Het Instructie-Bataillon. Benoemingen, enz. B u ite n I a n d. Frankrijk. niet weder. Een kraai, bewogen waarschijnlijk met het lot der overgeblevene (vermoedelijk het wijfje), heeft zich als beschermster opgeworpen en verdedigde dezer dagen vrij heftig het nest en de jongen tegen twee vreemde ooijevaars, zoodat zij moesten aftrekken. De kraai blijft steeds het nest bewonen. Te Sittard is jl. Maandag een moord gepleegd op eene vrouw, moeder van drie nog jeugdige kinderen. Als vermoedelijken dader noemt men den man van de ver moorde, Martin Meijers, spoorwegbeambte en herbergier, oud 55 jaren. De man is na het bedrijven van den moord op de vlugt gegaan, doch, dank zij den ijver van den wachtmeester der maréchausées, terstond opgespoord en in een roggeveld te Stockhem (België) op 3 uren afstand van Sittard, gevonden. Nadere bijzonderheden ontbreken. Alleen zegt men, dat de vrouw door slagen met een stok of geweer gedood is. - Niemand is zoo vindingrijk als een straatjongenvan alles weet hij een spelletje te maken; een hoop zand en^. een plas water zijn voorwerpen waaruit hij zich meer genoegen weet te scheppen dan een ander uit een berg en een rivier. Wordt een huis gebouwd, er is voor hem geen eind aan 't genot. Over de groeven die uitgegraven worden oefent, hij zijn springkunst; de heipalen zijn niet opgestapeld of hij poogt zijn nek te breken, door over de losliggende stapels te wandelen; de steenen opgetast zijn muren voor hem die hij verdedigt of verovert, los liggende maakt hij er torens van waarin hij een vuurtje van krullen brandt, wat in zijne oogen de schitterendste illuminatie isde planken worden in een oogwenk tot wippen geïm proviseerd; met de karren spelen zij omnibus en is een maal 't huis klaar, wat is beter een kasteel om te veroveren dan de hooge stoep en wie zou 't wagen al het verleidelijke dat in den belknop schuilt, te beschrijven? Jammer maar dat straatjongens zelden goedhartig zijn; meestal zijn het voorbijgangers die van hun baldadigheid te lijden hebben en helaas! zij zijn in 't kwaaddoen nog vindingrijker dan in 't spelen. Zoo erg echter als in Londen het de straat- Arabieren maken is ongeloofelijkhet werpen van steenen met katapulten is bij hen aan de orde van den dag; wat echter nog gevaarlijker is, zij werpen steenen in treinen die in gang zijn en niet slechts kleine keisteentjes, die door de snelheid van den trein reeds hoogst gevaarlijk zijn, maar een knaap wierp zelfs van een brug af een steen van 14 pond op den Londen- en Brighton-spoorweg. Enkele malen gelukt het de schuldigen te vatten en bij al dergelijke feiten volgt de straf bijna onmiddellijk op de misdaad. Jl. Maandag werden twee jongens, die met katapulten steentjes geworpen hadden, veroordeeld tot 20 shilling boete of 14 dagen gevangenisstraf. Een, die steenen op den spoortrein had geworpen, kwam er niet zoo gemakkelijk af. De magistraat veroordeelde hem tot een flink pak met een berkenroede en dat pak is hem behoorlijk in een der cellen van de gevangenis toegediend. Do meeste Engelsche bladen juichen in de toediening van die straf; zij boschouwen lijfstraffen als 't eenige redmiddel om wreedheid te voor komen. 't Is zeer wel mogelijk, zegt de Echo, naar aan leiding van die straf, dat dit geval het medelijden zal opwekken van hen die in ranselen een bewijs van barbaarsch- heid zien; misschien zal P. A. Taylor er wel een inter pellatie over houden, maar over 't algemeen zal 't publiek van oordeel zijn dat het pak, den jongen toegediend, de regte straf op de regte plaats was. Nog sterker komt de voorliefde voor lijfstraffen uit in de Times en de Pall Mali Gazette. Voor het politie-bureau van Newcastle- under-Lyme werd jl. Woensdag een slagersknecht, Heatli, gebragt, die een schaap verschrikkelijk had mishandeld. Een politie-agent hoorde vreeselijke, half gesmoorde kreten van een of ander dier uit een slagthuis komen. Binnen gaande zag hij Heath bezig met een schaap, dat niet goed gestoken was. Toch vilde de woesteling het arme dier, en had de huid reeds afgestroopt van een der voorpooten, den schouder en den nek, en de poot was bij de knie doorgesneden en afgebroken. Het rampzalige dier trachtte den kop op te ligten en zijn beul aan te zien. Dit stomme beroep op medelijden trof geen doel, en zeven of acht minuten duurde de worsteling, totdat de politie-agent (waarom eerst toon!) er een eind aan maakte. De regters oordeelden dat dit een hoogst ergerlijk geval was en dat die wreedheid onderdrukt moest worden door «den sterken arm van de wet.» Zij veroordeelden dus Heath tot 40 shilling boete of een maand gevangenisstraf. «Dat schijnt dus,» zegt de Pall Mali en de Times zegt het na, «al straf te zijn wat de wet kan opleggen voor een daad van ongeloofelijke dierlijkheid? Wanneer Heath levend half gevild geworden was door de «kat,» hem toegediend door «den sterken arm» van een gevangen bewaarder, dan zou hij meer sympathie hebben opgewekt dan het schaap dat hij mishandelde, maar zijn lijden zou ligt zijn geweest, vergeleken met dat van zijn onschuldig slagtoffer» Dat de straf Heath opgelegd niet in vergelijking komt met het kwaad dat hij deed, elk zal het toegeven; in zulke onevenredige straffen, ook in omgekeerde reden, zijn de Engelsche wetten, of regters, evenwel sterk. Een voor beeld. Sarah Chandler, van Spading in Lincolnshire, werd veroordeeld tot 14 dagen gevangenisstraf en vier jaren opsluiting in een verbeteringsgesticht, en waarvoor Het kind, 13 jaar oud, had haar tante bezocht in een armhuis in de stadbij haar terugkomst had een geranium haar begeerlijkheid gaande gemaakt en zij had er oen bloem afgeplukt. Dit was haar geheele misdrijf; uit niets bleek dat Sarah Shandler een ondeugend kind is, dientengevolge heeft het vonnis dan ook heftige verontwaardiging uitgelokt. De groote pers in Engeland past bij dit geval eene welver diende strafoefening toe: zij levert met naam en toenaam de heeren regters, die dit vonnis velden, over aan het oordeel der publieke opinie. (N. Rott. Crt.) Het volgende kluchtige staaltje van de zucht om voor alle uitheemsche kunstwoorden Nederlandsche in de plaats te stellen, ontleenen wij aan het weekblad «Onze Tolk.» Het is (de aanduiding is niet geheel overbodig) het programma van wat men veeltijds gewoon is een soiree littéraire et musicale te noemen, te Oirschot. Groot toonkunstig avondfeest met speeltuigen, zang en uitgalmingen, te geven door het gezelschap «Arti en Amicitiae,» op Zondag 16 Mei 1875, in de zaal van den heer C. de Kroon. Volgorde der stukken. Eerste deel. 1. De Luxemburg- sche jagers. Versnelde pas, door M. Krijn. 2. Weemoed. Tweezang met begeleiding der snarenkast, C. Bouwmam. 3. Dansloop «de vlugt.» Voor koperen speeltuigen, J. Pasque. 4. Een droom aan zee. Door het geheele gezelschap, Schubert. 5. «Maakt dat de ganzen wijs!» Kluchtlied van Alf. Jansens. 6. Herinnering aan Beethoven. Driesprongdans, geschikt door Lurmans. Rust. Tweede deel. 7. Boschbloemen. Groot toonkunstig gedachtenspel door bovengenoemd gezelschap, Perck. 8 De gelukkige vaart. Bootzang voor twee stemmen met bege leiding der snarenkast, J. v. d. Plassche. 9. De echtschei ding, dichterlijke voordragt, Tollens. 10. «'t Is er naar!» kluchtlied met snarenspel, de Weerdt. 11. Feesttogt. Getoonzet door Aarts. Derde deel. Van alles. Inkomprijs 30 cents. Heeren leden vrij. Aanvang ten half acht ure. Het Bestuur. Het Instructie-Bataillon te Kampen, dat over eenige maanden zijn vijf-en-twintigjarig bestaan zal herdenken, werd bij Koninklijk besluit van den 21 Nov. 1850 opgerigt en vond bij die oprigting twee kundige mannen, die de grondslagen legden, waardoor het een onmisbare inrigting tot vorming van kader bij de infanterie is geworden. Die mannen waren luit.-kol. J. J. van Muikeu en kapt. J. H. Engelbregt, beiden nog in leven, de eerste als luit.-gen. minister van Oorlog, de tweede als luit.-gen. inspecteur van het wapen der infanterie, gepensioneerd. Van de oprigting tot 1853 werd het corps door luit.-kolonel J. J". van Muiken gekommandeerd, die, tot kolonel bevorderd, het bevel aan den tot majoor benoemden kapitein J. H. Engelbregt overdroeg. Deze behield dit tot 1S57 en verliet in dat jaar, mede als kolouel, het bataillon. Majoor J. II. Schuak, thans gepensio neerd luit-generaal, volgde kolonel Engelbregt als kommandaut op en bleef in die functie tot 1S (16, toen hij, bij benoeming tot kolonel, werd vervangen door majoor E. Nieuwenhuisen, wegens ziekte en kort vóór zijn dood in Maart 1808 van zijn betrekking ontheven. Majoor J. C. J. Kempees, toen tot kommaridant benoemd, was de eerste die. tot den rang van kolonel opgeklommen, met het bevel belast bleef. Deze verdienstelijke hoofdofficier overleed den 8 April 1874. Na zijn overlijden werd de tegenwoordige kommandant, majoor A. Pompe, met het bevel belast. Hebben wij de namen der zes hoofdofficieren genoemd, die sedert de oprigting van het bataillon daarover bevel voerdenwanneer wij ook de namen vermelden van die officieren, daarbij in verschillende betrekking sedert 1850 tot nu werkzaam, wij zouden het getal van 150 overschrijden. Onder dat getal treffen wij nog vele in activiteit bij het leger geplaatste hoofdofficieren aan. Het zijn: luit-gen. P. G. J. van der Schrieek, kol. C. M. 11. Pel, luit.-kol. 11. E. Jehu en de majoors P. E. Brunings, E. G. E. L. Charlier, D. F. K. Hardenberg, B. J. baron Mulert tot de Leemkule (die gedurende eeuigen tijd als waarnemend kommandant fungeerde), J. II. H. Domniers, W. H. Doorman, M. L. Burgdorffer en IJ. Kiethagen. In de bijna verstreken vijf-en-twintig jaren heeft het kazerne gebouw vele veranderingen en verbeteringen ondergaan. Beeds kort na de oprigting van het bataillon werd een tweede kazerne nevens de bestaande opgetrokken en in later jaren werden daaraan toegevoegdeen exercitieloods, een reinigingslocaal, een wapen magazijn enz. Nieuwe locaien, die zeer doelmatig beloven te worden, zijn thans in aanbouw en het plan is gevormd om nog belangrijke verbeteringen aan de reeds bestaande gebouwen aan te brengen. Ook in het huishoudelijk beheer is sedert 1850 naar de eischen des tijds veel verbetering gebragt. De cantine, in het afgeloopen jaar naar een geschikter locaal verplaatst en onlangs voorzien van billart, leestafels enz., waardoor het in waarheid een uitspannings- locaal voor het personeel is geworden, kwam, zoo het al niet het eerste corps was, waar men zoodanige inrigting opende, reeds in 1858 bij het Instructie-Bataillon tot stand. De leesbibliotheek voor onderofficieren en minderen, opgerigt uit de fondsen der eantine, is een instelling, die men dankt aan den ontslapeu kom mandant Kempees. Wanneer men in aanmerking neemt, dat het Instructie-Bataillon niet altijd op de sympathie van de verschillende regeinenls-kom- mandanten mogt rekenen en gedurende zijn bestaan ook in het leger bestrijders vond, dan staat men verbaasd over het betrekkelijk groot getal jongelingen, tot nu toe daarbij aangenomen. Medegerekend zij, die in vroeger jaren dadelijk te Kampen een koloniale verbiudtenis teekenden, bedraagt dit getal ruim 9300. Ofschoon in de laatste jaren de getalsterkte niet is toegenomen men neme in aanmerking dat in 1862 een artillerie-instructie-com pagnie te Schoonhoven is opgerigt, waarbij de dienstname toeneemt, en dat in 1873 zeer gunstige vooruitzigten zijn geopend voor hen, die op jeugdigen leeftijd bij de korpsen van het leger, als adspirant- korporaal en adspiraut-sergeant in dienst treden kan het instructie- bataillon op het oogenblik nog op een sterkte van 400 jongelingen wijzen. Gemiddeld treden daarbij nog per jaar 300 jongelingen in dienst en vertrekt een gelijk getal als korporaal naar de verschillende infanterie-regementen. Bleef de vorming van kader het hoofddoel der instelling, steeds ging men verder en verschafte het bataillon aan het leger telken jare vele officieren. Immer kon de bij het korps gevestigde cursus tot opleiding van officieren bij het wapen der infanterie met den bestaanden hoofdcursus bij het leger, met roem mededingen. Ook van hen, die Kampen niet als officier, maar als korporaal-titulair verlieten, treft men nu zoo hier te lande als in de Overzeesche Bezit tingen bij het wapen der inf. een groot getal kapts. en luitenants aan. Het degelijk onderwijs, daarbij in de militaire administratie geveven wordende kapitein-kwartiermeesters en het grootst getal luitenant kwartiermeesters, thans bij het leger in functie, ontvingen daar hun opleiding was oorzaak, dat de hoofdcursus voor de militaire administratie in 1870 bij het Instructie-Bataillon werd geplaatst. In 1862 gaf Z. M. de Koning een blijk van belangstelling in de militaire inrigting te Kampen, door haar met een bezoek te vereeren. Z. M. betuigde destijds Zijn hooge tevredenheid over de instelling. Dat het Instructie-Bataillon, zooals wij in den aanhef opmerkten, een onmisbare inrigting tot vorming van kader voor het wapen der infanterie is geworden, heeft o. i. het vijf-eu- twintigjarig bestaan ten volle bewezen. (Dagbl. van 's Gr.). De luit. ter zee 2de kl. L. A. H. Lamie, dienende aan boord van het wachtschip alhier, wordt met den laatsten dezer op non- activiteit gesteld. De luit. ter zee 2de kl. J. V. Wierdsma, laatst behoord hebbende tot het escader in Oost-lndië en van daar den 7 dezer terugge komen, is met dat tijdstip op non-activiteit gesteld. De olt.-mach. 1ste kl. E. A. van Aken is op zijn verzoek, wegens langdurige dienst, met ingang van 1 Aug. a. s., op pen sioen gesteld. Bij het wapen der infanterie ziju tot 2de luitenants benoemd de sergeanten: bij het 3de reg. C. D. de Boon, van het 4de reg. bij het 4de reg. A. L. de Wolf, van het reg. grenadiers en jagers; bij het 7 de reg. H. J. F. van Overveldt, van het reg. grenadiers en jagers, II. C. G. Visscher, van het 2de, en A. E. P. Carstens, van het 4de reg.; bij het Sste reg. W. D. Hiibner, van het 4de, en J. A. A. Lodewijks, van het 7de reg.bij het reg. veld-artillerie A. W. de Jonge van der Halen, van het 1ste reg. vest.-art.bij het 1ste reg. vest.-art. E. F. Delprat en J. M. Bappard, beiden van het corps; bij het 2de reg. vest.-art. H. Olgaardt en J. C. J. van Vrijberghe de Coningh, beiden van het 1ste reg. vest.-art.; bij het reg. rijdende artillerie A. M. A. van den Wall Bake, van het 1ste reg. vest.-art. In het Journal des Débats geeft John Lemoinne opheldering waarom hij met eene koelheid, die aan ongeloof grenst, spreekt van de bondgenootschappen, welke Frankrijk in Europa zou kunnen vinden. «Ik zou niet gaarne Frankrijk weder zien vallen in de zoo zwaar gestrafte droombeelden en herschenschimmen van 1870,» zegt Lemoinne, en brengt in herinnering dat «op het oogenblik toen die misdadige en voor altijd vervloekte oorlog verklaard werd, welke ons kostte wat men weet, de blinde magt, die ons nog beheerscht, zich vleide met het bezit van het bondgenoot schap van Italië, welken Staat zij beurtelings had gediend en verraden, van Oostenrijk, welke mogendheid de revanche van 1866 kon begeeren, van de Zuid-Duitsche Staten, die zich met inlijving bedreigd gevoelden, en zelfs van Rusland, dat onzen gezant banale beleefdheden bewees. Niets was waarheid, alles was logen.» Vervolgens zegt John Lemoinne: «Men heeft het gezien door de feiten, doch tot leering en stichting van de meerderheid der Franschen is het noodig en heilzaam, die feiten te her inneren en er lessen uit te putten.» Hij doet dit naar aanleiding van een pas verschenen werk, getiteld: Diplo matieke geschiedenis van den Fransch-Duitschen oorlog, door Albert Sorcl, die werkzaam is geweest bij de delegatie voor de buitenlandsche zaken te Tours. In dat boek zegt de schrijver o. a.: «Men moet in aanmerking nemen dat in Julij 1870 het gezag in handen was van weifelaars en van middelmatige staatslieden, die zich verbeeldden de grootste geniën te zijn; dat het oordeel van die lieden op valsche grondslagen rustte; dat de kritische opleiding, de gewoonte om feiten in hun onderling verband te be schouwen en te beoordeelen, aan iedereen ontbrak; dat de zorg voor eigen roem verholen was onder den schijn van pligtsbetrachting. De besturende ministers hadden in hunne ambtgenoten een vertrouwen als in zich zeiven; de hertog de Gramont hield maarschalk le Boeuf voor een groot krijgsman; maarschalk le Boeuf hield den hertog de Gramont voor een groot diplomaat; de Keizer droomde, en de raad, doordrongen van eerbied voor het diplomatiek geheim en voor de verborgenheden der strategie, zou gemeend hebben die groote staatslieden te beleedigen, indien hij vroeg aan den een om zijne arsenalen te bezig- tigen, aan den ander zijne tractaten te onderzoeken.» Op die aanhaling laat John Lemoinne volgen: «Helaas! arsenalen, men heeft gezien wat er van was; tractaten, deze waren er nog minder. Alles was ondergeschikt aan het succes. De kansen, welke men kon hebben om bijstand van Oostenrijk en Italië te krijgen, hingen af van de snelheid onzer militaire operatien; tot éénigen grondslag hadden zij het omiddelijk binnenrukken van de Fransche troepen in de Zuid-Duitsche Staten, maar ongelukkiglijk gebeurde het tegendeel: de anderen trokken Frankrijk binnen. Zooals Sorel zegt: Gramont rekende op de komst der Fransche troepen in Zuid-Duitschland, om Italië en Oostenrijk te doen besluiten zich te scharen aan de zijde van Frankrijk. Maarschalk le Boeuf had op Italië's en Oostenrijks bondgenootschap gerekend, om de Fransche troepen het binnenrukken in Zuid-Duitschland gemakkelijk te maken. Generaal le Brun verklaarde, vóór 20 Julij, dat het ons niet mogelijk was zonder hulp van Oostenrijk over den Rijn te trekken, dat men op die hulp moest wachten, of zich getroosten de Pruissische legers te doen komen. De strategisten hadden op de bondgenootschappen gerekend, om de overwinning te organiseren; de diplomaten rekenden op de overwinning, om de bondgenootschappen te organiseren.» «Hoe bewonderenswaard rukten wij te velde!» roept Lemoinne uit. «Overigens, zelfs indien dit plan onverwijld verwezen lijkt ware geworden, is het dan zeker dat het de uitkomst hadde opgeleverd, welke men er van verwachtte? Wij gelooven het niet. Zoodra Oostenrijk tegen Duitschland zou hebben willen handelen, zouden zijne Duitsche provinciën tot haar aantrekkingspunt, tot de Duitsche eenheid, zijn overgeheld. Oostenrijk beseft het, en daarom heeft het in de jongste krisis, pas eenige weken geleden, zich van alle op- of aanmerking, van elke bemiddelingspoging ont houden. En wat de Zuid-Duitsche Staten betreft, ook van deze moet Frankrijk zich geen illusiën maken. Men had in 1870 gerekend op die Staten, ofschoon wij zooveel mogelijk deze gevaarlijke vergissing bestreden. Welnu, welke Koning is, in naam van al de Duitsche Vorsten, naar Versailles gegaan, om den Koning van Pruissen de rijkskroon aan te bieden en het eerst hem als Keizer te begroeten? De Koning van Beijeren. Hebben wij dan vergeten dien epischen veldslag, de slag der volken genoemd, den veldslag bij Leipzig? Ook daar had men den Koning van Saksen en het Saksische leger bij het

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1875 | | pagina 2