Benoeming-en, enz. Buitenland. Frankrijk. INGEZONDEN. kunnen bewezen worden. Daardoor zouden de matrassen kunnen drijven en men zou van de hangmatten kleine reddings-vaartuigen kunnen maken, welke de menschen steeds bij de hand hadden. Zulk een matras vermag een gewigt van 120 a 130 pond te dragen. De admiraal wijst er op hoeveel menschen in zulke hangmatten bij zeerampen konden gered worden. Thans werpen zich allen tegelijk in de reddingsbooten: toch kunnen niet allen opgenomen worden, en zinken vele booten door de te groote lading. Dan heeft ieder zijn eigen hangmat, waarin hij zich althans voorlóopig kan redden en afwachten, tot hij in een boot wordt opgenomen. Matrozen, die zoo dikwijls om reddings toestellen lagchen en er geen geld voor uitgeven willen, hebben in de hangmat dien toestel altijd bij de hand. De Pruissische en Russische Marine hebben reeds een groote bestelling van matrassen, met kurk opgevuld, gedaan; de Amerikaansche Admiraliteit stelt voor ze ook voor de Amerikaansche Marine aan te schaffen. Verslag der verrigtingen door de zeemagt in de wateren van Atsjin; vervolg. Den 27 Jan. kwam ter reede Atsjin Zr. Ms. stoomschip Sumatra. Met dien bodem werden de navolgende berigten aan- gebragt omtrent de verrigtingen der op de noordkust gestationeerde schepen. Aan Zr. Ms. stoomschip Riouw bleef de blokkade van het gebied van Pedir opgedragen. Ten einde de visch- vangst te beletten, werden de daartoe gebezigde kleine vaar tuigen van tijd tot tijd door een paar schoten gedwongen naar binnen te vlugten. Zr. Ms. stoomschip Deli bleef gestationeerd voor Gighen, ten einde door eene strenge controle den invoer van oorlogs behoeften tegen te gaan. In dén nacht van 10 op 11 Jan. werd door de stoom- barkas van de Deli adsistentie verleend aan eene in zin kenden toestand verkeerende praauw, afkomstig van Pasei; de opvarenden, 5 in getal, werden gered en kregen ver gunning om zich aan wal te begeven; de praauw echter was niet te redden. Zr. Ms. stoomschip Bommelerwaard, den 2 Jan. te Gighen aangekomen, stoomde den daaraanvolgenden dag naar Telok-Semaweh, waar de dienst werd overgenomen van Zr. Ms. stoomschip Schouwen. De Bommelerwaard vertoefde op Iaatstgemelde plaats van 39 en 1324 Jan. en bezocht wijders Kloempang-Doea, Pasangan, Sembilangan, Endjoeng en Gighen. Verscheidene handelsvaartuigen en praauweu werden op genoemde plaatsen door dien stoomer onderzocht en voor zoover noodig met de blokkade bekend gesteld. Zr. Ms. stoomschip Pontianak vertrok den 29 Jan. naar Deli, slepende het steenkolenschip Antje, dat te Edi ter beschikking moest worden gesteld van den stations-com mandant ter Oostkust. Zr. Ms. stoomschip Sumatra, den 30 Jan. naar Poeloe- Bras gestoomd om aldaar den steenkolenvoorraad aan te vullen, kwam den 2 Febr. ter reede van Atsjin, om van daar naar het station der Noordkust terug te keeren. Den 31 Jan. keerden Zr. Ms. stoomschepen Banda en Sambas van hunne zending naar de Westkust op Atsjins reede terug. Beide schepen, den 26 Jan. van Analaboe vertrokken, hadden Pattei aangedaan en de Kloewang- en Siclcto- baaijen bezocht. Zr. Ms. stoomschip Sumatra keerde den 3 Febr. naar de station der Noordkust terug, terwijl de Sambas naar Poeloe-Bras verstoomde, om aldaar den steenkolenvoorraad te gaan aanvullen. Zr. Ms stoomschip Banda, na op Poeloe-Bras steenkolen ingenomen te hebben, ankerde den 4den beoosten de Atsjin-rivier, welke ligplaats dien bodem was aangewezen. Zr. Ms. stoomschip Palembang vertrok den 7 Febi\ naar Gighen met het particuliere stoomschip Minister Fransen van de Putte op sleep. Zr. Ms. stoomschip Sambas stoomde den 9den naar de Westkust tot handhaving der blokkade aldaar. Zr. Ms. stoomschip Palembang, den lOden ter reede gekomen tot het overbrengen van rapporten omtrent het station der Noordkust, keerde denzelfden dag naar zijne station terug. Zr. Ms. stoomschepen Banda en Sambas kwamen respec- tivelijk den 12den en 13den tot het ontvangen van nadere orders op Atsjins reede terug; eerstgenoemde van zijnen post nabij Koeala-Gighen, Iaatstgemelde van de Westkust. De Sambas had de Karang-Raba- en Siddo-baaijen onderzocht, zonder schepen of vaartuigen te ontmoeten en te Kloewang en Pattei alles rustig bevondenden volgenden dag keerde die bodem weder naar het hem aangewezen kruisgebied terug. Zr. Ms. stoomschip Pontianak, den 29 Jan. naar Deli vertrokken, kwam na volbragte reis den 14 Febr. terug te Atsjin en vertrok, na op Poeloe-Bras den steenkolen voorraad te hebben aangevuld, den 20sten daaraanvolgende met eene zending naar de Westkust. De Banda, den 14 Febr. weder naar zijnen post nabij Koeala-Gighen vertrokken, kwam den 23sten daaraan volgende, ingevolge daartoe bekomen order, op Atsjins reede ten anker. Van het station der Noordkust van Atsjin werden de navolgende berigten ontvangen omtrent de verrigtingen der aldaar gestationeerde oorlogsbodems. Zr. Ms. stoomschip Sumatra, in den morgen van den 3 Febr. de reede van Atsjin verlaten hebbende, kwam in den avond van dienzelfden dag ten anker te Gighen en vertoefde aldaar tot regeling van verschillende kwestiën met den Radja van die landstreek. Zr. Ms. stoomschip Riouw vertoefde gedurende de maand Jan. bijna voortdurend voor Pedir. Naar aanleiding van de wijziging der instructie, den commanderenden officier van dien bodem uitgereikt, werd de vischvangst niet meer belet. Eenige vaartuigen werden door dien bodem onderzocht en in orde bevonden. Aan Zr. Ms. stoomschip Deli was de surveillance opge dragen van de Koeala-Segli tot aan de grens van Ajer- Laboe en de controle op den in- en uitvoer te Gighen. De onder Engelsche vlag te Endjoeng aangetroffen jongkang No. 385, die bij onderzoek eene hoeveelheid van 10,000 slaghoedjes, niet op het manifest vermeld, bleek aan boord te hebben, werd voorloopig aangehouden, doch ingevolge order van den stations-commandant vrijgelaten, nadat de voormelde oorlogsbehoeften waren in beslag genomen. Zr. Ms. stoomschip Palembang, belast met de bekruising van het noordelijk gedeelte van de station, onderzocht ook van tijd tot tijd de kusten van Poeloe-Way. Verscheidene vaartuigen, meestentijds onder Engelsche vlag, werden door dien stoomer gevisiteerd en in orde bevonden. Zr. Ms. stoomschip Bommelerwaard, den 16 Febr. van een kruistogt om de oost ter reede van Gighen terugge komen, vertrok den 8sten daaraanvolgende weder naar Telok-Semaweh. Die bodem kwam den daaraanvolgenden dag te Gighen terug; twee onder Engelsche vlag varende schepen (eene bark en eene brik) opbrengende, die ongeveer op de hoogte van Oedjong-Rayali binnen de blokkade-linie geankerd waren aangetroffen. Beide deze schepen werden weder vrijgelaten, ingevolge order van den commandant der maritime middelen, die van meening was, dat geene voldoende termen tot prijsver klaring aanwezig waren. Van de station ter Oostkust werden geene nadere berigten ontvangen. Tot cand.-notaris is benoemd de heer H. A. Zigeler, te Scbagen. Benoemd tot hulponderwijzer te Kolhorn, gemeente Barsingerhorn, de lieer J. Bakker, hulponderwijzer bij de gemeentescholen alhier. De 1ste luit.-ingenieur J. W. A. Oramer, die voor 2 jaren bij het Oost-Indische leger is gedetacheerd geweest, is weder bij het wapen der genie van het leger hier te lande ingedeeld. De 1ste luit. jhr. W. A. Eoëll, van het wapen der infanterie, gedetacheerd geweest bij het leger in Ned.-Indië, thans a la suite van het koloniaal werfdepot, is weder ingedeeld bij het reg. gren. en jagers, waarbij hij laatstelijk hier te lande heeft gediend. Een hevig onweder brak jl. Vrijdag boven Parijs uit. Op onderscheidene plaatsen in den omtrek dier stad sloeg de bliksem in. Te Nogent had een verschrikkelijk ongeluk plaats. Eenige kinderen speelden op straat. Een zware vrachtwagen komt voorbij. Een jongentje van vijf jaren raakt onder de paarden. Half krankzinnig van schrik vliegt zijn vader, een oppassend werkman, op zijn kind toe; grijpt zijn jongen, die schier geen letsel had bekomen, en loopt met hem heen. Op dat oogenblik schiet een bliksemstraal neder en doodt het kind in de armen van zijn vader, die ongedeerd blijft. Engeland, Volgens eene aan het Parlement gedane mededeeling, zijn in den loop van het jaar 1874 in de stad Londen alleen, elf personen den hongerdood gestorven. Twee dezer ongelukkigen werden, toen zij stierven, in het armhuis ver pleegd, doch toen zij zich daarin deden opnemen, was het reeds te laat en konden zij niet meer herstellen van de gevolgen der uitgestane ontbering. Een ander werd ver pleging aangeboden in het armhuis, doch hij weigerde. De overigen stierven onopgemerkt. De schuld hiervan is aan niemand te wijten dan aan de personen zeiven; zij waren óf te trotscli óf te dom, om hulp te zoeken; maar het is wel opmerkelijk, dat in deze rijkste stad der wereld, die jaarlijks honderdduizenden bijdraagt tot hulp in den vreemde, en tot bekeering van ongeloovigen naar verre werelddeelen enorme sommen zendt, dat in deze stad, in 1874, elf menschen van honger konden sterven, zonder dat men zich meer om hen bekommerde, dan wanneer zij in een woestijn, verre van alle menschelijke hulp, omgekomen waren. De Times deelt mede, dat de proefnemingen met Holmes signalen voor schipbreuken en ongelukken op zee, jl. Maandag op de Theems gedaan, veel beloven. De signalen ontbrandden geregeld, wanneer zij het water bereikten en gaven 20 a 30 minuten lang licht. Volgens het oordeel van hen, die de proeven namen, zullen zij zeer geschikt zijn om een vast punt in zee aan te duiden, om de aanwezigheid van een reddingboei aan te wijzen enz. Het volgende verhaal geeft een duidelijk begrip van het doel dezer signalen. Den 7 Aug. jl., des avonds om half tien, bij donkere luebt, harden wind en hooge zee, viel van het schip «Bosphorus» een man, John Row, van Plymoutli, van den kluiverboom overboord. Kapt. Gillon, op het achterdek staande, hoorde zijn stem en wierp op het geluid af, een signaal van Holmes in zee, dat dadelijk helder licht verspreidde. Het schip liep toen 11 mijlen in 't uur en was natuurlijk, vóór het stil gehouden kon worden en vóór er een boot uitgezet was, op aanmerkelijken afstand van den ongelukkige, maar daar het licht de plaats aanduidde waar hij was, vond men hem en was hij na verloop van 25 minuten weêr aan boord. Zonder dat licht zou het eene onmogelijkheid zijn geweest hem met zulk eene hooggaande zee in zulk een duisternis te redden; vreemd genoeg hadden noch de drenkeling, noch de 8 man, die in do boot waren, iets gezien van de reddingboeijen, riemen, rasters enz., die ook overboord geworpen waren. Kapt. Gillon zag het licht nog 43 minuten nadat het in 't water geworpen was, en op een afstand van drie mijlen. In een brief uit Parijs aan de Times wordt de jongste diplomatieke crisis op de volgende wijze verklaard. Eenige weken geleden is door de vertegenwoordigers van Duitsch- land te Parijs, Londen en Petersburg geklaagd en wel op officiële wijze over de wapening in Frankrijk. Zoo werd door den ambassadeur te Weenen, den heer Schweinitz, gezegd, dat de oorlog reeds lang zou zijn uitgebarsten, indien Duitschland niet zoo toegevensgezind ware geweest. De Keizer van Rusland zond hierop per telegram het dringend verzoek naar Berlijn om de komst van den heer Schuwaloff af te wachten, alvorens een besluit te nemen. Deze diplomaat, zich naar Londen begevende, nam daartoe den weg over Berlijn. Op hetgeen hij bij die gelegenheid uit den mond des Keizers en van den heer von Bismarck vernam, deed hij het voorstel om met het ten uitvoer leggen der beraamde maatregelen te wachten totdat hij te Londen zou zijn aangekomen, alwaar naar zijne meening daarvan kennisgeving behoorde te geschieden, dewijl dit zou kunnen strekken tot handhaving van den vrede. Hierop kwam Keizer Alexander te Berlijn. Alvorens hij van daar ver trok, ontving hij al de leden van het corps diplomatique ten gehoore. Hij gaf hun op de stelligste wijze de ver zekering, dat het behoud des vredes volkomen verzekerd was. De circulaire, door den Russischen kanselier, naar aanleiding van het gebeurde, aan de Russische diplomaten in het buitenland gezonden, werd aan de leden van het geheele corps diplomatique, te Berlijn gevestigd, voorgelezen. Aan lord Odo Russell, den Engelschen ambassadeur te Berlijn, waren inmiddels de vereischte instructiën toege zonden, ten einde Engelands vriendschappelijke tusschen- komst aan te bieden, indien er tusschen Frankrijk en Duitschland eenig geschil mogt zijn gerezen. De heer von Bismarck gaf hierop ten antwoord, dat er niets van dien aard bestond en dat hij Engeland hartelijk dank zeide voor het welwillend aanbod. Amerika. Men bespreekt reeds druk de verkiezing van een President in plaats van Grant, hoewel deze eerst in 't volgende jaar zal aftreden. De eerste vraag is, of men Grant op nieuw met de hoogste betrekking in den Staat zal bekleeden? Hoe de President zelf daarover denkt, heeft hij dezer dagen gezegd in een brief aan den President der republikeinsche conventie te Philadelphia. «Nooit, zegt Grant, heb ik naar een tweede Presidentschap gestreefd, zelfs niet naar de candidatuur voor een eerste. En wat de candidatuur voor het derde Presidentschap betreft, ik verlang en vraag die evenmin als de eerste en hierom trent zal ik geen woord zeggen, dat invloed zou kunnen uitoefenen op den wil des volks. «De kwestie, hoe dikwijls een hoofd der uitvoerende magt zich herkiesbaar mag stellen, is eene, die niet billijk opge lost kan worden, dan door een voorstel tot beperking dei- constitutie, ten einde vast te stellen, hoe dikwijls iemand tot President kan gekozen worden. Tot dat op dit punt een amendement op de constitutie aangenomen is, kan men aan het volk niet voorschrijven niet te stemmen voor wien het goed vindt, en in de toekomst zou men wel eens berouw kunnen hebben, dat een President slechts voor acht jarén verkiesbaar zou kunnen zijn. Kortom, ik ben niet en ben nooit geweest een candidaat voor de herkiezing. Ik zou een mij aangeboden candidatuur niet aannemen, tenzij dat zij onder zulke omstandigheden aangeboden werd, dat het voor mij een pligt zou zijn haar te aanvaarden en zulke omstandigheden zullen zich waarschijnlijk niet voordoen.» Intusschen heeft, blijkens een telegram uit New-York van den 3 dezer, de republikeinsche conventie van Ohio bij besluit erkend, dat Grants bestuur voorspoedig is geweest, maar tevens verklaard, dat Washingtons voorbeeld, die zich terugtrok, nadat hij twee malen President was geweest, een ongeschreven grondregel is van de republikeinsche wet. Volgens een Amerikaansch blad, heeft de President der Vereenigde Staten door het misbruik inaken van tabak zijne gezondheid ernstig geschaad. President Grant rookt niet minder dan 40 sigaren per dag, en wel de zwaarste, welke hij bekomen kan. Men beweert zelfs, dat hij etende zijn sigaar niet laat uitgaan, maar na eiken mondvol eenige fiksche trekken doet. Zijne geneesheeren moeten hem gezegd hebben, dat hij, zoo hij zijn rooklust niet wat matigt, binnen één jaar voor goed uitgerookt, m. a. w.onder den grond zal zijn. Mijnheer de Redacteur! Tot op dit oogenblik heeft mij nog niemand kunnen zeggen wie de Gufo is, die zich in het nummer van uw blad van 28 11. tegen mijn geschrijf in de editie van fi dagen vroeger opgeworpen heeft. Ik kan mij ook niet herinneren dat woord ooit als een mythologische benaming, of het in eenig lexicon van oude of nieuwe talen te hebben aangetroffen. De „Woordenlijst der Ned. taal," van de Fries en te Winkel laat ook te vergeefs zoeken. Of en wat het prachtig en kolossaal, doch al te traag uitkomend, „Woordenboek der Nederlandsclie taal," als het zoover in de G. zal gekomen zijn, met betrekking tot dat zonderlinge woord zal aanbieden, weten de bewerkers van die letter, doctors Cosijn en Verwijs, welligt alleen. Maar in van Dale's „Nieuw Woordenboek der Nederl. taal," vindt men het adjectief guf met de figuurlijke beteekenis openhurtig. Nu evenwel te denken dat de schrijver, die mogelijk iets bezit van een woorden-creator, door aanhechting van de o het substantief gufo, met de beteekenis een openhartige, heeft willen vormen, moet ongetwijfeld óók dwaasheid worden gerekend, naardien zijn zich- schuil-houden allerminst van openhartigheid getuigt. Gufo is dus niet anders dan een ongenoemde, en nu weet ieder dat naamloos schrijven tegen iemand, die ruiterlijk in het licht is getreden, niet nobel is. De anonymus Gufo strekt door zijne bedektheid ook zijne partij niet tot eer. Ofschoon om de anonimiteit weinig daartoe genegen, zoo volgen hier toch eenige regelen in antwoord op wat in 't bewuste tegenschrift te lezen gegeven is. „Gereformeerd schoolonderwijs! Toch zeker bekrompen gerefor meerd." Niets bekroinpener, antwoorden we, dan de gereformeerden in den lande sedert de Hervorming zijn geweest. Naar hunne 37 artikelen des geloofs toch is het, dat men zich voor het gods dienstig element op die scholen regelt. Voorts houden we de Lutherschen en Mennonieten, die waarlijk staan in den geest van een Luther en een Menno, voor onze broeders. En of nu ten

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1875 | | pagina 2