De boerderij van den heer Latenstein, bewoond door
A. Claij, te Haarlemmermeer, is den 6 dezer 's morgens 9
ure geheel afgebrand. Huis en inboedel waren tegen
brandschade verzekerd.
Jl. Vrijdag werd voor de arrondissements-regtbank
te 's Hage behandeld de zaak van H. van der Klugt tegen
J. Hakker betreffende de opvordering van een natuurlijk
erkende dochter door hare moeder, de eischeresse. De
tienjarige dochter Jannetje werd kort na hare geboorte
door hare moeder verlaten en verstooten, en liefderijk
opgenomen en beschermd door den gedaagde en zijne
huisvrouw, die voor de opvoeding van het meisje zorg
droegen en het beveiligden tegen de mishandelingen harer
moeder. Nadat de moeder met v. d. Spek in den echt
was getreden, maakten beiden van dat kind, waarvan eerst
formeel afstand was gedaan, eene speculatie en stelden zij
de pleegouders voortdurend aan geldafpersingen bloot. Toen
deze eindelijk weigerden meer geld te geven, als equivalent
voor het behoud van het kind, waaraan zij zoozeer gehecht
waren, stelde de moeder een paar maanden geleden eene
regtsvordering in tot opvordering van het kind en tot
vergoeding van schade, uit de willekeurige terughouding
voortvloeijende, zonder eenig aanbod van teruggave der
gelden door de pleegouders gedurende 10 jaren aan dat
kind, dat èn maatschappelijk èn godsdienstig behoorlijk
onderwijs genoot, ten koste gelegd. Nu werd deze zaak
voor de regtbank bepleit. Advocaat Horch, aan de
moeder-eischeresse toegevoegd, betoogde dat de handhaving
der ouderlijke magt eischte, dat op staanden voet het kind
aan de moeder werd teruggegeven. Advocaat Belinfante,
voor den gedaagde optredende, was van oordeel dat de
moraliteit dezer zaak was aan de zijde van den gedaagde,
en dat het kind noch in het huis van den gedaagde
behoorde te verblijven, noch aan de moeder moest worden
teruggegeven. Vermits de moeder door de erkenning van
haar kind voogdes was geworden en zich vóór haar huwelijk
niet tot den kantonregter had gewend om in de voogdij
te worden bevestigd, stelde pleiter eene exceptie van non-
qualificatie voor, hierop gegrond, dat de moeder alléén als
voogdes haar natuurlijk kind kon opvorderen, terwijl zij
juist die hoedanigheid had verloren door zich niet te hebben
laten bevestigen, daar artikel 405 van het B. W. in den
meest uitgebreiden zin moest worden opgevat en ook
omvatte het geval van het aangaan van een huwelijk door
de ongehuwde moeder na de erkenning van haar natuurlijk
kind. De officier van Justitie, inr. de Jonge, zal in deze
zaak over acht dagen conclusie nemen.
Men meldt uit Botterdam, dd. 6 dezer, aan het
Vaderland:
«Het Nederlandsch Nationaal Zangersfeest is afgeloopen.
Er waren in de stad sporen van feestviering te ontdekken,
vooral als men wist dat er feest gevierd werd in het
westelijk deel. Dat is meer gezien in de grootere steden,
als Amsterdam en Utrecht, hier nog niet. Thans wacht
ons de heerlijke kermispret, iets waarmede vele gemeente
besturen verlegen worden, daar zij ze zoo gaarne afgeschaft
zouden zien. Het troetelkind van 't volk valt evenwel
niet zoo gemakkelijk van de baan te schuiven, hier vooral
niet, daar Botterdam zich mag beroemen op elementen,
die razend verliefd zijn op dolle, uitzinnige pret. De kermis
komt van lieverlede op het ware terrein, nu zij dit jaar
op of nabij de beestenmarkt ten deele zal gehouden worden.
Het geloei, geblaat of geknor der producten op een beesten
markt kim niet als dissonant tusschen of onder liet kermis
getier klinken. Vrolijkheid en gelegenheid tot ontspanning
mag en moet er zijn, trots de malaise in handel en bedrijf.
Beiden treuren en snakken naar verlevendiging.
De groote werken wachten op voltooijing. Nog altijd
staat er het oude postkantoor, maar de verplaatsing naar
het nieuwe zal weldra gebeuren, en daardoor zal de zoo
lang verbeide spoorweg door de stad eindelijk voltooid
worden tot groot gerief der reizigers, die thans van den
Hollandschen naar den Staatsspoorweg vervoerd moeten
worden op vrij gebrekkige wijze en menigmaal op het
nipje af.
Dan zitten we hier in Abrahams schoot en wachten nu
getroost de dingen af, die er zullen komen, want aan
velerlei geregelde en snelle middelen van gemeenschap met
het buiten- en binnenland zal het dan waarlijk niet ont
breken. De stad breidt zich uit en is reeds met de gemeente
Delfshaven verbonden. Nieuwe en ook fraaije gebouwen
zijn er in de laatste jaren verrezen, waarin men voor veel
geld huisvesting vindt. Maar aan doelmatige woningen
voor den werkenden stand is nog altijd groote behoefte.
Kwestiën over openbare reinheid, afvoer van niet geurige
stoffen en dergelijke blijven bestaan, hier zoowel als elders.
De drinkwaterleiding, die ous gefiltreerd Maaswater
bezorgt, voorziet, men moge zeggen wat men wil, in een
wezenlijke behoefte, want het water is vrij goed.
Het vele wat minder goed, minder wenschelijk hier is,
blijve vooreerst rusten; de openbare klagtenboeken maken
er van tijd tot tijd melding van. Gelukkig is het geheel
losloopen van honden weder verboden, doch de muilkorf is
nog niet voorgeschreven, al is de bijtmanie dier viervoeters
in den laatsten tijd grooter en gevaarlijker geworden.
De vereeniging voor volksgezondheid te Botterdam
schrijft in de N. Bott. Crt. over hondsdolheid o. a. het
volgende:
«Zoo dus, wat als regel mag gesteld worden, geene heel
kundige hulp op het oogenblik der verwonding verleend
worden kan, omsnoere men onmiddellijk met een stevigen
band (waarvoor men desnoods den zakdoek gebruiken kan)
het verwonde ligchaamsdeel boven de plaats der verwonding.
Het spreekt van zelf, dat dit middel slechts uitvoerbaar
is aan de armen en beer.en. Zoo het mogelijk is, legge
men zulk een baud op meerdere plaatsen tegelijkb. v
bij eéne verwonding van het voorste lid der vingers, om
den vinger zeiven, om den voorarm en om den bovenarm.
Het bloeden der wond zal daardoor worden bevorderd,
terwijl eene statistiek van Bouley aantoont, dat groote
wonden die sterk bloeden, minder gevaarlijk zijn dan kleine
wondjes, die weinig bloeden. Ook zal de opname van
het vergif in de bloed- en watervaten daardoor worden
verhinderd.
Na zulk een eerste verband zo/ke mén terstond heelkun
dige hulp, die bestaan moet in eene krachtige cauterisatie,
hetzij door het gloeijend ijzer, hetzij door sterke chemische
bijtmiddelen.
Plet schip Mary Evans, kapt. Mc. Cracken, thans te
Botterdam liggende, verliet Banana met den kapitein en
9 man. Eene week daarna lagen 8 man ziek, van welke
6 spoedig stierven. Tweemaal werden schepen gezien, doch
te vergeefs om hulp geseind. De kok, zelf half ziek, kon
slechts nu en dan eens aan het roer staan. De kapitein
was de eenigo valide man gebleven, die het voor 10 man
bestemde werk alléén te doen had, behalve nog de ver
zorging der zieken. Daarvan heeft hij zich, met zeldzame
volharding, gedurende zes weken, nacht en dag werkzaam,
gekweten. Eindelijk zou men de veilige haven bereiken
en toen zette kapt. Mc. Cracken de kroon op het werk:
hij hield voor de naderende loodsboot zijn benarden toestand
verborgen, en liet (opgedrongen redders willende weren,)
niemand aan boord, alvorens, tegen vooraf overeengekomen
billijk loon, zich van manschappen te kunnen voorzien.
Assuradeuren, die door het manhaftig gedrag van kapitein
Mc. Cracken zeer gebaat zijn, hebben hem en den kok
een blijk van waardeering toegedacht.
Op de gisteren te Utrecht gehoudene paardenmarkt
waren 835 paarden aangevoerd, die verkocht werden van
f 350 tot f 500 per stuk; de handel was slap en er was
bijna geen aankoop, voor het buitenland.
Jl. Zondag middag, na een drukkende warmte, ontlastte
zich een onweersbui van 5 tot 7 j- ure boven Utrecht. Er
waren twee buien, die eerst tegen elkander indreven, eene
uit het Zuiden en eene uit liet Noorden, die zich schenen
te vereenigen en toen zich langzaam Noordwestwaarts voort
bewogen. De bui was vergezeld van zwaren regen en
hagel. Van 5 tot fit uur viel eene hoeveelheid van 63
mM. of met andere woorden 63 liters op den vierk. meter,
waarvan de grootste helft hagelsteenen waren, waarvan
enkele eene middellijn van 33 mM. en den vorm van een
knikker hadden; andere hadden eene lensvormige gedaante
waarvan de middellijn soms nog grooter was. Daardoor
is veel schade aan hoornen en planten veroorzaakt en vele
glasruiten zijn verbrijzeld.
De grootste hoeveelheid regen, die in de laatste 27 jaren
aldaar in eens was afgetapt, was 44.3 mM. den 21 Aug.
1858. Jl. Zondag avond ten 10 ure werd 74,3 Mm. afge
tapt, dat gevallen was na 5 ure.
Volgens de Middelb. Crt. zullen de booten van de
lijn AntwerpenHarwich voortaan ook Vlissingen aandoen
zoodat op die wijze eene nieuwe regtstreekschc verbinding
van Nederland en Engeland tot stand komt.
De European Eeview begroet met groote ingenomenheid
den nieuwen band van vriendschap, die dezer dagen door
de stoombootlijn VlissingenSheerness tusschen Groot-
Brittannië en Nederland is gelegd. Eenmaal streden beide
mogendheden om de heerschappij over de zee, maar thans
is van strijd en jaloezie geen sprake meer. Nederland kan
zelfs geen twijfel voeden aan de opregtheid van Engelands
wenschen om de onafhankelijkheid en den voorspoed vanHol-
land bevestigd te zien, het te beschermen tegen alle annexatie
plannen, die zouden kunnen opdoemen. Dit gebiedt zelfs
het eigenbelang. Nederland is digtbevolkt, produceert veel,
kunst wordt er gekweekt, rijkdom gegaard, men is er
ondernemend en credietwaardig. Nergens ziet men punc
tualiteit, goed tijdsgebruik, goede gewoonten, soberheid van
ontspanning, gastvrijheid voor vreemdelingen, armenver
zorging en gehoorzaamheid aan de wet zamengaan, als
daar. Het geluk van Nederland loste het raadsel op, hoe
plaatselijke vrijheid en gecentraliseerde autoriteit, individuële
vrijheid en handhaving der orde, zich met elkander kunnen
verzoenen.
In de zeventiende eeuw ontving Engeland menige wijze
les van de Nederlanders en eenmaal was Groot-Brittannië
dankbaar het hoofd van het Huis van Oranje op Engelands
troon te zien zetelen. Dankbare herinneringen, gepaard
met eigen belang, moest iederen Engelschman welwillend,
vriendschappelijk jegens Nederland stemmen; maar dit
beteekent weinig, als het geen practische resultaten geeft,
geen goede vruchten afwerpt. En daartoe brengt niets
meer bij dan een gemakkelijk verkeer. In het vervolg
moeten beide natiën er op bedacht zijn om de commerciëele
en sociale banden naauwer toe te halen, dat veel meer
beteekent dan tractaten en allerlei diplomatieke perkamenten.
Hierop volgt eene vleijende beschrijving van de stad
Middelburg en het inwijdingsfeest, alsmede de voorpelling,
dat deze lijn alle levenskracht bezit, zonder de bestaande
lijnen afbreuk to doen. De Eeview eindigt met de woorden:
«Wat er ook gebeure, wat het ook koste, deze oude
bakermat der vrijheid en handelsgeest moet in hare inte
griteit worden gehandhaafd.»
Misschien interesseert het sommigen onzer lezers, dat
een groot klein landgenoot thans in den vreemde zeer de
aandacht trekt. Dc vermaarde Nederlandsche dwerg, admi
raal Tom Pouco (Jan Ilannema), is thans de gast van
Engeland. Hij is aldaar in de Eoyal North Woolwich
Gardcns te zien en vindt er veel bijval.
De origineelste van alle muziek-uitgaven verscheen
wel dezer dagen te Bazel bij gelegenheid van een zangers
feest. Men zong de liederen namelijk niet van het blad,
maar van een hek. Het gelieele feestterrein was do
twee liederen afgesloten. Latten vormden de nootlijnen,
waarop houten noten, sleutels, enz. enz. gespijkerd waren
Een ingezonden stuk in de Vorstenlanden meldt het
volgende
«In het berigt van uw blad dd. 18 Junij jl. is de toedragt
der zaak van den fuselier L. niet geheel duidelijk geschetst,
en haast ik mij, u een zuiver verhaal te leveren, hoe de
zaak zich werkelijk heeft toegedragen. Op den avond van
den 17 Junij jl. hoorde de sergeant-ziekenvader W., in het
hospitaal alhier, den fuselier L. roepen«Ik heb een moord
gedaan.» De ziekenvader begaf zich onmiddelijk aan zijn
bed en vroeg hem«wat is het toch, man, en waarom ben
je zoo ongerust? kan ik je helpen, zeg het mij dan;
hebt gij ook iets op je geweten dat n verontrust?» L. ant
woordde hierop«Ja, ziekenvader, kom eens hier, en hem
bij de hand nemende, vroeg hij«Oudje, kan ik je ver
trouwen?» waarop de sergeant antwoordde: »Ja zeker!»
«Ja, zeide L., ik heb een moord begaan. Op het
antwoord van den sergeant: «Dat meen je immers niet zoo,
maakt u geen gedachten; dat zal beter worden, als gij
maar eerst beter zijt;» antwoordde hij: «Neen ziekenvader,
ik ben de moordenaar van v. d. Kouwen uit den Haag.»
Toen de sergeant tot hein zeide«kom, spreek over zulke
dingen niet;» antwoordde hij: «Neen, neen, ziekenvader,
zoo waar helpe mij God almagtig, ik ben er debet aan,»
daarbij stak hij de regterhand tweemaal omhoog. Verder
verzocht hij om den pastoor. Deze kwam en bleef zoowat
i uur bij L. Toen de geestelijke weg was, begaf zich de
ziekenvader andermaal bij L. en deed hem eenige vragen,
om zich te overtuigen of hij wel bij zijn verstand was.
Op alle vragen, bijv. «Wie ben ik, L.?» antwoordde hij
in bijzijn van getuigen: «de sergeant-ziekenvader, of denk
je dat ik gek ben?»
Op de vragen waar hij geboren was en nog andere gaf
hij even duidelijk antwoord.
Kort na deze vragen, aan L. gedaan, vroeg hij zelf aan
den sergeant«Maar zeg eens, weet gij ook iets van den
moord? Toen hij hem ondervroeg wat hij toch daarmede
bedoelde, antwoordde hij: «Och! die in den Haag, van
mevrouw v. d. Kouwen; van goud en zilver weet ik niets,
wel geld; maar spreekt er niet over; ik, hij en de derde....»
van uitputting viel hij achterover. De ziekenvader liet
hem hierop rusten en ging voor zijne kamer zitten, om L.
zoo hij wat bij was gekomen, verder te ondervragendoch
het was te laat; ten 8| ure was L. overleden.
Uw berigtgever was dan niet geheel en al op de hoogte,
daar uit dit verslag u duidelijk zal blijken, dat L. tot
het laatste oogenblik, bij zijn volle verstand was.»
Uit Djokja mogten wij dit schrijven ontvangen:
«De flankeur Lagerman lag sedert geruimen tijd in het
hospitaal. In de laatste dagen zeide hij meermalen, terwijl
de koorts hem deel ijlen, dat hij een moord op zijn ge
weten had. Donderdag avond voelde hij zijn einde naderen,
nu vertelde hij den ziekenvader in tegenwoordigheid van
getuigen, dat hij met behulp van twee anderen mevrouw
van der Kouwen had vermoord. De ziekenvader gaf hem
den raad, zich bedaard te houden, en zich geen muizenissen
in het hoofd te halen. Lagerman, die op dat oogenblik
niet ijlde, maar zeer goed bij zijn verstand was, zeide tot
tweemaal toe onder het opsteken van twee vingers: «Zoo
waar als er een God is, ik heb den moord gepleegd.»
Te vergeefs echter trachtte daarop de ziekenvader te ver
nemen, wie de medepligtigen waren. Wel scheen Lagerman
geneigd ze te noemen, maar zijne krachten waren reeds
dermate afgenomen, dat men hem niet verstaan kon; men
hoorde alleen nog: «Ik heb den moord gepleegd met
hem.... hem en die anderen....» Zoo waren zijne laatste
woorden; eenige oogenblikken later was hij een lijk.
Dit heeft een onderzoek, door den militairen kornmandant
ingesteld, aan het licht gebragt. Ik verneem van een
andere zijde nog, dat uit Lagermans stamboek blijkt, dat
hij met verlof in den Haag was, juist op het tijdstip toen
de moord gepleegd werd, en dat hij vroeger bij de grena
diers diende. Het is mijns inziens zeer wel mogelijk, dat
hij de dader van den moord was. Een stervende legt in
heldere oogenblikken zulk een verklaring niet af, als het
geweten hem niet daartoe aanzet.
Het zou mij niet verwonderen, dat ook de twee mede
pligtigen zich voor de dienst in Indië geëngageerd hadden.
Men heeft nu ten minste een punt om een nieuw onderzoek
in te stellen.» (Locomotief van 25 Junij jl.)
De Sahara-zee. Dezer dagen is te Londen, in
een der zalen der officiële woning van den lord-mayor,
eene zamenkomst gehouden tot ondersteuning van een
belangrijk plan, ten einde noordwestelijk Midden-Afrika
voor handel en beschaving open te stellen. Vele invloedrijke
mannen namen aan de zamenkomst deel. De lord-mayor
zeide, bij het openen van de vergadering, dat eenige weken
geleden eene invloedrijke deputatie hare opwachting bij
hem gemaakt had, ten einde hem over de belangen van
Midden-Afrika te onderhouden, en men had er hem toen
opmerkzaam op gemaakt, dat de slavenhandel tot zekere
hoogte door het tractaat met Zanzibar is gestuit, zoodat,
indien deze handel nog bestaat, zijn hoofdkwartier thans
meer naar het midden des lands, nabij Tlmbuctoe, terug
gedrongen is. Met het oog hierop stelde men voor, het
water uit den Atlantischen Oceaan in de groote Sahara-
woestijn binnen te laten, door een betrekkelijk kleinen
dain van zand weg te nemen, die thans nabij kaap Juby,
tegenover de Kanarische eilanden, de eenige scheidsmuur
tusschen de lage gronden der woestijn en de zee is. Ingenieurs
van grooten naam hadden hem gezegd, dat de zaak volstrekt
niet moeijelijk, veel minder onuitvoerbaar is, en het doel
der zamenkomst was: het denkbeeld openbaar te maken en
tot een voorloopig onderzoek te besluiten. De afstand van
de kust door de woestijn naar Timbuctoe is achthonderd
mijlen, en men begrijpt, dat de reis te water veel gemak
kelijker zou zijn dan die door de woestijn. De bevolking
van Afrika zou er zeer door gebaat, handel en beschaving
uitgebreid, de slavenhandel afgeschaft en het christendom
langs een nieuwen weg ingevoerd worden. De verwezen
lijking van het plan scheen louter eene kwestie van geld
te wezen, en de daaraan verbonden moeijelijkheden waren
niet te vergelijken met die van den aanleg van het Kanaal
van Suez.
De heer Donald Mackenzie, een ingenieur, deelde daarna
op verzoek van den lord-mayor een schriftelijke toelichting
van het plan mede, en vervolgens werd tot het voorloopig
onderzoek besloten.
In de «Locomotief» leest men de volgende advertentie:
Baden Toemenggoeng Pandjie Sosro Koesoemo, oud-regent
van Tagal, met belangstelling vernomen hebbende, dat hij,
volgens een der dagbladen, in 1864 jammerlijk vermoord.