanw. ingenieur te
Naarden aanbestede werk van: «het verbeteren der fronten
Oranje-Promers en Promers-Turfpoort dier vesting, welk
werk was begroot op f 780,000, is aangenomen door den
heer A. D. van Seters, te Vught, voor de som van f 697,000,
dus f 83,000 onder de begrooting.
De aardbeziën staan thans te Beverwijk in vollen
bloei en beloven zooveel, dat voor het plukken handen
tekort znllen schieten.
Gelijk dat meermalen plaats heeft met de leerlingen
der kweekschool voor zeevaart te Leiden, bragten ook jl.
Dingsdag de jongens onder geleide van een der onderwijzers
een bezoek aan het maritiem museum te 's Hage in het
gebouw van het ministerie van Marine. Terugkomende over
het Binnenhof, vernamen zij dat daar de Tweede Kamer
«waar 's lands wetten worden gemaakt,» vergaderde en
kreeg hun geleider het denkbeeld den toekomstigen janmaat
ook daar eens een kijkje te gunnen. De noodige bevelen
omtrent houding en gedrag werden gegeven en de jongens
gingen ademloos de trap op naar de publieke tribune, ver
vuld van verwachting in het denkbeeld daar de liooge
regering des lands werkzaam te zullen zien. Toen zij daar
toekeken, werden zij weldra opgemerkt en door de kamer
leden Fabius en Nierstrasz gewenkt om nog een oogenblik
te wachten, toen zij op het punt stonden weer te vertrekken.
De vergadering werd spoedig daarop gesloten en toen werden
de knapen in de koffijkaraer der Kamer door genoemde
heeren ontvangen en getrakteerd op broodjes en chocolade.
Met een sigaar werd deze aardige, geïmproviseerde receptie
besloten. Men kan nagaan, hoeveel geluk dit ongedachte
buitenkansje den jongens verschafte en ook dat de vrien
delijke gastheeren, bij wie zeker het gulle zeemanshart
heeft gesproken, alle voldoening genoten van hunnen inval.
Zij kon zich nauwelijks oprichten, zoo krachteloos gevoelde zy
zich. Vader, die misschien ook vreesde, dat de soldaten een onder
zoek naar den vermisten officier in de huizen zouden doen instellen,
liep spoedig het kamertje in om het met bloed bevlekte kleed te
verwijderen, dat nog maar altijd daar lag en ons zoo gemakkelijk
verraden kon.
Nadat hij dit gedaan had, ging hij de deur uit om te onder
zoeken, wat dat trommelen toch beduiden mocht. Spoedig kwam
hij terug om ons de blijde tijding mede te deelen, dat de soldaten
afmarcheerden. „God zij gedankt," zeide hij, „wij zijn gered!"
Het gedruisch der roffelende trommen verwijderden zich inderdaad
steeds meer en meerde Franschen trokken werkelijk af. Een
huis in het dorp brandde; de bewoners weenden en wrongen zich
de handen. Op de velden buiten het dorp, waar de Franschen
hunne nachtelijke legers hadden opgeslagen, vertoonde zich nog
een veel treuriger schouwspel. Niet slechts dat het jonge graan
geheel en al vertrapt en vertreden was, maar ook bedden, kleederen,
keukengereedschappen, het overschot van het geslachte vee, enz., enz.,
alles lag verward door en in elkander. De morgenzon daarentegen
drong heerlijk en warm door het venster van ons huis; een van
hare stralen verlichtte het gezicht van Marie, die daar bleek als
een lijk nederlag. „Hoe is het?» vraagde ik haar deelnemend.
„Ach!" antwoordde) zij, „dat ik vluchten kon, dat ik mij zelve
ontvluchten kon. Ik ben eenmoordenaresse
Nog in den loop van denzelfden dag, den dag, die volgde op
dien verschrikkelijken nacht, werd gij geboren en Marie, uwe moeder,
viel in een hevige ziekte. Lang zweefde zij tusschen dood en
leven, het leven echter was krachtiger en behaalde de overwinning
maar slechts langzaam, zeer langzaam herstelde zijen nooit heeft
zij kunnen vergeten liet gebeurde in dien verschrikkelijken nacht.
Nooit heb ik haar weder zien lachenslechts als zij u, haar kind.
aanzag, dan, ja dan kwamen nu en dan eenige glimlachjes op haar
gelaat. Met tegenzin en schroom, en slechts als het niet vermeden
kon worden, betrad zij het zijkamertje, waarin dit treurig voorval
eenmaal had plaats gevonden, en nooit heeft zij zieh in de nabijheid
van de plaats gewaagd, waar de doode begraven was. 's Nachts
in haren slaap vloog zij dikwijls overeind en riep angstig om hulp.
De worm, die aan haar hart knaagde, verteerde langzaam het merg
haars levens en zij stierf vroegtijdig, toen gij slechts den ouderdom
van tien jaren bereikt hadt, zooals gij u nog wel zult herinneren.
Van den Franschman, dien wij daar ginds onder den pijnboom
begraven hebben, hebben wij nooit iets naders vernomen; men
schijnt geen onderzoek naar hem ingesteld te hebben, waar hij
gebleven is; mijn vader zeide mij dikwerf: „zijn gelaat zweeft mij
bestendig voor oogen, en als het vermoeden, dat zieh gedurig bij
mij opdrong, niet zoo ijselijk ware, zoude ik het ten minste tegen
over u uitspreken, maar voor geen geld van de wereld moogt gij
de minste aanduiding van den persoon tegenover Marie aan den
dag leggen, want zoo gij dit doet, dan zal ze zeker van smart en
droefheid sterven, of, hetgeen nog verschrikkelijker is, zij zal krank
zinnig worden.
„En gij hebt nooit ontdekt, of uw vermoeden waarheid i»f»
vraagde de jonge houtYester aan zijn vader.